Uitspraak 202001716/1/R2


Volledige tekst

202001716/1/R2.
Datum uitspraak: 17 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1], wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,

2.    Vexpro B.V., gevestigd te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,

3.    Hoeve de Lakenvelder B.V., gevestigd te Gilze en Rijen,

4.    [appellant sub 4], wonend te Gilze, gemeente Gilze en Rijen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Gilze en Rijen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Ruimte voor Ruimte Laarspad" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], Vexpro, Hoeve de Lakenvelder en [appellant sub 4] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Vexpro, [appellant sub 1] en [appellant sub 4] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2020, waar [appellant sub 1], Vexpro, vertegenwoordigd door M.C.A. Schelfhorst en bijgestaan door [gemachtigde A], Hoeve de Lakenvelder, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] voornoemd, [appellant sub 4], en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J.H. Keijsers, zijn verschenen.

Verder is Ruimte voor Ruimte II CV, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te Tilburg, ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in de bouw van maximaal 64 woningen, waarvan 34 zogeheten ruimte-voor-ruimte kavels, ten zuiden van de Hoevenaarsstraat in Gilze.

[appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] op een afstand van ongeveer 125 m ten zuidwesten van het plangebied. Hoeve de Lakenvelder en Vexpro zijn gevestigd aan de Horst 26 op een afstand van ongeveer 50 m ten zuiden van het plangebied. Zij vrezen dat de identiteit van het buurtschap de Horst zal worden aangetast en dat het plangebied via het buurtschap de Horst ontsloten zal worden. [appellant sub 4] woont aan de [locatie 2] op een afstand van ongeveer 100 m ten noordoosten van het plangebied. Hij vreest overlast te ondervinden door het bouwverkeer ten behoeve van de realisatie van de woningen binnen het plan en het bestemmingsverkeer voor de toekomstige woningen in het plangebied.

Toetsingskader

2.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ingetrokken beroepsgronden

3.    Ter zitting heeft [appellant sub 1] zijn beroepsgrond met betrekking tot archeologie ingetrokken. Eveneens heeft Vexpro haar beroepsgrond met betrekking tot de gestelde belangenverstrengeling van bureau Sweco ter zitting ingetrokken.

Strijd met Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant

4.    Vexpro betoogt dat het besluit tot vaststelling van het plan in strijd is met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: de Omgevingsverordening). Zij voert aan dat artikel 3.80 van de Omgevingsverordening van toepassing is op het plan, omdat het plan voorziet in de bouw van ruimte-voor-ruimte kavels. Bovendien dient artikel 3.80 van de Omgevingsverordening op grond van de voorrangsregeling in artikel 3.2 te worden toegepast vóór artikel 3.43, omdat artikel 3.80 beperkender is dan artikel 3.43. Dit betekent dat de ruimte-voor-ruimte kavels op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie moeten liggen. Er is volgens Vexpro geen sprake van een bebouwingsconcentratie zoals een bebouwingscluster of een bebouwingslint, omdat het plangebied onbebouwd is en aan die gronden een agrarische bestemming is toegekend. Daarnaast zijn de gronden in de directe omgeving ook grotendeels onbebouwd en voor agrarisch gebruik bedoeld, waardoor er evenmin sprake is van een kernrandzone. Nu het plan voorziet in de bouw van ruimte-voor-ruimte kavels op een locatie die niet in een bebouwingsconcentratie is gelegen, is het plan in strijd met artikel 3.80, eerste lid, onder b, van de Omgevingsverordening, aldus Vexpro.

4.1.    Artikel 1.1 van de Omgevingsverordening luidt:

"[…];

bebouwingscluster

vlakvormige verzameling van bebouwing, gelegen buiten Stedelijk gebied;

bebouwingsconcentratie

kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster;

bebouwingslint

min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten Stedelijk gebied

[…];

kernrandzone

overgangszone van bestaand stedelijk gebied naar het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een toenemende menging van functies;

[…];"

Artikel 3.2 luidt:

"In geval meerdere bepalingen in dit hoofdstuk gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt de meest beperkende bepaling tenzij dit uitdrukkelijk anders is bepaald."

Artikel 3.42 luidt:

"1. Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:

a. de ontwikkeling past in regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.

[…]."

Artikel 3.43 luidt:

"In afwijking van artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling, eerste lid, kan een bestemmingsplan, ter plaatse van Verstedelijking afweegbaar voorzien in de nieuwvestiging van een duurzame stedelijke ontwikkeling als:

a. binnen Stedelijk Gebied feitelijk of vanuit kwalitatieve overwegingen onvoldoende ruimte beschikbaar is;

b. transformatie van cultuurhistorisch waardevol of geschikt leegstaand vastgoed niet tot de mogelijkheden behoort;

c. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;

d. de stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting rekening houdt met de omgevingskwaliteit en structuren in het gebied en de naaste omgeving waaronder een duurzame afronding van het Stedelijk Gebied."

Artikel 3.80 luidt:

"1. Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in één of meerdere ruimte-voor-ruimtekavels, ieder ten behoeve van de bouw van één woning, indien:

[…];

b. de ruimte-voor-ruimte kavel op een planologisch aanvaardbare locatie in een bebouwingsconcentratie ligt;

[…]."

4.2.    Vast staat dat het plangebied buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Niet in geschil is dat het plan in een duurzame stedelijke ontwikkeling voorziet als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van de Omgevingsverordening. Omdat de gronden in het plangebied zijn aangeduid als "Verstedelijking afweegbaar", staat artikel 3.2 van de Omgevingsverordening, gelet op artikel 3.43 van de Omgevingsverordening, niet in de weg aan het voorzien van een duurzame stedelijke ontwikkeling op deze gronden. Vergelijk de uitspraak van 24 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:464, overweging 5.5. Daarbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking. Artikel 3.80 van de Omgevingsverordening stelt alleen regels voor niet-agrarische ontwikkelingen, zoals de vereiste ligging in een bebouwingsconcentratie, op gronden binnen de aanduiding Landelijk gebied, welke ontwikkelingen niet tot het stedelijke gebied gaan horen. Dit artikel is daarmee niet van toepassing als wordt voorzien in een duurzame stedelijke ontwikkeling op gronden met de aanduiding "Verstedelijking afweegbaar" als bedoeld in artikel 3.43 van de Omgevingsverordening, waardoor deze ontwikkeling tot het stedelijk gebied gaat horen. Nu naar het oordeel van de Afdeling alleen artikel 3.43 van de Omgevingsverordening van toepassing is op het plan, kan de rangordebepaling van artikel 3.2 van de Omgevingsverordening niet leiden tot de conclusie dat artikel 3.80 van de Omgevingsverordening als meest beperkende toepasselijke bepaling geldt. Gelet op het voorgaande heeft de raad artikel 3.80 van de Omgevingsverordening terecht niet van toepassing geacht.

Het betoog faalt.

Ontsluiting van het plangebied

5.    Vexpro, [appellant sub 1] en [appellant sub 4] betogen dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, omdat de ontsluiting van het plangebied in strijd is met de "Structuurvisie Stedelijk Gebied Gilze en Rijen" (hierna: de structuurvisie) en een goede ruimtelijke ordening.

[appellant sub 1] voert aan dat de ontsluitingsweg tussen de Hoevenaarsstraat en het Laarspad en de ontsluitingsweg tussen het perceel aan de Oranjestraat 113 en het Laarspad nog niet zijn gerealiseerd. Bovendien is de in het plan voorziene ontsluitingsweg tussen de Hoevenaarsstraat en het Laarspad volgens hem niet geschikt voor de ontsluiting van het plangebied, omdat het voor een gedeelte over een woonerfweg gaat, die weg slechts 3 m breed is en afslaat naar bestaande bebouwing. Deze ontsluitingsweg is daarom in strijd met een goede ruimtelijke ordening volgens [appellant sub 1]. Daarnaast voert hij aan dat het plangebied evenmin mag worden ontsloten via het buurtschap de Horst, omdat de structuurvisie aan de Horst een beschermde status heeft toegekend. Dit geldt volgens hem ook voor langzaam verkeer. Daarom is de ontsluiting voor langzaam verkeer via de Horst in strijd met de structuurvisie, aldus [appellant sub 1].

Vexpro en [appellant sub 4] voeren aan dat het plangebied ontsloten dient te worden via het perceel aan de Oranjestraat 113. Volgens hen blijkt uit de "Verkeersanalyse Gilze zuid" van 19 november 2018 van Goudappel Coffeng (hierna: de verkeersanalyse), die is uitgevoerd voor de herziening van de structuurvisie, dat er een voorkeur bestaat om de woningen waarin het plan voorziet te ontsluiten naar de Oranjestraat via het perceel aan de Oranjestraat 113. Vexpro stelt dat deze voorkeur alleen maar groter zal worden op het moment dat de gehele uitbreidingslocatie in Gilze zuid bebouwd is met appartementen. Door de ontsluitingsweg via de Oranjestraat 113 nog niet te realiseren, is er sprake van strijd met een goede ruimtelijke ordening, aldus Vexpro. Daarnaast is het volgens [appellant sub 4] in strijd met de structuurvisie om het plangebied niet te ontsluiten via de Oranjestraat, omdat de verkeersanalyse is uitgevoerd ten behoeve van de herziening van de structuurvisie in 2019. De conclusie van de aan het besluit van 17 februari 2020 ten grondslag liggende "Verkeerstoets Laarspad" van 17 juli 2019 van Sweco (hierna: de verkeerstoets) dat ontsluiting via de Hoevenaarsstraat en de Meierstraat niet leidt tot extra problemen voor de verkeersveiligheid maakt dit volgens [appellant sub 4] niet anders, omdat daarbij geen rekening is gehouden met het feit dat in de structuurvisie een groter gebied dan het plangebied is aangemerkt als toekomstig gebied voor woningbouw. Die conclusie is daarom gebaseerd op onvolledige feiten, aldus [appellant sub 4].

5.1.    In de zienswijzenota staat dat er naar aanleiding van de zienswijzen nader onderzoek is uitgevoerd naar de verkeerssituatie. Dit onderzoek en de resultaten daarvan zijn neergelegd in de verkeerstoets. In dit onderzoeksrapport staat dat de bestaande straten het verkeer van en naar het plangebied na de realisatie kunnen verwerken. Het effect van de realisatie van de woningbouwontwikkeling op de belasting van het omliggende wegennet is beperkt. Het aantal voertuigen dat daarvan gebruik maakt neemt toe, maar de weg is dusdanig ingericht dat er geen knelpunten voor de verkeersdoorstroming ontstaan. Weliswaar is het wegprofiel van de Hoevenaarsstraat 4 m breed, maar de kans op ontmoetingen tussen weggebruikers is klein, omdat het verkeer zich in de spitsperiode voornamelijk in dezelfde richting beweegt. Indien twee motorvoertuigen uit tegenovergestelde richting elkaar toch ontmoeten, is er een mogelijkheid tot uitwijken bij de parkeerhavens en het overrijdbare trottoir. Dat laatste is niet optimaal, maar nu doorgaand voetgangersverkeer zich over het Laarspad verplaatst, zullen zij daardoor niet gehinderd worden, aldus de verkeerstoets. Er is wel geadviseerd om een andere route voor het bouwverkeer te zoeken. Met betrekking tot de Versterstraat tussen de Meierstraat en de Oranjestraat geeft de verkeerstoets aan dat die weg versmallingen kent die de wegbreedte terugbrengt naar 3,5 m, waardoor voertuigen op elkaar zullen moeten wachten om elkaar te kunnen passeren. Enkele van deze wegversmallingen zijn 30 meter, waardoor de kans op ontmoetingen tussen de voertuigen toeneemt. De huidige intensiteiten laten echter zien dat de verkeersbelasting momenteel beperkt is, te weten 180 voertuigen per dag voor beide richtingen samen, waardoor het effect van de extra verkeersbelasting op de doorstroming minimaal is. Het wegprofiel is ter hoogte van de versmallingen breed genoeg om een licht motorvoertuig een fietser te laten passeren, aldus de verkeerstoets.

De raad heeft in de zienswijzenota verder toegelicht dat een ontsluitingsweg via de Oranjestraat 113 verkeerstechnisch niet noodzakelijk is. Het gaat vooralsnog om een politieke wens. De enig aandeelhouder van Vexpro, Vergil Vastgoed B.V., is de eigenaar van het perceel aan de Oranjestraat 113. Omdat de gesprekken tussen de gemeente en Vergil Vastgoed B.V. over een ontsluitingsweg via de Oranjestraat 113 tot op heden niet tot een overeenkomst hebben geleid, zal het verkeer voorlopig via de bestaande wegen worden afgewikkeld.

5.2.    De Afdeling stelt voorop dat het bestemmingsplan uitsluitend voorziet in een ontsluiting van de woningen waarop het plan betrekking heeft door middel van een ontsluitingsweg tussen het Laarspad en de Hoevenaarsstraat. De raad heeft in de gegeven omstandigheden terecht geen betekenis toegekend aan mogelijk toekomstige ontwikkelingen in de omgeving van het plan. Het plan voorziet immers niet in die ontwikkelingen en daarover heeft nog geen definitieve besluitvorming plaatsgevonden. Dit betekent dat de omstandigheid dat in de structuurvisie een groter gebied dan het plangebied is aangemerkt als toekomstig gebied voor woningbouw niet bij het opstellen van de verkeersanalyse en de verkeerstoets betrokken hoefde te worden. De raad heeft dan ook in redelijkheid mogen uitgaan van de in het plan voorziene woningbouwontwikkeling in de verkeerstoets.

Nu in de verkeersanalyse van Goudappel Coffeng en de verkeerstoets van Sweco wordt geconcludeerd dat ontsluiting van het plangebied via het bestaande wegennet door middel van een ontsluitingsweg tussen het Laarspad en de Hoevenaarsstraat, ondanks de versmallingen ter hoogte van de Versterstraat, mogelijk is en slechts beperkt van invloed zal zijn op de verkeersdoorstroming en verkeersveiligheid, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de ontsluiting via het bestaande wegennet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De enkele door [appellant sub 1] naar voren gebrachte omstandigheid dat er nog geen ontsluitingswegen zijn gerealiseerd, maakt niet dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Met betrekking tot het betoog van Vexpro en [appellant sub 4] dat de ontsluitingsweg in strijd is met de aan de structuurvisie ten grondslag gelegde verkeersanalyse, overweegt de Afdeling dat in de verkeersanalyse weliswaar is vermeld dat er een voorkeur bestaat om het plangebied te ontsluiten via het perceel Oranjestraat 113, maar dat het niet noodzakelijk is om het plangebied via dat perceel te ontsluiten. Bij gebrek aan overeenstemming met de eigenaar over deze ontsluiting is deze optie niet verder betrokken in de afweging. Dat is, gezien het ontbreken van een noodzaak voor deze ontsluiting, niet onredelijk. De omstandigheid dat het plan niet voorziet in een ontsluitingsweg via het perceel Oranjestraat 113, maar in een ontsluitingsweg tussen het Laarspad en de Hoevenaarsstraat betekent daarom niet dat sprake is van strijd met de structuurvisie. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat de ontsluiting van langzaam verkeer via de Horst in strijd is met de structuurvisie, overweegt de Afdeling dat in de structuurvisie niet is opgenomen dat er geen langzaamverkeersverbinding via de Horst mag lopen.

Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk gemaakt dat de verkeerstoets zodanige gebreken kende dat raad die niet aan het plan ten grondslag had mogen leggen. De conclusie is dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontsluiting van het plangebied niet in strijd is met de structuurvisie en een goede ruimtelijke ordening.

De betogen falen.

Strijd met de structuurvisie voor het overige

6.    Vexpro en Hoeve de Lakenvelder betogen dat het plan ook anderszins in strijd is met de structuurvisie. Vexpro voert aan dat er binnen bestaand stedelijk gebied nog ruimte is om de nieuwbouw van woningen op te vangen. Daarbij wijst zij specifiek op het hierboven genoemde perceel Oranjestraat 113. De beoogde ontwikkeling op dat perceel heeft betrekking op hetzelfde type woning als het type woningen waar in de tweede fase van het plan in wordt voorzien. Door de ontwikkelingen waar het plan in voorziet eerder te laten plaatsvinden dan de beoogde ontwikkelingen aan de Oranjestraat 113, handelt de raad in strijd met het thema "inbreiden voor uitbreiden" van de structuurvisie, aldus Vexpro. Dat de locatie  Oranjestraat 113 ten tijde van de start van de planvorming in de structuurvisie als groene buffer gold, klopt volgens haar niet. Daarover liep ook een andere procedure bij de Afdeling met het zaaknummer 201809539/1/R2. Omdat de locatie Oranjestraat 113 niet langer als groene buffer werd aangemerkt, kon die locatie worden benut voor woningbouw.

Verder voeren Hoeve de Lakenvelder en Vexpro aan dat het plan onvoldoende rekening houdt met het behoud van de zichtrelatie tot het landschap tussen het buurtschap de Horst en de planlocatie. Door bomenrijen aan te leggen naast de beoogde wandel- en fietspaden zal die zichtrelatie worden aangetast. Bovendien passen de wandel- en fietspaden volgens Hoeve de Lakenvelder niet in het gebied, omdat dit gedeelte buiten de "uitbreidingslocatie woningbouw" valt, zoals die is beschreven in de structuurvisie. Daarbij komt dat er geen noodzaak is voor nieuwe paden, omdat aan de noord- en westzijde van het plan het Laarspad gelegen is. Dit pad blijft behouden en voorziet al in een fietsverbinding tussen de planlocatie en de Horst, aldus Hoeve de Lakenvelder en Vexpro.

6.1.    De raad heeft in de zienswijzenota en het verweerschrift toegelicht dat het plan sinds de samenwerkingsovereenkomst met de initiatiefnemer van 2016 in voorbereiding is, en dat het perceel aan de Oranjestraat 113 ten tijde van de start van de planvorming als groene buffer gold. In 2017 is er een opdracht tot herziening van de structuurvisie gegeven waarbij onder andere de bedoeling was om het perceel Oranjestraat 113 niet langer als groene buffer aan te wijzen. Toen de herziening van de structuurvisie in 2019 uiteindelijk door de raad werd vastgesteld, was de procedure voor het plan "Ruimte voor Ruimte Laarspad" al geruime tijd onderweg. De raad zag daarom geen reden om deze planvorming na de vaststelling van de herziene structuurvisie te staken of op te schorten.

Met betrekking tot het behoud van de zichtrelatie tot het landschap tussen het buurtschap de Horst en de planlocatie heeft de raad toegelicht dat het behoud van de zichtrelatie strekt tot het voorkomen van bebouwing, zodat de landschappen aan de noordwest- en zuidzijde van het Laarspad met elkaar verbonden blijven. Er moet daarom een groene buffer blijven bestaan tussen het plangebied en het buurtschap de Horst. Met de bomenrijen blijft de scheiding bestaan, waardoor het kleinschalige karakter met eigen landschappelijke waarden van het landschap behouden blijft.

6.2.    Een van de beleidsuitgangspunten van de structuurvisie luidt als volgt: "Mits gebouwd kan worden voor de juiste doelgroep en woonbehoefte, krijgt inbreiding voorrang boven uitbreiding. Prioritering en fasering van woningbouwlocaties vindt mede plaats op basis van de bijdrage die wordt geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit."

De Afdeling stelt vast dat er in de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1551, over de door Vexpro genoemde procedure, is overwogen dat het perceel Oranjestraat 113 in de structuurvisie was aangeduid als "groene buffer". Daarmee staat vast dat dit perceel niet benut kon worden voor woningbouw op het moment dat gestart werd met de vorming van het plan dat in deze zaak voorligt. Hoewel het perceel Oranjestraat 113 ten tijde van het besluit van 17 februari 2020 in de herziene structuurvisie niet langer was aangeduid als "groene buffer" en in zoverre in strijd werd gehandeld met het beleidsuitgangspunt "inbreiden voor uitbreiden" van de structuurvisie, heeft de raad in redelijkheid van het uitgangspunt kunnen afwijken. Omdat de planvorming van het plan "Ruimte voor Ruimte Laarspad" vergevorderd was, er afspraken waren gemaakt met de provincie Noord-Brabant over de ontwikkeling van het gebied en Vexpro ten tijde van het besluit van 17 februari 2020 geen concrete plannen had, heeft de raad in redelijkheid kunnen afwijken van de structuurvisie en die afwijking voldoende gemotiveerd. Daarbij komt dat het plan vooral uitgaat van de doelgroep particulier opdrachtgeverschap en vrijstaande woningen met een groter ruimtebeslag, terwijl Vexpro inzet op projectmatige woningbouw. Hierdoor bestaat er geen of slechts beperkte overlap tussen de woningtypen van de inbreidingsplannen van Vexpro en Ruimte voor Ruimte II CV.

Over het betoog van Vexpro en Hoeve de Lakenvelder dat de bomenrijen en de paden in strijd zijn met de structuurvisie overweegt de Afdeling dat het behoud van de zichtrelatie volgens de raad strekt tot het voorkomen van bebouwing. Er is gekozen om een groenbestemming op te nemen, omdat daarmee bebouwing wordt voorkomen. De groenbestemming, waarbinnen ook bomen en paden mogelijk zijn, is niet in strijd met de structuurvisie. Door te voorzien in deze bomenrijen wordt in het plan naar het oordeel van de Afdeling dan ook voldoende rekening gehouden met het behoud van de zichtrelatie. Voor zover Hoeve de Lakenvelder betoogt dat de fiets- en wandelpaden in strijd zijn met de structuurvisie, omdat zij buiten de aanduiding "uitbreidingslocatie woningbouw" van de structuurvisie vallen, overweegt de Afdeling dat in de structuurvisie niet is bepaald dat wandel- en fietspaden, dan wel calamiteitenrouten, slechts mogelijk zijn binnen die aanduiding. De paden zijn derhalve niet in strijd met de structuurvisie. De omstandigheid dat de paden niet noodzakelijk zijn, maakt evenmin dat sprake is van strijd met de structuurvisie. Bovendien functioneert de langzaamverkeersverbinding ook als calamiteitenroute.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de afwijking van het uitgangspunt "inbreiden voor uitbreiden" voldoende heeft gemotiveerd en zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de paden en de bomenrijen van het plan niet in strijd zijn met de structuurvisie.

De betogen falen.

Bescherming van lakenvelder runderen

7.    Hoeve de Lakenvelder betoogt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere status van de lakenvelder runderen die zij ter plaatse fokt. Zij voert aan dat de lakenvelder door de Stichting Zeldzame Huisdierrassen (hierna: de SZH) is aangemerkt als een zeldzaam ras in het paraplubestand dat is opgesteld op verzoek van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Onder verwijzing naar de brief van de SZH van 21 februari 2020 stelt zij dat de aanleg van de calamiteitenroute en de wandel- en fietspaden negatieve gevolgen kan hebben voor de gezondheid van de lakenvelders. Het is mogelijk dat de toekomstige bewoners van de planlocatie hun hond(en) uitlaten via deze routes. Omdat een hond een drager van neospora parasieten kan zijn en de runderen met de parasiet besmet kunnen raken via de ontlasting van besmette honden, is het niet wenselijk om de paden aan te leggen in de omgeving van Hoeve de Lakenvelder.

7.1.    In het verweerschrift heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het buitengebied zich leent voor extensieve recreatie, waaronder het wandelen met een hond. Het is volgens de raad aan Hoeve de Lakenvelder om zorg te dragen voor voldoende afscherming van de lakenvelders, zodat wordt voorkomen dat loslopende honden zich tussen de runderen kunnen begeven. De omstandigheid dat de lakenvelders een zeldzaam ras is, betekent niet dat er vanuit ruimtelijk oogpunt een zone rondom Hoeve de Lakenvelder moet zijn waarbinnen geen wandelpaden mogen worden aangelegd. Daarbij komt dat het Laarspad al langs de percelen van Hoeve de Lakenvelder loopt en dat daar met de hond gewandeld mag worden. Bovendien is er volgens de raad op grond van de milieuregelgeving geen speciaal beschermingsregime dat er toe zou moeten leiden dat er rondom een bedrijf dat lakenvelders fokt een zone moet worden aangehouden, waarbinnen geen wandelpaden mogen worden aangelegd en loslopende honden niet zijn toegestaan. Daarnaast heeft de raad ter zitting toegelicht dat er wordt gekeken hoeveel paden er moeten worden aangebracht en dat daarbij aandacht wordt besteed aan de belangen van Hoeve de Lakenvelder. Er is volgens de raad geen noodzaak om een wandelpad op elke tak van de Horst aan te laten sluiten.

7.2.    Gelet op deze toelichting, die Hoeve de Lakenvelder niet heeft weersproken, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanleg van de wandel- en fietspaden nabij de percelen van Hoeve de Lakenvelder niet leidt tot onaanvaardbare ruimtelijke gevolgen. Daarbij acht de Afdeling van belang dat het in de bestaande situatie al mogelijk is om honden in de directe omgeving van de lakenvelders uit te laten. In wat Hoeve de Lakenvelder heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bijzondere status van de lakenvelders als zeldzaam ras zodanig zwaar had moeten laten wegen, dat hij het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Het betoog faalt.

Bouwverkeer

8.    Over het betoog van [appellant sub 4] dat niet is gegarandeerd dat er geen bouwverkeer via de Meierstraat naar het plangebied rijdt, overweegt de Afdeling dat dit geen betrekking heeft op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten zijn in deze procedure niet aan de orde. Deze beroepsgrond moet derhalve buiten inhoudelijke bespreking blijven. Het betoog faalt.

Conclusie

9.    De beroepen zijn ongegrond.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2021

429-884.