Uitspraak 202001082/1/R3


Volledige tekst

202001082/1/R3.
Datum uitspraak: 17 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], Free Heart B.V., Free Heart Vastgoed B.V. en Free Heart Holding B.V., achtereenvolgens wonend en gevestigd te Zegveld, gemeente Woerden (hierna tezamen en in enkelvoud: Free Heart),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 juli 2019 in zaken nrs. 17/6186 en 18/2071 in het geding tussen:

[partij] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Nieuwkoop.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2017 heeft het college verzoeken van [partij] en anderen om handhavend op te treden tegen verschillende gestelde overtredingen op het perceel nabij de Meije 300 te Zegveld (hierna: het perceel), en om intrekking van de omgevingsvergunning van 24 februari 2015 voor een beeldentuin op dit perceel, afgewezen.

Bij besluit van 25 juli 2017 heeft het college het door [partij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 8 augustus 2017 heeft het college verdere verzoeken van [partij] en anderen om handhavend op te treden tegen verschillende gestelde overtredingen op het perceel, afgewezen.

Bij besluit van 5 februari 2018 heeft het college het door [partij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 juli 2019 heeft de rechtbank het door [partij] en anderen tegen het besluit van 25 juli 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarbij het verzoek om handhaving tegen het hekwerk en het afdak voor houtopslag op het perceel is afgewezen, het besluit van 27 februari 2017 in zoverre herroepen en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 25 juli 2017. Bij dezelfde uitspraak heeft de rechtbank het door [partij] tegen het besluit van 5 februari 2018 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Free Heart hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak, gevoegd met de zaken 201906592/1/R3 en 201906593/1/R3, ter zitting behandeld op 16 november 2020, waar Free Heart, vertegenwoordigd door [appellant], bijgestaan door mr. J.J. van Nuland, rechtsbijstandverlener te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door F. Zorn, zijn verschenen. Verder zijn ter zitting [partij] en anderen, vertegenwoordigd door [partij], bijgestaan door mr. Y.M.G. van den Heerik, rechtsbijstandverlener te Zegveld, als partij gehoord. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.

Overwegingen

Inleiding

1.    Free Heart exploiteert op het perceel de buitenplaats "De Blauwe Meije". Deze buitenplaats ligt deels op grondgebied van de gemeente Nieuwkoop en deels op grondgebied van de gemeente Woerden. Het Nieuwkoopse deel van de buitenplaats ligt aan weerszijden van de rivier de Meije en biedt onder meer ruimte aan een beeldentuin. Voor deze beeldentuin en zes parkeerplaatsen heeft het college op 24 februari 2015 omgevingsvergunning verleend. Ten tijde van het handhavingsbesluit beschikte Free Heart bovendien over een omgevingsvergunning die het college op 30 november 2016 had verleend. Bij deze omgevingsvergunning zijn verschillende nadere bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en bouwwerken op het perceel vergund.

[partij] en anderen wonen in de nabijheid van het perceel. Zij hebben verschillende verzoeken om handhaving jegens Free Heart aan het college gericht, en het college verzocht om de omgevingsvergunning van 24 februari 2015 in te trekken. Het college heeft deze verzoeken afgewezen.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat [partij] en anderen allen als belanghebbende bij de in beroep bestreden besluiten kunnen worden aangemerkt. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het college de verzoeken om handhaving terecht heeft afgewezen, behalve voor zover is verzocht om handhaving tegen het hekwerk en het afdak voor houtopslag op het perceel, waarvoor Free Heart niet over de vereiste omgevingsvergunning beschikte. Volgens de rechtbank had het college ontoereikend gemotiveerd waarom volgens hem concreet zicht op legalisering van deze overtreding bestond, zodat de afwijzing van het verzoek om daartegen handhavend op te treden niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank heeft daarbij echter overwogen dat het college in zoverre geen nieuw besluit hoefde te nemen, omdat voor het hekwerk intussen omgevingsvergunning was verleend en het afdak intussen was verwijderd. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat het college de omgevingsvergunning voor de beeldentuin terecht niet heeft ingetrokken, nu niet was gebleken dat de periode waarin nauwelijks beelden in de beeldentuin zijn geëxposeerd meer dan een jaar heeft geduurd.

2.    Free Heart betoogt in hoger beroep dat de rechtbank op onjuiste gronden heeft overwogen dat [partij] en anderen allen belanghebbenden bij een besluit op hun verzoeken waren. Verder voert zij aan dat uit de uitspraak blijkt dat het college jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, nu het college haar ten onrechte in de veronderstelling heeft laten verkeren dat er wat betreft het hekwerk en het afdak concreet zicht op legalisering bestond. Tot slot betwist zij de aanname van de rechtbank dat er sprake is geweest van een periode waarin nauwelijks beelden in de beeldentuin zijn geëxposeerd.

3.    Voordat de Afdeling eventueel toekomt aan een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep, moet de Afdeling bezien of Free Heart procesbelang bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak heeft. Als procesbelang ontbreekt, moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Van procesbelang is sprake als Free Heart het doel dat haar voor ogen staat met het instellen van hoger beroep ook daadwerkelijk met de uitkomst van de hogerberoepsprocedure kan bereiken en dit doel voor haar feitelijk van betekenis is.

3.1.    Free Heart heeft desgevraagd ter zitting naar voren gebracht dat zij met het hoger beroep wil bereiken dat er een duidelijke uitspraak over de belanghebbendheid van [partij] en anderen wordt gedaan. Verder heeft zij naar voren gebracht dat zij zich niet correct behandeld voelt door de manier waarop het college omgaat met de grote hoeveelheid handhavingsverzoeken van [partij] en anderen.

3.2.    De aangevallen uitspraak houdt materieel in dat de afwijzing van de verzoeken van [partij] en anderen in stand blijven. [partij] en anderen zijn niet tegen die uitspraak opgekomen, zodat Free Heart niet meer kan worden geconfronteerd met handhaving of met intrekking van haar omgevingsvergunning als gevolg van die verzoeken. Free Heart heeft verder niet gesteld (en tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt) dat zij schade heeft geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming die aan de orde was. Verder is van belang dat voor zover [partij] en anderen nieuwe verzoeken om handhaving hebben gedaan of zullen doen, de vragen of zij belanghebbenden bij die verzoeken zijn en hoe het college op die verzoeken moet beslissen, alsdan op hun eigen merites moeten worden beoordeeld, afhankelijk van waartegen die verzoeken dan zullen zijn gericht.

Uit de redenen die Free Heart voor het instellen van hoger beroep heeft gegeven, blijkt dan ook niet dat een uitspraak op dat hoger beroep voor haar feitelijk van betekenis is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:186), kan geen uitspraak van de bestuursrechter worden gevraagd uitsluitend vanwege de principiële betekenis ervan. De conclusie is dat de Afdeling niet is gebleken van een procesbelang van Free Heart bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak.

4.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. R.J.J.M. Pans en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2021

727.