Uitspraak 201804397/2/R3


Volledige tekst

201804397/2/R3.
Datum uitspraak: 17 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Lekkerkerk, gemeente Krimpenerwaard,

en

de raad van de gemeente Krimpenerwaard,

verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak onderscheidenlijk tussenuitspraak van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:450 (hierna: de tussenuitspraak), heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na de verzending van de tussenuitspraak de daarin geconstateerde gebreken in het besluit van 24 april 2018, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied, voormalige gemeente Nederlek" is vastgesteld, te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij beschikking van 17 juni 2020 heeft de Afdeling de hersteltermijn verlengd tot en met 29 juli 2020.

Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 14 juli 2020 het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, voormalige gemeente Nederlek" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.

[appellant] heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, een zienswijze naar voren gebracht over de wijze waarop de gebreken volgens de raad zijn hersteld.

De raad heeft, daartoe in de gelegenheid gesteld, gereageerd op de zienswijze van [appellant].

[appellant] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op de reactie van de raad.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het besluit van 24 april 2018 en de tussenuitspraak

1.    [appellant] kon zich in zijn beroep tegen het besluit van 24 april 2018 niet verenigen met het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "bijgebouwen", voor het perceel aan de [locatie] te Lekkerkerk. Hij betoogde dat de bij het besluit van 24 april 2018 toegekende bouwaanduiding te beperkend was voor zijn activiteiten, het houden van schapen.

2.    In onderdeel 14.2 van de tussenuitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat hij in het bestreden plan datgene als zodanig heeft willen bestemmen wat mogelijk wordt gemaakt met de omgevingsvergunning die bij besluit van 18 augustus 2015 is verleend. Naar het oordeel van de Afdeling is de raad in deze bedoeling echter niet geslaagd. Binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" is geen bouwvlak toegekend, maar een aanduiding "bijgebouwen". Weliswaar zijn op grond van artikel 5.2 van de planregels ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" bedrijfsgebouwen toegestaan, zodat het agrarische bedrijfsgebouw (de schapenstal) als zodanig is bestemd. Op grond van artikel 5.1, aanhef en onder c, van de planregels is opslag binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" echter uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak en ten dienste van het agrarisch bedrijf. Nu er binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" geen bouwvlak is toegekend, lijkt hieruit te volgen dat opslag binnen deze bestemming op het perceel niet is toegestaan. De raad heeft evenwel toegelicht dat binnen het hiervoor bedoelde agrarische bedrijfsgebouw ook opslag mogelijk is. Verder is niet duidelijk in hoeverre de raad buiten dit gebouw opslag heeft willen toestaan. Gelet hierop heeft de Afdeling geoordeeld dat het besluit van 24 april 2018 in zoverre, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

3.    Het beroep van [appellant] tegen het besluit van 24 april 2018 is gegrond. Het besluit van 24 april 2018 dient te worden vernietigd, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "bijgebouwen", voor het perceel [locatie] te Lekkerkerk.

4.    In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat is overwogen onder 14.2 voor het perceel [locatie] te Lekkerkerk een planregeling vast te stellen die binnen de bestemming "Agrarisch met waarden" in elk geval voorziet in bouw- en gebruiksmogelijkheden in overeenstemming met de omgevingsvergunning van 18 augustus 2015.

Het besluit van 14 juli 2020

5.    Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad op 14 juli 2020 het bestemmingsplan "Landelijk Gebied, voormalige gemeente Nederlek" opnieuw en gewijzigd vastgesteld.

Aan het perceel is op de verbeelding - strak om de schapenstal - alsnog een bouwvlak toegekend met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - hobbymatig houden van dieren" (hierna: "saw-hhvd"). Het bouwvlak en de aanduiding overlappen elkaar volledig.

Daarnaast is aan artikel 5.1 van de planregels een onderdeel s toegevoegd, op grond waarvan ter plaatse van de hiervoor bedoelde aanduiding het hobbymatig houden van dieren is toegestaan. Ook is daar opslag toegestaan, uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van het hobbymatig houden van dieren.

Artikel 5.1, aanhef en onder c en s, van de planregels luidt:

"De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…]

c. opslag, uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van het agrarisch bedrijf;

[…]

s. ter plaatse van de specifieke aanduiding ‘hobbymatig houden van dieren’, bij verdere uitsluiting van agrarische activiteiten in een omvang die als bedrijfsmatig kunnen worden beschouwd, het hobbymatig houden van dieren en opslag, uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van het hobbymatig houden van dieren."

6.    De Afdeling stelt vast dat het herstelbesluit een besluit tot vervanging van het oorspronkelijke bestreden besluit is en dat het herstelbesluit ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb onderdeel van dit geding is.

Houden van schapen

7.    [appellant] betoogt in zijn zienswijze dat de aan het bouwvlak toegekende aanduiding "saw-hhvd" te beperkend is, gezien het binnen de stal beoogde aantal schapen. Daartoe wijst hij erop dat in de ruimtelijke onderbouwing van de omgevingsvergunning van 18 augustus 2015 is vermeld dat de stal kan worden gebruikt voor het houden van ongeveer 60 tot 70 schapen.

7.1.    De raad stelt dat met de aanduiding "saw-hhvd" het houden van 60 à 70 schapen is toegestaan. Daarmee, in combinatie met het bouwvlak waarop een schuur van beperkte omvang, namelijk maximaal 200 m2, is toegestaan, is naar de mening van de raad verzekerd dat het houden van deze dieren in die schuur een kleinschalig karakter heeft en blijft houden. Het plan sluit de oprichting van een agrarisch bedrijf op deze percelen uit. In dat kader wijst de raad ook op de toelichting bij het herstelbesluit en de ruimtelijke onderbouwing bij de omgevingsvergunning.

7.2.    De Afdeling overweegt dat de aanduiding "saw-hhvd" een zekere interpretatieruimte laat. Zoals in het raadsvoorstel is vermeld, worden met het herstelbesluit de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het perceel in overeenstemming gebracht met de omgevingsvergunning van 18 augustus 2015. Op p. 13 van de ruimtelijke onderbouwing, die onderdeel uitmaakt van het besluit van 18 augustus 2015, is vermeld: "Met deze oppervlakte en hoogten ontstaat een kleine stal die doelmatig kan worden gebruikt voor het houden van circa 60 tot 70 schapen." Op p. 27 van de ruimtelijke onderbouwing is vermeld": "[…] de te bouwen schapenstal zal plaats bieden aan maximaal 60 tot 70 schapen." Op p. 32 van de ruimtelijke onderbouwing is vermeld: "In het plangebied wordt een nieuwe kleine schapenstal voor maximaal 60-70 schapen gebouwd ter vervanging van een oude schapenstal." In zijn reactie op de zienswijze van [appellant] heeft de raad bevestigd dat met de aanduiding "saw-hhvd" het houden van 60 à 70 schapen is toegestaan. Gelet op het vorenstaande kan er in dit geval geen twijfel over bestaan dat met deze aanduiding het houden van 60 à 70 schapen in de stal zoals door [appellant] gewenst, is toegestaan. Het betoog van [appellant] dat de aanduiding te beperkend is, mist daarom feitelijke grondslag.

Het betoog slaagt niet.

Opslag op het perceel

8.    [appellant] betoogt voorts dat in de planregels een duidelijke regeling had moeten worden getroffen die de opslag van mest en gras/kuilbalen op het perceel mogelijk maakt.

8.1.    De raad stelt dat het op grond van het nieuwe artikel 5.1, aanhef en onder s, van de planregels is toegestaan dat de schuur wordt gebruikt voor de opslag ten dienste van het hobbymatig houden van dieren, waaronder de opslag van machines en hooi. Daarnaast geeft artikel 5.1, aanhef en onder c, van de planregels opslagmogelijkheden binnen het met het herstelbesluit toegekende bouwvlak. Nu in dit geval het bouwvlak gelijk is aan de oppervlakte van de schuur, is opslag van mest en gras/kuilbalen buiten de schuur niet toegestaan. De raad acht opslag buiten het bouwvlak in het plangebied ongewenst. Voor alle agrarische percelen geldt dat opslag binnen het bouwvlak plaats dient te vinden. Daartoe wijst de raad op artikel 3.1, aanhef en onder e, en artikel 5.1, aanhef en onder c, van de planregels. Voor het perceel van [appellant] is op dit punt geen uitzondering gemaakt, aldus de raad. Opslag buiten de schuur was op grond van de omgevingsvergunning evenmin mogelijk. Ook stelt de raad dat hij ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan niet bekend was met een concreet initiatief van [appellant] voor de opslag van mest en gras/kuilbalen, zodat hij daarmee geen rekening kon houden.

8.2.    Wat de opslag binnen het bouwvlak betreft, overweegt de Afdeling als volgt. Met artikel 5.1, aanhef en onder s, van de planregels heeft de raad [appellant] de mogelijkheid van opslag binnen de schapenstal geboden. Daarmee is het oorspronkelijke gebrek in de planregel verholpen. Ook deze keuze van de raad sluit aan bij de door [appellant] ten behoeve van de omgevingsvergunning van 18 augustus 2015 bij het college van burgemeester en wethouders ingediende ruimtelijke onderbouwing.

Het betoog slaagt in zoverre niet.

8.3.    Voor zover [appellant] betoogt dat opslag van mest en gras/kuilbalen buiten het bouwvlak had moeten worden toegestaan, overweegt de Afdeling als volgt.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad mogen vasthouden aan het uitgangspunt dat opslag binnen het bouwvlak moet plaatsvinden. De raad heeft voldoende gemotiveerd dat hij opslag buiten het bouwvlak ruimtelijk onwenselijk vindt. Met het herstelbesluit is het plan in overeenstemming gebracht met de aan [appellant] verleende omgevingsvergunning, namelijk met de mogelijkheid voor opslag binnen het bouwvlak.

Het betoog slaag in zoverre niet.

Conclusie besluit van 14 juli 2020

9.    Het beroep tegen het besluit van 14 juli 2020 is ongegrond.

Proceskosten

10.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 24 april 2018, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied, voormalige gemeente Nederlek" is vastgesteld, gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 24 april 2018, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied, voormalige gemeente Nederlek" is vastgesteld, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" en de aanduiding "bijgebouwen", voor het perceel [locatie] te Lekkerkerk;

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Krimpenerwaard van 14 juli 2020, waarbij het bestemmingsplan "Landelijk gebied, voormalige gemeente Nederlek" opnieuw en gewijzigd is vastgesteld, ongegrond;

IV.    gelast dat de raad van de gemeente Krimpenerwaard aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. F.D. van Heijningen en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2021

271.