Uitspraak 202006045/2/R1


Volledige tekst

202006045/2/R1.
Datum uitspraak: 10 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te Middelburg,

en

de raad van de gemeente Middelburg,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2020 heeft de raad het plan "Veersepoort 5 Middelburg" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 januari 2021, waar [verzoeker], en de raad, vertegenwoordigd door M.C. Kother, bijgestaan door mr. A. Schreijenberg, advocaat te Middelburg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [bedrijf], vertegenwoordigd door [gemachtigde].

Overwegingen

Inleiding

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan voorziet in de bouw van maximaal 109 woningen op het perceel tussen de Nassaulaan-Dillenburglaan en de wijk Veersepoort. Het betreft de laatste fase van het woongebied Veersepoort. Daartoe zijn aan de gronden de bestemmingen "Wonen", "Verkeer" en "Groen" toegekend. Het sportcomplex en de atletiekbaan ter plaatse worden ten behoeve van het plan verwijderd. In het vorige plan was aan het grootste deel van de gronden de bestemming "Sportieve recreatie" toegekend.

3.    [verzoeker] woont aan [locatie] en kan zich als omwonende niet met het plan verenigen. Hij vreest een aantasting van zijn woon- en leefklimaat door de bouwhoogte van de voorziene woningen.

Spoedeisend belang

4.    Voor zover de raad stelt dat [verzoeker] geen spoedeisend  belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, volgt de voorzieningenrechter hem daarin niet, alleen al omdat de projectontwikkelaar ter zitting heeft verklaard snel te willen starten met de realisering van de voorziene woningbouw en in ieder geval de uitspraak in de bodemprocedure niet te willen afwachten.

Procedureel

5.    [verzoeker] voert verschillende procedurele bezwaren aan. Hij heeft de vergaderingen van het Walchers Adviesteam Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: het WARK), waarin het plan is besproken, niet mogen bijwonen, er is niet op adequate wijze omgegaan met de inbreng van omwonenden en omwonenden zijn volgens hem onvoldoende geïnformeerd. Ter zitting heeft [verzoeker] nader toegelicht dat zijn inspraakreactie ten onrechte niet is opgenomen in het "Rapport inspraak en vooroverleg".

5.1.    In de procedurele bezwaren die [verzoeker] naar voren heeft gebracht ziet de voorzieningenrechter geen reden om tot schorsing van het bestreden besluit over te gaan. De raad heeft toegelicht dat het vooroverleg van het WARK (een onafhankelijke adviescommissie) niet openbaar is, maar dat [verzoeker] meermaals, individueel en als lid van een klankbordgroep, in de gelegenheid is gesteld om zijn visie op de bouwplannen te geven en dat in de vergaderingen van het WARK dezelfde plannen zijn besproken. Overigens volgt uit het dossier dat [verzoeker] de door hem gewenste stukken via een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur alsnog heeft ontvangen. Verder heeft de raad toegelicht dat de door [verzoeker] ingediende inspraakreactie weliswaar abusievelijk niet volledig is opgenomen in het "Rapport inspraak en vooroverleg", maar dat de inspraakreactie niet tot aanpassing van het ontwerpplan heeft geleid en dat in de nota van zienswijzen is ingegaan op de ingekomen reacties. Zelfs als deze bezwaren in de bodemprocedure zouden worden gehonoreerd, is niet aannemelijk dat het bestreden besluit inhoudelijk niet kon worden genomen.

De betogen falen.

Behoefte

6.    [verzoeker] betoogt dat in het plangebied teveel woningen zijn voorzien. Ter zitting heeft hij nader toegelicht dat met het voorliggende plan moet worden gewacht totdat andere ontwikkelingen in de gemeente zijn gerealiseerd.

6.1.    In hoofdstuk 3 van de plantoelichting is de raad ingegaan op de woningbehoefte. Daarin staat dat de provincie Zeeland op 21 mei 2019 de woningmarktafspraken voor Walcheren heeft vastgesteld, dat de behoefte voor reguliere woningen in de periode 2016-2025 wordt ingeschat op 4.031 woningen en dat de voorliggende ontwikkeling hierin is opgenomen. In de gemeente Middelburg is de woningbehoefte 1.504 tot 2.034 in de komende tien jaar, aldus de plantoelichting. [verzoeker] heeft de juistheid hiervan niet bestreden. Over de zogenoemde harde plancapaciteit heeft de raad ter zitting nader toegelicht dat hiermee rekening is gehouden, dat desondanks behoefte bestaat aan de voorziene woningen en dat geen reden bestaat om te wachten totdat andere ontwikkelingen in de gemeente volledig zijn gerealiseerd. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voldoende behoefte aan de woningen bestaat.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

7.    [verzoeker] betoogt dat de voorziene ontwikkeling leidt tot een belemmering van zijn uitzicht richting de binnenstad van Middelburg. In dat verband voert hij aan dat de voorziene woningbouw te hoog is en dat de bebouwing in een rechte lijn wordt gesitueerd. Verder voert hij aan dat de parkeerplaatsen behorende bij het noordoostelijk appartementsgebouw ten onrechte niet uit het zicht worden aangelegd.

7.1.    Uit de verbeelding en de planregels blijkt dat de voorziene ontwikkeling diverse bouwhoogten kent variërend van 7 m tot 17 m. De afstand van de woning van [verzoeker] tot het dichtstbijzijnde bouwvlak bedraagt ongeveer 80 m. Weliswaar acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat het plan enige aantasting van het uitzicht met zich zal brengen, maar hij acht deze niet zodanig dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. In dat verband is van betekenis dat geen blijvend recht op een vrij uitzicht bestaat. Verder heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat ter plaatse hoge bomen staan die thans het uitzicht van [verzoeker] reeds belemmeren.

Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat de toegestane bebouwing ruimtelijk niet inpasbaar is in de directe omgeving. Daartoe heeft de raad toegelicht dat het merendeel van de bebouwing in het woongebied Veersepoort drie lagen hoog is en dat dit deels vier respectievelijk vijf lagen is. Er is voor gekozen de twee appartementengebouwen die dichter bij de bestaande bebouwing liggen, vier lagen hoog en een appartementengebouw dat verder van de bestaande bebouwing ligt, vijf lagen hoog te bouwen. Ook is er bij alle appartementengebouwen voor gekozen om de bovenste verdieping terug te laten springen ten opzichte van de bestaande bebouwing, aldus de raad. Verder is toegelicht dat de architect van het woongebied Veersepoort en het WARK het stedenbouwkundig plan hebben beoordeeld, zodat het plan goed past binnen het totaalplan voor het woongebied. Over de benodigde parkeerplaatsen heeft de raad toegelicht dat deze worden voorzien binnen het plangebied, dat daarvoor ter plaatse voldoende ruimte bestaat en dat de parkeerplaatsen verdiept zullen worden aangelegd, zodat deze zoveel mogelijk aan het zicht worden onttrokken. De voorzieningenrechter acht deze toelichting aannemelijk.

Het betoog faalt.

Verkeer

8.    [verzoeker] betoogt dat in het plan onvoldoende rekening is gehouden met de verkeersveiligheid ter plaatse. Daartoe voert hij aan dat de nieuwe wijk slechts één ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer krijgt, dat onlangs bekend is geworden dat op de hoek van deze ontsluiting een appartementsgebouw met 32 wooneenheden zal worden gebouwd en dat de kruising nabij die locatie daardoor nog gevaarlijker zal worden. Ter zitting heeft hij toegelicht dat daardoor meer verkeer in de richting van zijn woning zal rijden en dat dit onder meer leidt tot een toename van lichthinder door inschijnende koplampen van auto’s.

8.1.    In paragraaf 4.2 van de plantoelichting staat dat het plangebied wordt ontsloten op de Buurtweg, dat de Buurtweg aan de zuidwestkant zal aansluiten op het bestaande wegennet via het kruispunt van de Nassaulaan en de Sportlaan en dat voor het langzaam verkeer een extra ontsluiting op de Dillenburglaan wordt aangelegd. Verder is daarin de verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling inzichtelijk gemaakt op basis van de kengetallen uit de CROW-publicatie 381 "Toekomstbestendig parkeren". Daaruit volgt dat de verkeerstoename als gevolg van het plan ten opzichte van de planologisch toegestane situatie 446 mvt/etmaal is, dat het grootste deel van het verkeer zal worden afgewikkeld via de Nassaulaan en de Krooneveldweg richting de N57 en dat deze wegen voldoende capaciteit bieden om deze toename te verwerken. In het aangevoerde bestaat geen aanleiding om aan de gegeven toelichting te twijfelen. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot verkeersonveilige situaties. De voorzieningenrechter acht van betekenis dat de wegen in de omgeving van het plangebied, met uitzondering van de Krooneveldweg en de N57, erftoegangswegen zijn waar een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. Tevens wordt in aanmerking genomen dat, zoals ook door de raad is aangegeven, zo nodig aanvullende verkeersbesluiten zullen worden genomen. De voorziene ontwikkeling van het appartementsgebouw met 32 woningen leidt niet tot een ander oordeel, omdat die ontwikkeling dateert van na de besluitvorming van de raad.

Over het inschijnen van koplampen is toegelicht dat dit - door de ligging van de woning op voldoende afstand - beperkt is en dat eventuele hinder door het realiseren van begroeiing nader zal worden beperkt. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van lichthinder.

Het betoog faalt.

Vertrouwensbeginsel

9.    [verzoeker] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met de plantoelichting van het bestemmingsplan "Veersepoort". Daarin staat dat de wijk met de realisatie van het winkelcentrum en het tegenoverliggende appartementencomplex inmiddels (zo goed als) is gerealiseerd en dat is voor [verzoeker] in 2016 doorslaggevend geweest om zijn woning te kopen.

9.1.    De voorzieningenrechter heeft het betoog aldus opgevat dat [verzoeker] een beroep doet op het vertrouwensbeginsel. In het aangevoerde bestaan geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat het beroep hierop in de bodemprocedure zal slagen. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat en hoe het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen. [verzoeker] heeft echter geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat een dergelijke toezegging of andere uitlatingen zijn gedaan. De in de plantoelichting opgenomen mededeling is daarvoor onvoldoende.

Het betoog faalt.

Bouwhinder

10.    [verzoeker] vreest overlast gedurende de bouwfase en betoogt dat in het plan ten onrechte geen verplichting is opgenomen dat eventuele overlast voor de omgeving vanwege de lange bouwperiode dient te worden beperkt. De werkzaamheden zullen volgens hem zeker tot 2027 duren.

10.1.    Dit betoog heeft geen betrekking op het plan zelf, maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. De voorzieningenrechter wijst ter vergelijking op de uitspraak van 1 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2592, onder 6.1.

Het betoog faalt.

Conclusie

11.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021

195-909.