Uitspraak 201709570/1/R6


Volledige tekst

201709570/1/R6.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Berlicum, gemeente Sint-Michielsgestel, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2017 heeft het college het wijzigingsplan "Wijzigingsplan Beekveld" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2018, waar [appellant A] en [appellant B] en het college, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en ing. P.C.M. van Boxtel, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, luidt:

"Indien de bestuursrechter in hoogste aanleg uitspraak doet, kan hij het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen."

Inleiding

2. Het wijzigingsplan vindt zijn grondslag in het bestemmingsplan "Beekveld" van 15 mei 2014 (hierna: het moederplan "Beekveld").

Het plangebied had in het moederplan "Beekveld" de bestemming

"wro-zone-wijzigingsgebied 1".

Met toepassing van artikel 19, lid 19.1, van de planregels van het moederplan "Beekveld" heeft het college bij het voorliggende wijzigingsplan de bestemming "wro-zone-wijzigingsgebied 1" gewijzigd in de bestemming "Wonen - 1".

In de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:487, heeft de Afdeling het mede door [appellant] ingestelde beroep tegen het moederplan "Beekveld" ongegrond verklaard.

2.1. Het wijzigingsplan, dat voorziet in fase 2 van Beekveld, maakt de bouw van ongeveer 102 woningen mogelijk in de nieuwe woonwijk Beekveld in Berlicum. Fase 1 is deels gerealiseerd en deels nog in aanbouw.

[appellant] woont op het perceel [locatie], dat direct grenst aan het plangebied. Aan de gronden ten oosten en ten noorden van zijn perceel is een woonbestemming toegekend. Aan de gronden ten zuiden van zijn perceel is de bestemming "Verkeer - Fietspad" toegekend. [appellant] vreest met name voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Hij vreest daarnaast voor de gevolgen van het wijzigingsplan voor de groenvoorzieningen, het verkeer, de waterhuishouding en de natuur.

Toetsingskader

3. Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college van burgemeester en wethouders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

Wettelijke bepalingen en planregels

4. De relevante planregels, die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Beroep

Woon- en leefklimaat

5. [appellant] vreest dat het woon- en leefklimaat bij zijn perceel onaanvaardbaar zal worden aangetast vanwege de in het wijzigingsplan toegestane bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen en vanwege onvoldoende groenvoorzieningen.

Over de in het wijzigingsplan toegestane bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen voert [appellant] aan dat het wijzigingsplan voor het bestemmingsvlak dat grenst aan de achterzijde van zijn perceel ten onrechte bebouwing toestaat tot zijn perceelsgrens, met achtertuin.

Daarnaast zijn volgens [appellant] in het wijzigingsplan de bouwvlakken op het perceel, dat grenst ten noorden van en naast zijn perceel, onevenredig verdeeld, waardoor de dichtstbijzijnde woning op dat perceel te dicht bij de woning van [appellant] kan worden gebouwd.

Voorts staat het wijzigingsplan volgens [appellant] voor de percelen ten oosten en ten noorden grenzend aan zijn perceel ten onrechte woningbouw toe tot een maximale bouwhoogte van 11 m.

Over de groenvoorzieningen in het plangebied voert [appellant] aan dat deze onvoldoende zijn. Dat het wijzigingsplan voorziet in onvoldoende groenvoorzieningen leidt volgens [appellant] tot een onaanvaardbare beperking van zijn woongenot.

5.1. De percelen grenzend aan het perceel van [appellant] hebben de bestemming "Wonen - 1" met de aanduidingen

"maximum goothoogte (m) = 7" en "maximum bouwhoogte (m) = 11".

Artikel 8 van de planregels heeft betrekking op de bestemming "Wonen - 1".

In dat artikel zijn de toegestane bouwmogelijkheden voor de beoogde woningen opgenomen.

Uit artikel 8 van de planregels, gelezen in samenhang met de verbeelding, volgt dat voor het perceel ten oosten en grenzend aan de achterzijde van het perceel van [appellant] het gehele bestemmingsvlak "Wonen - 1" is aangeduid als bouwvlak. Het perceel heeft de aanduiding

"maximum aantal wooneenheden = 10".

Uit artikel 8, lid 8.2.2., aanhef en onder d, van de planregels volgt dat ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" uitsluitend vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen en aaneengebouwde woningen van drie-aaneen tot maximaal vijf-aaneen gebouwde woningen zijn toegestaan.

- Bestemming "Wonen - 1", bouwvlak ten oosten en aan de achterzijde van het perceel van [appellant]

5.2. Over het betoog van [appellant] dat zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar zal worden aangetast, omdat het wijzigingsplan voor het perceel met de bestemming "Wonen - 1", voor zover dat ligt ten oosten en aan de achterzijde van zijn perceel, ten onrechte bebouwing toestaat direct tot zijn perceelsgrens, overweegt de Afdeling als volgt.

Uit artikel 8, lid 8.2.2.2, aanhef en onder c, van de planregels volgt, voor zover hier van belang, dat een hoofdgebouw 3 m uit de op de verbeelding aangegeven gevellijn dient te worden gebouwd. Op de verbeelding is tussen het perceel van [appellant] en het perceel direct grenzend aan de achterzijde van het perceel [appellant] geen gevellijn aangegeven. Het wijzigingsplan staat daarmee toe dat bebouwing wordt opgericht direct grenzend aan de achtertuin van [appellant].

Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het woon- en leefklimaat van [appellant] als gevolg van het wijzigingsplan niet onaanvaardbaar zal worden aangetast. Volgens het college is niet te verwachten dat de beoogde woningbouw direct op de perceelsgrens zal worden opgericht. Dit is volgens het college slechts een theoretische mogelijkheid. Het college heeft ter zitting verklaard dat voor de te bouwen woningen op het betreffende bouwvlak geldt dat de voorzijde van deze woningen niet georiënteerd zal zijn op de straat Beekveld, en daarmee ook niet mede op de achtertuin van [appellant]. Beoogd is dat deze te bouwen woningen met hun achtertuin zullen grenzen aan de achterzijde van het perceel van [appellant]. Het college heeft voorts verklaard dat voor de toegestane typen woningen een achtertuin van ongeveer 10 m diep gebruikelijk is, zodat er een ruime afstand zal zijn tussen de beoogde woningen en de woning van [appellant].

De Afdeling stelt vast dat dit niet is vastgelegd in het wijzigingsplan. Volgens het wijzigingsplan mag er op het perceel grenzend aan de achtertuin van [appellant] bebouwing worden opgericht tot de achterste perceelsgrens. De plantoelichting vermeldt dat de straat Beekveld wordt gekenmerkt door een afwisseling van woningen en agrarische percelen. Gelet op het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het woon- en leefklimaat van [appellant] als gevolg van het wijzigingsplan op dit punt niet onaanvaardbaar zal worden aangetast.

Het betoog slaagt in zoverre.

- Bestemming "Wonen - 1", bouwvlak ten noorden van het perceel van [appellant]

5.3. Over de vrees van [appellant] voor een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van het wijzigingsplan, omdat, naar hij stelt, de te bouwen woning op het perceel ten noorden van en naast zijn perceel te dicht bij zijn woning mag worden gebouwd, overweegt de Afdeling als volgt.

Uit de verbeelding volgt dat het perceel ten noorden van en naast het perceel van [appellant] ruim 40 m breed is en dat ter plaatse twee vrijstaande woningen zijn beoogd. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een perceel met een breedte van 20 m voldoende ruimte biedt voor een vrijstaande woning. Nu volgens de verbeelding het bouwvlak, waarbinnen de beoogde vrijstaande woning mag worden gebouwd, op ongeveer 4 m van de perceelgrens is gesitueerd en de woning van [appellant] op ongeveer 2 m van de perceelgrens staat, is de afstand tussen de beide woningen minimaal 6 m. Mede gelet op deze afstand heeft het college in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de beoogde woningbouw op het perceel ten noorden van en naast het perceel van [appellant] dan aan de door [appellant] gevreesde aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Het betoog faalt.

- Bestemming "Wonen - 1", goot- en bouwhoogte aangrenzende percelen

5.4. Over het betoog van [appellant] dat zijn woon- en leefklimaat als gevolg van het wijzigingsplan onaanvaardbaar zal worden aangetast, vanwege de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte voor de beoogde woningbouw op de percelen ten oosten en ten noorden grenzend aan zijn perceel, overweegt de Afdeling als volgt.

Het college heeft verklaard dat op dit punt is aangesloten bij het moederplan "Beekveld". Uit artikel 12 van de planregels van dat moederplan, dat betrekking heeft op de bestemming "Wonen - 1", gelezen in samenhang met de verbeelding van dat moederplan, volgt dat voor de woningtypen vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen en aaneengebouwde woningen van drie-aaneen tot maximaal vijf-aaneen gebouwde woningen een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 7 m en 11 m geldt. Het college heeft in beginsel voor fase 1 en fase 2 van Beekveld voor die typen woningen een gelijke goot- en bouwhoogte willen toestaan. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Gelet hierop heeft het college in het aangevoerde in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om voor de percelen grenzend aan het perceel van [appellant] hiervan af te wijken en voor de ter plaatse beoogde woningbouw een lagere goot- en bouwhoogte vast te stellen.

Over de woningen in fase 1 van Beekveld met een lagere maximaal toegestane bouwhoogte, waar [appellant] op wijst, heeft het college verklaard dat dit een beperkt aantal seniorenwoningen, zogenoemde patiowoningen bestaande uit een bouwlaag, zijn.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan, voor zover het gaat om de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte voor de beoogde woningbouw op de percelen ten oosten en ten noorden grenzend aan het perceel van [appellant], zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van het perceel van [appellant].

Het betoog faalt.

Groenvoorzieningen

5.5. Over het betoog van [appellant] dat het wijzigingsplan leidt tot een onaanvaardbare beperking van het woongenot bij zijn perceel, omdat het plan, naar hij stelt, voorziet in onvoldoende groenvoorzieningen, overweegt de Afdeling als volgt.

De Afdeling begrijpt dat het [appellant] zwaar valt dat de omgeving als gevolg van de met het wijzigingsplan beoogde woningbouw zal veranderen, maar zij wijst er op dat het aan het college is om binnen het plangebied groenvoorzieningen mogelijk te maken en daarvoor regels op te nemen in het plan. De Afdeling stelt vast dat het wijzigingsplan binnen het plangebied voorziet in de bestemming "Groen". Dat de plandelen met de bestemming "Groen" niet in de directe omgeving van het perceel van [appellant] liggen, maakt niet dat het college niet tot de vaststelling van het wijzigingsplan heeft kunnen komen vanwege een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat bij het perceel van [appellant]. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college het wijzigingsplan op dit punt in redelijkheid zo kunnen vaststellen. Overigens wijst de Afdeling erop dat het wijzigingsplan ook buiten de plandelen met de bestemming "Groen" groenvoorzieningen mogelijk maakt. Uit artikel 4 tot en met 9 van de planregels volgt immers dat er ook groenvoorzieningen zijn toegestaan binnen de plandelen met de bestemmingen "Tuin", "Verkeer - Fietspad", "Verkeer - Verblijfsgebied", "Water", "Wonen - 1" en "Wonen - 2".

Het betoog faalt.

Verkeer

6. [appellant] betoogt dat hij als gevolg het wijzigingsplan verkeershinder zal ondervinden in de vorm van autoverkeer over het fietspad ten zuiden van zijn perceel. [appellant] vreest dat het autoverkeer, dat volgens hem regelmatig vastloopt ter hoogte van de Hoogstraat, het fietspad als sluiproute zal gebruiken om de wijk te verlaten. Daarnaast vreest [appellant] voor verkeershinder in de vorm van bouwverkeer dat ten behoeve van de nieuwbouw gebruik zal maken van het fietspad naast zijn woning. [appellant] stelt voorts dat de aansluiting van het fietspad op de straat Beekveld onoverzichtelijk is en om die reden onveilig is.

6.1. De Afdeling stelt vast dat in het wijzigingsplan aan het fietspad ten zuiden van het perceel van [appellant] de bestemming "Verkeer - Fietspad" en de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting" is toegekend. Hiermee is vastgelegd dat het fietspad uitsluitend is bedoeld voor langzaam verkeer en bij uitzondering voor calamiteitenverkeer. Het plan staat niet toe dat autoverkeer gebruik maakt van het fietspad. Het college heeft verklaard dat in dat verband inrichtingsmaatregelen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van paaltjes met een slot, zullen worden getroffen. De hulpdiensten kunnen in geval van calamiteiten de paaltjes met een daarvoor bestemde sleutel omklappen. Het college wijst erop dat met deze inrichtingsmaatregelen verzekerd is dat er geen auto's gebruik kunnen maken van het fietspad. De Afdeling overweegt dat de inrichtingsmaatregelen uitvoeringsaspecten zijn, die niet in het wijzigingsplan hoeven te worden geregeld.

De Afdeling overweegt dat eventuele hinder als gevolg van bouwverkeer voor de aanleg van de nieuwe woonwijk een uitvoeringsaspect gedurende de bouwperiode is. Dit uitvoeringsaspect en eventuele maatregelen ter beperking van bouwhinder hoeven niet in het wijzigingsplan te worden geregeld. Overigens heeft het college erop gewezen dat eventuele hinder als gevolg van bouwverkeer van tijdelijke aard zal zijn.

De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de verkeerssituatie ter plaatse van de aansluiting van het fietspad op de straat Beekveld onveilig is en dat het college om die reden aan het fietspad niet in redelijkheid de bestemming "Verkeer - Fietspad" en de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting" heeft mogen toekennen. Hierbij is van belang dat het college ter zitting heeft verklaard dat de straat Beekveld een landbouwweg is en voornamelijk wordt gebruikt voor bestemmingsverkeer. Voorts is ter zitting aan de hand van foto's de verkeerssituatie ter plaatse inzichtelijk gemaakt. Niet is gebleken dat de verkeerssituatie ter plaatse van de straat Beekveld en het fietspad onoverzichtelijk is.

Het betoog faalt.

Waterhuishouding

7. [appellant] betoogt dat de gevolgen van het wijzigingsplan voor de waterhuishouding onvoldoende zijn onderzocht. Hij voert hierover aan dat de gemeente voornemens is om in de toekomst, in 2019, regenwater af te koppelen van de riolering, waardoor het regenwater niet langer zal worden afgevoerd via het riool. Volgens [appellant] zal dit leiden tot wateroverlast op zijn perceel, omdat het regenwater ter plaatse van de nieuwe woningen als gevolg van de verharding naar zijn perceel zal stromen.

7.1. In paragraaf 5.3 van de plantoelichting wordt, onder verwijzing naar de bij het moederplan "Beekveld" opgestelde waterparagraaf ingegaan op de waterberging en de te treffen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater. Bij de voorbereiding van het moederplan "Beekveld" heeft vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden en heeft het waterschap ingestemd met dat plan en de daarbij behorende waterparagraaf waarin voor de ontwikkeling van fase 1 en 2 van Beekveld (verhard oppervlak van 41.000 m³) is uitgegaan van een waterbergingseis van 2.624 m³.

Gedurende de voorbereiding van het wijzigingsplan voor fase 2 van Beekveld is het beleid van de waterschappen geharmoniseerd. Volgens dit geharmoniseerde beleid geldt inmiddels voor de ontwikkeling van fase 1 en 2 van Beekveld (het verhard oppervlak van 41.000 m³ is gelijk gebleven) een lagere waterbergingseis, te weten een waterbergingseis van 2.460 m³.

Nu het waterschap al heeft ingestemd met de waterberging en de daarvoor te treffen voorzieningen bij een waterbergingseis van 2.624 m³ geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij de voorbereiding van het voorliggende plan, mede gelet op de verlaging van de waterbergingseis, gehouden was opnieuw een waterparagraaf op te stellen.

Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan niet zal leiden tot onaanvaardbare wateroverlast ter plaatse van de naburige percelen. Het college heeft over het afkoppelen van de riolering verklaard dat in het plangebied het regenwater zowel op het schoonwaterriool als op de waterloop De Run zal afwateren. Bij de aanleg van het wijzigingsplan wordt naast het zogenoemde vuilwaterriool ook een schoonwaterriool gerealiseerd. Verder wordt het wijzigingsplan zo aangelegd dat er een hoogteverschil is, waardoor wordt bevorderd dat het regenwater naar De Run zal wegstromen. Hiermee wordt beter voorkomen dat bij piekbelasting de riolering zal vollopen en dat er wateroverlast zal ontstaan in de straten, aldus het college. Ter zitting heeft het college verklaard dat deze maatregelen inmiddels zijn gerealiseerd. Tevens heeft het college verklaard dat de oevers van De Run zijn verbreed, waardoor de capaciteit van De Run om het water af te voeren is vergroot.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college bij de planvaststelling de gevolgen van het wijzigingsplan voor de waterhuishouding onvoldoende heeft onderzocht.

Het betoog faalt.

Parkeren

8. [appellant] vreest voor parkeerhinder in de omgeving van zijn perceel als gevolg van het wijzigingsplan. Hij betoogt dat het wijzigingsplan voorziet in onvoldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied. [appellant] voert hierover aan dat in het wijzigingsplan ten onrechte niet wordt voldaan aan de parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning.

8.1. Uit het moederplan "Beekveld", artikel 12, lid 12.2.2, aanhef en onder f, van de planregels, waarin wordt verwezen naar de in de gemeente geldende parkeernormen, volgt dat wordt uitgegaan van de volgende parkeernormen:

voor vrijstaande woningen twee parkeerplaatsen op eigen terrein, voor twee-aaneengebouwde woningen twee parkeerplaatsen op eigen terrein of een op eigen terrein en een op openbaar gebied en voor drie of meer aaneengebouwde woningen twee parkeerplaatsen op openbaar gebied.

Het wijzigingsplan voorziet in de bouw van deze typen woningen. In artikel 8, lid 8.2.2, aanhef en onder f, van de planregels van het wijzigingsplan zijn de parkeernormen uit artikel 12, lid 12.2.2, aanhef en onder f, van de planregels van het moederplan ongewijzigd overgenomen. Daarmee is in het wijzigingsplan verzekerd dat er voor deze typen woningen wordt voorzien in twee parkeerplaatsen per woning.

Daarnaast heeft het college verklaard dat binnen het plangebied meer dan voldoende ruimte aanwezig is om aan deze parkeernorm te voldoen. Daarbij heeft het college verwezen naar wat in paragraaf 3.5.2 van de plantoelichting over het aspect parkeren is opgenomen en naar het schetsontwerp voor Beekveld dat als bijlage 1 bij de plantoelichting is opgenomen.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsplan voorziet in onvoldoende parkeerplaatsen binnen het plangebied of dat in het wijzigingsplan niet wordt voldaan aan de parkeernorm van twee parkeerplaatsen per woning.

Het betoog faalt.

Natuur

9. [appellant] betoogt dat het wijzigingsplan onzorgvuldig is voorbereid voor zover het betreft de aan de wijzigingsplan ten grondslag gelegde natuuronderzoeken. [appellant] voert hierover aan dat de bij fase 1 van Beekveld uitgevoerde natuuronderzoeken verouderd zijn en daarom niet aan het wijzigingsplan ten grondslag gelegd had mogen worden. Het college heeft volgens [appellant] bij fase 2 van Beekveld ten onrechte volstaan met een zogenoemde quickscan natuurwetgeving. Bovendien zijn volgens [appellant] recentelijk een paar steenuilen aangetroffen in het plangebied. [appellant] stelt dat daarom ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) niet mogelijk is en dat het wijzigingsplan in zoverre niet uitvoerbaar is.

9.1. Het college stelt dat ten behoeve van het wijzigingsplan een actualiserend onderzoek heeft plaatsgevonden naar de in het plangebied voorkomende flora en fauna. De meest recente onderzoeksresultaten zijn neergelegd in het door Agel Adviseurs opgestelde rapport "Quickscan natuurwetgeving, Beekveld 2e fase te Berlicum" van 24 april 2017 (hierna: de quickscan), dat als bijlage 4 bij de plantoelichting is opgenomen. Het college stelt dat uit dit onderzoek volgt dat de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg staat. Het college heeft de conclusies uit de quickscan overgenomen in paragraaf 5.2 van de plantoelichting. Van nesten van in bomen broedende jaarrond beschermde vogels en gebouwbewonende jaarrond beschermde vogelsoorten in het plangebied, waaronder ook de steenuil, is volgens het college geen sprake.

9.2. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling of een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat het college het wijzigingsplan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan in de weg staat.

9.3. De plantoelichting, paragraaf 5.2, vermeldt dat bij de voorbereiding van het moederplan "Beekveld" door Croonen adviseurs een flora- en faunaonderzoek is uitgevoerd om vast te stellen of in het plangebied beschermde planten- en dierensoorten aanwezig zijn en om na te gaan of deze mogelijk negatieve effecten ondervinden van de voorgenomen ontwikkeling. Daarnaast is door Ecologica in augustus 2011 en in oktober 2014 aanvullend onderzoek uitgevoerd.

In het rapport over het onderzoek in augustus 2011 is over vogels geconcludeerd dat in de bomen geen jaarrond beschermde nesten van vogels zijn aangetroffen en dat, voor zover delen van het onderzoeksgebied onoverzichtelijk zijn, jaarrond beschermde nesten niet worden verwacht. In het bijzonder is over de steenuil geconcludeerd dat, nu het onderzoeksgebied vrijwel niet van belang is als foerageergebied en er geen (mogelijke) nestlocaties zijn getroffen door de plannen, nader onderzoek naar de aanwezigheid van de steenuil niet noodzakelijk wordt geacht.

In het rapport over het onderzoek in oktober 2014 worden deze conclusies bevestigd. Daarin staat dat er geen steenuilenkast is aangetroffen in het plangebied en dat ook verder valt uit te sluiten dat de steenuil aanwezig is binnen of in de omgeving van het plangebied.

In de uitspraak van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:487, (overweging 10 en volgende) heeft de Afdeling over het in die procedure aangevoerde betoog dat het plangebied dient als foerageergebied voor in de omgeving van het plangebied aanwezige rustende of verblijvende steenuilen, overwogen dat niet is onderbouwd dat door de aantasting van het foerageergebied de ecologische functionaliteit van de eventueel buiten het plangebied gelegen vaste rust- of verblijfplaatsen zo wordt verstoord, dat de steenuilen deze plaatsen om die reden zullen verlaten.

Bij de voorbereiding van het wijzigingsplan heeft opnieuw onderzoek plaatsgevonden om vast te stellen of in het plangebied beschermde planten- en dierensoorten aanwezig zijn en om na te gaan of deze mogelijk negatieve effecten ondervinden van de voorgenomen ontwikkeling. De resultaten van dit actualiserende en aanvullende onderzoek zijn opgenomen in de door Agel Adviseurs opgestelde quickscan van 24 april 2017 en, tezamen met de hiervoor genoemde resultaten van de onderzoeken bij de voorbereiding van het moederplan "Beekveld", aan het wijzigingsplan ten grondslag gelegd. In de quickscan zijn de eerdere onderzoeksresultaten bevestigd. De quickscan vermeldt dat bij het onderzoek specifiek aandacht is besteed aan de aanwezigheid van roofvogels en de rust- en verblijfplaats van deze roofvogels. Nesten, waaronder ook nesten van voorgaande jaren, van in bomen broedende jaarrond beschermde (roof)vogels en gebouwbewonende jaarrond beschermde vogelsoorten zijn ten tijde van het veldonderzoek niet waargenomen. De bebouwing binnen het plangebied biedt volgens de quickscan geen geschikte rust- en verblijfplaats voor deze (roof)vogels. Over de aanwezigheid van de steenuil in het plangebied staat in de quickscan dat het plangebied niet voorziet in een afwisseling van open tot halfopen landschap met een afwisselend korte en verruigde vegetatie, zodat de steenuil geen gebruik zal maken het plangebied.

Gelet op deze omstandigheden ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het college, door aan het wijzigingsplan de onderzoeksresulaten over de in het plangebied aanwezige flora en fauna bij het moederplan "Beekveld" ten grondslag te leggen en bij de voorbereiding van het wijzigingsplan ter aanvulling daarop alleen een actualiserende quickscan uit te voeren, het wijzigingsplan onzorgvuldig heeft voorbereid. [appellant] heeft namelijk niet de benodigde twijfel gezaaid bij de juistheid van de uitkomsten van het onderzoek dat het college aan het wijzigingsplan ten grondslag legt.

Gelet op het voorgaande, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Relativiteit

10. Voor zover hiervoor is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, behoeft het betoog van het college dat het relativiteitsvereiste aan de vernietiging van dat besluit in de weg staat geen bespreking en heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb van toepassing is.

Bestuurlijke lus

11. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil naar aanleiding van het beroep aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb de raad op te dragen om het hiervoor onder 5.2 geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen de in de beslissing van deze uitspraak genoemde termijn te herstellen.

Het college dient daarvoor het besluit zo te wijzigen dat het bouwvlak binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 1", voor zover dit bouwvlak grenst ten oosten en aan de achterzijde van het perceel [locatie] van [appellant], zo wordt aangepast dat er geen bebouwing mag worden opgericht direct vanaf de achterste (oostelijke) perceelsgrens en zo dat het woon- en leefklimaat van [appellant] niet onaanvaardbaar zal worden aangetast. Bij wijziging van het bestreden besluit hoeft afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast. Het college dient de wijziging van het besluit verder op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken. Teneinde onomkeerbare situaties te voorkomen zal de Afdeling het plandeel, zoals opgenomen in bijlage II bij deze uitspraak, in afwachting van de einduitspraak schorsen tot die uitspraak.

12. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. draagt het college van burgemeester en wethouders van Sint-Michielsgestel op:

- om binnen 16 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van rechtsoverwegingen 5.2 en 11 een nieuw besluit te nemen en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mee te delen en een nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen;

II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sint-Michielsgestel van 17 oktober 2017 waarbij het wijzigingsplan "Wijzigingsplan Beekveld" is vastgesteld, voor zover het betreft het bouwvlak binnen het plandeel met de bestemming "Wonen - 1", voor zover dit bouwvlak grenst ten oosten en aan de achterzijde van het perceel [locatie] van [appellant], zoals weergegeven in bijlage II, totdat de Afdeling einduitspraak zal hebben gedaan.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, griffier.

w.g. Polak

voorzitter De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018

408.


BIJLAGE I

Planregels

Artikel 8 van de planregels luidt:

"Artikel 8 Wonen - 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Wonen - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen;

b. een kantoor, uitsluitend ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven aanduiding "kantoor";

c. aan huis verbonden beroepen of bedrijven;

d. tuinen en erven;

e. verhardingen;

met daaraan ondergeschikt:

f. wegen en paden;

g. parkeervoorzieningen;

h. groen en groenvoorzieningen;

i. (open) water, waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen;

j. nutsvoorzieningen.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Algemeen

Op en in de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

a. gebouwen;

b. de daarbij behorende bijgebouwen;

c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

d. ongeacht het bepaalde in artikel 8.2.2, artikel 8.2.3 en artikel 8.2.4 dient tenminste 50% van het achtererf onbebouwd en onoverdekt te blijven.

8.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;

b. het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" binnen het bouwvlak is aangegeven;

c. de voorgevel van een hoofdgebouw dient in of ten hoogste 3 m achter de op de verbeelding aangegeven gevellijn te worden gebouwd. Indien voor een bouwperceel twee gevellijnen zijn bepaald dient zowel de voor- als zijgevel in of ten hoogste 3 m achter deze lijn te worden gebouwd;

d. ter plaatse van de aanduiding:

1. vrijstaand, zijn uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;

2. twee-aaneen, zijn uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;

3. aaneengebouwd, zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan van drie-aaneen tot maximaal vijf aaneen gebouwde woningen;

e. indien geen bouwaanduiding als beschreven onder d is aangegeven, zijn zowel vrijstaande, twee-aaneen als aaneengebouwde woningen toegestaan;

f. voor de aanleg en instandhouding van voldoende parkeervoorzieningen ten behoeve van de onder d en e genoemde woningen, wordt uitgegaan van het volgende schema:

Tabel 3: Parkeernormen gemeente

Tabel_in_uitspraak_201709570_1
 
g. de afstand van de zijgevel van een vrijstaand hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan één zijde tenminste 3 meter;

h. de afstand van de zijgevel van een twee-aaneen gebouwd hoodgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden tenminste 1 meter;

i. de voorgevelrooilijn van twee aan elkaar grenzende, van elkaar verschillende woningtypes, zoals beschreven onder 8.2.2, lid d dient te verspringen;

j. ondergeschikte onderdelen van gebouwen, zoals erkers, luifels en balkons mogen buiten het bouwvlak worden gerealiseerd, mits:

1. de diepte maximaal 1,50 m uit de gevel bedraagt;

2. een erker over ten hoogste 50% van de breedte van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw wordt gebouwd;

3. de bouwhoogte van een erker ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de eerste bouwlaag + 0,25 m van het hoofdgebouw;

k. de goothoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;

l. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;

m. de dakhelling mag niet minder dan 00 en niet meer dan 600 bedragen."


BIJLAGE II

Plankaart_in_uitspraak_201709570_1