Uitspraak 201905910/1/R2


Volledige tekst

201905910/1/R2.
Datum uitspraak: 10 februari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Sevenum, gemeente Horst aan de Maas,

en

de raad van de gemeente Horst aan de Maas,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "De Hees 10, Sevenum" gewijzigd vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 november 2020, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. S. Philipsen en G.F.M. Brugman, zijn verschenen. Voorts is [initiatiefnemer], vertegenwoordigd door [gemachtigde B], ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Inleiding

2.    Het plan maakt de bouw van een woning op het perceel De Hees 10 te Sevenum mogelijk. In het plan is aan het zuidelijke deel van het perceel een woonbestemming toegekend. Tevens is, aan het zuidoostelijke deel van het perceel, een bouwvlak toegekend. Aan het noordelijke deel van het perceel is een agrarische bestemming toegekend.

3.    [appellant] exploiteert een fruitteeltbedrijf, op een afstand van 25 m tot aan het plangebied, op het perceel [locatie]. Daarnaast exploiteert hij een boomgaard, in de directe nabijheid van het plangebied. Deze boomgaard is gelegen ten noorden en ten westen van het plangebied. Hij vreest een beperking van zijn bedrijfsvoering.

4.    Het bestemmingsplan is vastgesteld ter uitvoering van de uitspraak van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:800, waarin de Afdeling het besluit van de raad van 10 oktober 2017 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Hees 10, Sevenum" heeft vernietigd en de raad heeft opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De Afdeling heeft in die uitspraak geoordeeld dat de raad onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom niet de afstand van 50 m tussen de boomgaard en de voor gewasbescherming gevoelige functies is gehanteerd.

Toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Bouwvlak

6.    [appellant] betoogt allereerst dat het in het plan toegekende bouwvlak ten onrechte groter is dan de inmiddels gerealiseerde woning.

6.1.    De Afdeling stelt vast dat het bouwvlak, ter uitvoering van de uitspraak van 13 maart 2019, is verkleind van ongeveer 600 m² naar ongeveer 255 m². Dit bouwvlak is gelegen in het zuidoostelijke deel van het oorspronkelijke bouwvlak, op een voor de bedrijfsvoering van [appellant] meest gunstige plek. Het bouwvlak is nagenoeg even groot als de inmiddels gerealiseerde woning, waarvoor een onherroepelijk geworden omgevingsvergunning is verleend. Enkel aan de westzijde van deze woning is voorzien in een strook extra ruimte van 3 m. De raad heeft toegelicht dat voor de oppervlakte van het bouwvlak aansluiting is gezocht bij de systematiek van andere bestemmingsplannen in de kernen van de gemeente en dat met die extra strook van 3 m is getracht tegemoet te komen aan de wensen van de initiatiefnemer. Niet is gebleken dat [appellant] nadeel ondervindt van het opnemen van deze extra strook. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de oppervlakte van het bouwvlak heeft mogen bepalen op 255 m.

Het betoog faalt.

Afstand van 50 m

7.    [appellant] betoogt verder dat de raad in strijd met de uitspraak van 13 maart 2019 niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom in het plan niet de minimale afstand van 50 m is gehanteerd tussen de boomgaard en de voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies. [appellant] voert aan dat een locatiespecifiek onderzoek ontbreekt, waardoor niet kan worden vastgesteld of het woon- en leefklimaat binnen de bestemming "Wonen" aanvaardbaar is en of het plan leidt tot een beperking van zijn bedrijfsvoering wat betreft het gebruik van gewasbestrijdingsmiddelen. Daarbij wijst [appellant] op artikel 3.5.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Horst aan de Maas" en artikel 3.3.1, onder b, van de planregels van het plan dat nu ter beoordeling staat, waarin de afstand van 50 m tot woningen wel is neergelegd. Verder voert [appellant] aan dat de gemeente het door haar gevoerde beleid over het toestaan van voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies, na de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan heeft aangescherpt. Met dit beleid is bij de vaststelling van dit plan ten onrechte geen rekening gehouden. Tot slot voert [appellant] aan dat de raad bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn bedrijfsbelangen. In het nu vastgestelde plan beperkt het verbod om binnen het bestemmingsvlak "Wonen" een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige activiteit uit te oefenen zich tot een verbod op het uitoefenen van een beroep en/of bedrijf aan huis buiten het bouwvlak. Een aan het wonen gekoppelde functie die gevoelig is voor gewasbeschermingsmiddelen, zoals het hobbymatig gaan gebruiken van een bedrijfsgebouw of de aanleg van een tuin, wordt met dit plan wel mogelijk, aldus [appellant].

7.1.    De boomgaard van [appellant] is gelegen aan de noord- en westzijde van het plangebied. De afstand van de boomgaard tot de noordgrens van het plangebied bedraagt ongeveer 5 m. Aan de westzijde bedraagt de afstand van de boomgaard tot het plangebied ongeveer 15 m.

7.2.    De relevante planregels zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

7.3.    Onder verwijzing naar de uitspraken van 13 mei 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BI3702 en van 29 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:868 overweegt de Afdeling dat geen wettelijke bepalingen bestaan inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden, het milieubelang niet uitgezonderd, waarbij de aan te houden afstand tussen de gronden waarop gewassen worden verbouwd en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object aanwezig zal zijn.

Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat in het algemeen een afstand van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt niet onredelijk wordt geacht. Het is mogelijk deze afstand te verkleinen indien daaraan een deugdelijke motivering ten grondslag ligt. Die motivering moet gebaseerd zijn op een zorgvuldig op de locatie toegesneden onderzoek. Zie bijvoorbeeld onder 7 van de uitspraak van de Afdeling van 30 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:855 (Houten).

7.4.    Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de voor "Agrarisch"  aangewezen gronden bestemd voor agrarisch hobbymatig grondgebruik en landschapsontwikkeling in de vorm van de ontwikkeling van nieuwe natuur. Gelet op deze bestemming heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, de gronden met de bestemming "Agrarisch" niet kunnen worden gebruikt voor de voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functie "tuinen". Ook kunnen de gronden, anders dan [appellant] kennelijk heeft verondersteld, niet worden gebruikt voor dagrecreatie.

7.5.    Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen in een woning. Het bouwvlak, waarbinnen deze woning moet worden gebouwd, is gelegen op een afstand van 35 m van de boomgaard aan de westzijde en op een afstand van meer dan 50 m van de boomgaard aan de noordzijde. Dit bouwvlak wordt afgeschermd door bebouwing, gelegen op het perceel ten westen van het perceel "de Hees 10", bestaande uit een woning, met daaraan gekoppeld een bijgebouw, met een lengte van 38 m, van een derde. Niet in geschil is dat deze bebouwing de woning in het bouwvlak volledig beschermt tegen drift afkomstig van de boomgaard aan de westzijde en dat, mede gelet op de afstand van 50 m van de boomgaard aan de noordzijde, ter plaatse van de woning een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

7.6.    De gronden buiten het bouwvlak met de bestemming "Wonen" liggen op een afstand van 15 m van de boomgaard aan de westzijde en op een afstand van 25 m van de boomgaard aan de noordzijde. Ingevolge artikel 4.1 van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden mede bestemd voor "tuinen en erven". Onder verwijzing naar de uitspraak van 2 juni 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AP0392, overweegt de Afdeling dat de functie "tuinen" is aan te merken als een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functie. Gelet op het hiervoor overwogene in 7.3 en de uitspraak van 13 maart 2019, moet de raad inzichtelijk maken waarom niet de afstand van 50 m tussen de boomgaard en de gevoelige functie "tuinen" is gehanteerd. Daarbij wijst zij voor de driftreducerende werking van windhagen op wat zij daarover heeft overwogen in haar uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3018, onder 13 tot en met 13.5.

7.7.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de bebouwing op het perceel aan de westzijde, die een buffer vormt, en de haag, die, op grond van artikel 4.2.1 van de planregels en het landschapsinrichtingsplan het erf omkadert, de gronden met de functie "tuinen" zullen afschermen. De haag, met een hoogte van 1,8 m, heeft, gelet op de hoogte van de fruitbomen in de boomgaard ("manshoog") en de afstand van de boomgaard tot aan de gronden met de functie "tuinen", zo’n driftreducerende werking, dat ter plaatse van de gronden met de bestemming "Wonen" een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, aldus de raad.

7.8.    In het landschapsinrichtingsplan is het volgende vermeld:

"Door het erf te omkaderen met een gemengde haag wordt een ruimte gecreëerd waarbinnen de woning met bijbehorende functies geclusterd zijn; deze gemengde haag zorgt tevens voor voldoende privacy ten opzichte van omliggende functies. Juist zo'n gemengde haag geeft variatie en een aantrekkelijk beeld. Het is een landelijke haag met meer kleur en bloei.

De gemengde haag bestaat uit:

20% Acer campestre Veldesdoorn

10% Ligustrum vulgare Gewone liguster

25% Carpinus betulus Haagbeuk

20% Rhamnus frangula Vuilboom

25% Fagus sylvatica Gewone beuk

De haag wordt gemengd aangeplant (4 stuks per meter 80-100) en zal met 1 maal knippen per jaar op een hoogte van 1,80 meter een groene rand vormen."

7.9.    Uit de woorden "hoogte van 1,80 m" blijkt, anders dan [appellant] ter zitting heeft gesteld, duidelijk dat de haag volgens het landschapsinrichtingsplan een hoogte van 1,80 m moet hebben.

7.10.    [appellant] heeft er echter terecht op gewezen dat de haag voor een deel van de tuinen de enige afscherming vormt. De bebouwing op het perceel aan de westzijde loopt namelijk niet over de volledige diepte van het deel van het perceel "De Hees 10" met de bestemming "Wonen" door en tussen dit deel van het perceel en de boomgaard aan de noordzijde bevindt zich geen bebouwing, die als buffer kan dienen. [appellant] heeft terecht naar voren gebracht dat de raad zijn standpunt, dat de haag zo’n driftreducerende werking heeft, dat ter plaatse van de tuinen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, niet heeft onderbouwd. De enkele verwijzing ter zitting naar het rapport "Driftblootstelling van omstanders en omwonenden door boomgaard bespuitingen" van het onderzoeksinstituut Plant Research International (PRI) van maart 2015 is een onvoldoende onderbouwing, alleen al omdat daarin algemene conclusies zijn getrokken en deze dus niet gaan over de hier voorliggende specifieke situatie. Zie daarover de eerdergenoemde uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3018, onder 13 tot en met 13.5. [appellant] heeft terecht naar voren gebracht dat in dit geval zonder een locatiespecifiek onderzoek niet kan worden vastgesteld in welke mate de haag de gebruikers van de tuinen zal gaan beschermen tegen drift en daarmee welke afstand van de boomgaard aan de west- en de noordzijde tot aan de tuinen in acht moet worden genomen, in relatie tot de hoogte van de fruitbomen, om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Het besluit van 18 juni 2019 geeft er geen blijk van dat is onderzocht in hoeverre de gezondheidsrisico’s ter plaatse van de tuinen in de weg staan aan het gebruik van de boomgaard door [appellant]. Gelet hierop heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt waarom voor het deel van het perceel met de bestemming "Wonen" niet de afstand van 50 m tussen de boomgaard en de woonbestemming is gehanteerd.

Het betoog slaagt.

Bestuurlijke lus

8.    Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil ziet de Afdeling aanleiding de raad op voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen zesentwintig weken na het verzenden van deze uitspraak met inachtneming van rechtsoverweging 7.10 het daarin geconstateerde gebrek te herstellen. De raad dient daartoe alsnog het in die rechtsoverweging beschreven locatiespecifiek onderzoek te verrichten en te bezien of het besluit van 18 juni 2019 in het licht van de uitkomsten van dit onderzoek al dan niet in stand kan blijven. De raad dient verder de Afdeling en de betrokken partijen de uitkomst van de opdracht mee te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.

9.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Horst aan de Maas op om binnen 26  weken na verzending van deze tussenuitspraak:

- met inachtneming van overweging 7.10 het daar omschreven gebrek te herstellen en

- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 10 februari 2021

680.

BIJLAGE

De relevante planregels van het bestemmingsplan "De Hees 10", zoals vastgesteld bij het besluit van 18 juni 2019, luiden:

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. agrarisch hobbymatig grondgebruik;

b. landschapsontwikkeling in de vorm van de ontwikkeling van nieuwe natuur, overeenkomstig het landschapsinpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;

met de daarbij behorende:

c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

d. overige groenvoorzieningen, natuur- en landschapselementen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

[…];

b. het gebruik van de gronden voor fruitteelt en boomteelt binnen een afstand van 50 m tot (bedrijfs)woningen inclusief tuinen en erven, sport- en recreatievoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen.

[…].

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen in een woning;

b. landschapsontwikkeling in de vorm van de ontwikkeling van nieuwe natuur in combinatie met nieuwe bebouwing, overeenkomstig het landschapsinpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;

c. aan huis verbonden beroepen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, speelvoorzieningen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen

Het oprichten van gebouwen op de voor 'Wonen' aangewezen gronden is toegestaan als de te ontwikkelen nieuwe natuur, die voorwaarde is voor de landschapsontwikkeling, is gerealiseerd en vervolgens in stand wordt gehouden overeenkomstig bijlage 2 bij deze regels.

4.2.2 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; binnen het bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;

b. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt aan twee zijden minimaal 3 m;

c. de goothoogte bedraagt maximaal 7 m;

d. de bouwhoogte bedraagt maximaal 11 m;

met dien verstande dat:

1. wordt aangesloten op de structuur, bouwmassa en maatvoering van de nabijgelegen woningen en de omgeving;

2. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein.

4.2.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met in achtneming van de bouwregels, nadere eisen te stellen aan de situering van de woning in relatie tot de omliggende bebouwing.

[…]

4.2.4 Aaneengebouwde bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van tegen het hoofdgebouw aangebouwde bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen, waarbij cumulatief aan de voorwaarden wordt voldaan:

[…]

4.2.5 Vrijstaande bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken die vrijstaan van het hoofdgebouw, gelden de volgende bepalingen, waarbij cumulatief aan de voorwaarden wordt voldaan:

[…].

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a. permanente of tijdelijke bewoning, evenals mantelzorgbewoning, buiten het bouwvlak;

b. uitoefening van een aan huis gebonden beroep in bijgebouwen buiten het bouwvlak;

c. aan huis gebonden bedrijf;

d. bewoning als afhankelijke woonruimte;

e. kamerbewoning;

f. seksinrichtingen.