Uitspraak 201908074/5/R3


Volledige tekst

201908074/5/R3.
Datum uitspraak: 12 januari 2021

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

[opposant A] en [opposant B] en anderen, allen wonend te Tubbergen

opposanten,

tegen de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2020 in zaak nrs. 201908074/3/R3 en 201908074/4/R3.

Procesverloop

[opposanten] en anderen hebben verzet gedaan tegen de uitspraak van 16 april 2020, in zaken nrs. 201908074/3/R3 en 201908074/4/R3, waarin de Afdeling na vereenvoudigde behandeling hun beroepen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen van 27 augustus 2019 tot vaststelling van hogere waarden als bedoeld in artikel 83 en de artikelen 110a t/m 110h van de Wet geluidhinder ten behoeve van het bestemmingsplan "Tubbergen, De Esch" ongegrond heeft verklaard. De uitspraak is aangehecht.

[opposanten] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft het verzet ter zitting behandeld op 10 december 2020, waar [opposanten] zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het op deze zaak betrekking hebbend wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

2.    Verzet, als bedoeld in artikel 8:55 van de Awb, gaat uitsluitend over de vraag of de Afdeling ten onrechte tot behandeling van de zaak zonder zitting is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - de beroepen van [opposanten] en anderen. Dit betekent dat de beoordeling van de Afdeling in deze verzetprocedure beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder [opposanten] en anderen op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat omtrent de uitkomst. Zo ja, dan dient de verzetrechter het verzet gegrond te verklaren opdat nader onderzoek kan plaatsvinden.

3.    In haar uitspraak van 16 april 2020 heeft de Afdeling onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 30 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:319, de beroepen van [opposanten] en anderen ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter overwoog daartoe in de uitspraak van 30 januari 2020 dat de regeling in de Wet geluidhinder ertoe strekt dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. [opposanten] en anderen wonen op afstanden die variëren tussen de 23 m en 100 m van de dichtstbijzijnde woning waarvoor bij het bestreden besluit hogere waarden zijn vastgesteld. Geen van hen is eigenaar van één van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de woningen die in het plan zijn voorzien. Derhalve strekt de regeling, gelet op artikel 8:69a van de Awb, volgens de uitspraak waarvan verzet kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [opposanten] en anderen.

4.    [opposanten] en anderen betogen in verzet dat de Afdeling in plaats van op 30 april 2020 een beslissing op hun beroep te nemen de beslissing daarover had moeten aanhouden, omdat de raad van de gemeente Tubbergen in de bestemmingsplanzaak nog een nader besluit moest nemen. Dat is volgens hen een besluit als bedoeld in artikel 6:19 van de Awb. Daarop had gewacht moeten worden, zodat het meegenomen had kunnen worden bij de te nemen beslissing. [opposanten] en anderen stellen verder dat de voorzieningenrechter tijdens de mondelinge behandeling van hun verzoek om voorlopige voorziening op 17 januari 2020 nauwelijks aandacht heeft besteed aan het besluit van het college van 27 augustus 2019, het hogere waarden besluit. Dat is niet juist, omdat zij vanwege de nabijheid van hun woningen tot de nieuw te bouwen woningen wel degelijk belanghebbenden zijn en ook inhoudelijk belang hebben bij dat besluit hogere waarden. Voorts wijzen [opposanten] en anderen erop dat de geluidswal die bescherming tegen geluidoverlast moet bieden ter plaatse niet aaneengesloten is, zodat ook zij overlast van het verkeersgeluid van de N343 zullen ondervinden. In de uitspraak van 16 april 2020 is de Afdeling geheel voorbij gegaan aan deze argumenten van [opposanten] en anderen, zo stellen zij.

5.    Bij uitspraak van 30 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:318, heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling overwogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bestemmingsplan "Tubbergen, De Esch" voorziet in een kwalitatieve behoefte aan de woningen die het plan mogelijk maakt. Daarom heeft hij het besluit van de raad van 23 september 2019, kenmerk 19B, waarbij dit plan is vastgesteld, bij wijze van voorlopige voorziening geschorst. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de raad bij besluit van 20 april 2020 het bestemmingsplan "Tubbergen, De Esch" gewijzigd vastgesteld. Uit dit besluit volgt niet dat het college opnieuw hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder zal vaststellen. Maar ook wanneer dit anders zou zijn, zou deze omstandigheid [opposanten] en anderen niet helpen. Daarbij is van belang dat het zogenoemde relativiteitsvereiste dat is neergelegd in artikel 8:69a van de Awb aan hen moet worden tegengeworpen, zoals is overwogen door de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 30 januari 2020 onder 4.4. Dit staat geheel los van hun belang als direct omwonenden van de in het plan voorziene nieuwbouw. De hogere waarden zijn niet voor hun, al bestaande, woningen vastgesteld maar voor de nieuwe, nog te realiseren woningen. Dat zou niet zijn veranderd als zou zijn gewacht met de uitspraak in de hoofdzaak op hun beroepen tegen de besluiten van de raad van 23 september 2019 en 20 april 2020. Aan de, het wegverkeerslawaai veroorzakende, provinciale weg verandert op basis van de bij die besluiten vastgestelde plannen niets. Er worden alleen nieuwe woningen gebouwd nabij de weg. [opposanten] en anderen konden hun bezwaren in verband met de te bouwen geluidswal en de door hen als gevolg daarvan verwachte, veranderde geluidsbelasting in de procedures omtrent het bestemmingsplan en de nog te verlenen omgevingsvergunning naar voren brengen. Langs die weg kunnen zij voor hun belangen opkomen.

6.    De conclusie is dat het verzet van [opposanten] en anderen geen grond voor twijfel aan de juistheid van de uitkomst van de uitspraak van 16 april 2020 biedt en niet tot de slotsom leidt dat voortzetting van het onderzoek nodig was en dat [opposanten] en anderen voorafgaand aan die uitspraak door de Afdeling hadden moeten worden gehoord. Aangezien het verzet alleen betrekking heeft op de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2020, kan de gang van zaken die heeft geleid tot de uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:319, in de onderhavige procedure op zichzelf niet aan de orde komen.

7.    Het verzet is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Sparreboom
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 januari 2021

195-209.

BIJLAGE

ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

Hoofdstuk 8 Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter

Titel 8.2 Behandeling van het beroep in eerste aanleg

Afdeling 8.2.4 Vereenvoudigde behandeling

Artikel 8:54

1. Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat:

a. de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is,

b. het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is,

c. het beroep kennelijk ongegrond is, of

d. het beroep kennelijk gegrond is.

2. In de uitspraak na toepassing van het eerste lid worden partijen gewezen op artikel 8:55, eerste lid.

Artikel 8:55

1. Tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 8:54, tweede lid, kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan verzet doen bij de bestuursrechter.

[…]

4. Alvorens uitspraak te doen op het verzet, stelt de bestuursrechter de indiener van het verzetschrift die daarom heeft gevraagd, in de gelegenheid op een zitting te worden gehoord, tenzij hij van oordeel is dat het verzet gegrond is. In andere gevallen kan de bestuursrechter de indiener in de gelegenheid stellen op een zitting te worden gehoord.