Uitspraak 201908074/2/R3


Volledige tekst

201908074/2/R3.
Datum uitspraak: 30 januari 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.    [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend te Tubbergen,

2.    [verzoeker sub 2], wonend te Tubbergen,

verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Tubbergen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2019 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 83 en de artikelen 110a t/m 110h van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Tubbergen, De Esch".

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.

[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 17 januari 2020, waar [verzoeker sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 1A], [verzoeker sub 2], en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M.Y. Rutjes, bijgestaan door mr. L.J. Gerritsen, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting De Esch B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigden], gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het besluit tot vaststelling van hogere waarden is genomen ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan "Tubbergen, De Esch" dat voorziet in de bouw van 51 woningen. De verzoekers wonen op afstanden die variëren tussen de 23 m en 100 m van de dichtstbijzijnde woning waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld.

3.    Niet in geschil is dat een spoedeisend belang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening, nu De Esch voor de bouw van een aantal woningen aanvragen om omgevingsvergunning heeft ingediend en heeft verklaard zo snel mogelijk te willen starten met de bouw en met het bouwrijp maken van het gehele plangebied. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter hierna een voorlopig oordeel geven over de beroepsgronden die verzoekers naar voren hebben gebracht.

4.    [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] kunnen zich niet verenigen met het besluit. Verzoekers voeren daarbij aan dat de verhoging van de geluidshindernorm in het besluit zodanig is, dat deze slecht is voor het gehoor en blijvende schade voor kinderen kan opleveren. Ten onrechte wil de gemeente de geluidswal niet verhogen, aldus verzoekers.

4.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de weg staat aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van de hogere waarden wegens de gronden die door [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] zijn aangevoerd.

4.2.    Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of een ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept".

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

4.3.    Afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh bevat een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen.

4.4.    De regeling in de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woningen vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1411), tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] wonen op afstanden die variëren tussen de 23 m en 100 m af van de dichtstbijzijnde woning waarvoor hogere waarden bij het bestreden besluit zijn vastgesteld. Geen van hen is eigenaar van één van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van de woningen die in het plan zijn voorzien. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2]. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de uitspraak van 28 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3495.

Gelet hierop zal hetgeen [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] aanvoeren naar verwachting niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit in de hoofdzaak. Daarom ziet de voorzieningenrechter af van een verdere inhoudelijke bespreking van hetgeen zij hierover hebben aangevoerd. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande aanleiding de verzoeken af te wijzen.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Poppelaars, griffier.

w.g. Minderhoud    w.g. Poppelaars
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 januari 2020

780.