Uitspraak 202000958/1/R1


Volledige tekst

202000958/1/R1.
Datum uitspraak: 23 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag, en anderen,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2019 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in het stadsdeel Scheveningen in de wijk Geuzenkwartier (buurt 8) te Den Haag.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2020, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant A], en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh en J.L. de Vries, zijn verschenen.

De Afdeling heeft het college in de gelegenheid gesteld om na de zitting informatie toe te zenden. Het college heeft deze informatie op

5 november 2020 aan de Afdeling toegezonden.

De Afdeling heeft [appellant] en anderen in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk te reageren op de door het college toegezonden informatie. [appellant] en anderen hebben van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 12 november 2020.

Partijen zijn akkoord gegaan met het achterwege laten van een nadere zitting.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in het Geuzenkwartier aangewezen waar ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van drie ORAC's ter hoogte van de [locatie 1], nabij de kruising met de Sonoystraat te Den Haag (locatie 08-03A; hierna: de locatie).

Het beroep van [appellant] en anderen is ingediend namens [appellant], wonend aan de [locatie 2], [appellant B], wonend aan de [locatie 3], [appellant C], [appellant D] en [appellant E], allen wonend aan de [locatie 4], [appellant A], wonend aan de [locatie 5] en [appellant F], wonend aan de [locatie 1]. Zij wonen allen in de directe nabijheid van de locatie en kunnen zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.

Procedureel

2.    [appellant] en anderen voeren allereerst aan dat zij als bewoners geen inspraakmogelijkheden hebben gehad, terwijl bewoners aan de andere zijde van de Van Boetzelaerlaan dat wel hebben gehad.

2.1.    Het bestreden besluit is met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voorbereid. Het ontwerp van het plaatsingsbesluit is ter inzage gelegd en er is gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen. Het voorafgaand bieden van inspraak en plegen van overleg met omwonenden maakt geen deel uit van deze procedure. Dat niet met omwonenden is gesproken over deze specifieke locatie heeft dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de procedure en het plaatsingsbesluit.

Het college heeft ter zitting medegedeeld dat in de voorfase van de totstandkoming van het plaatsingsplan voor de plaatsing van ORAC’s in het stadsdeel Scheveningen in de wijk Statenkwartier (buurt 7) een pilot heeft plaatsgevonden waarin verschillende bijeenkomsten voor bewoners van deze buurt zijn georganiseerd. Tijdens deze bijeenkomsten is samen met bewoners gekeken naar wenselijke locaties voor het plaatsen van ORAC’s. De pilot is gestart nadat het ontwerpplaatsingsplan voor de plaatsing van de ORAC’s in de wijk Geuzenkwartier ter inzage was gelegd, aldus het college.

In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze mededeling. Onder deze omstandigheden heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van gelijke gevallen.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college in dit geval onzorgvuldig heeft gehandeld.

Het betoog faalt.

3.    [appellant] en anderen voeren verder aan dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op de beantwoording van hun zienswijzen door het college in de Nota van Antwoord.

3.1.    De Afdeling overweegt dat er geen wettelijke verplichting bestaat om de indieners van zienswijzen voorafgaand aan de vaststelling van het plaatsingsplan in de gelegenheid te stellen te reageren op de beantwoording van hun zienswijzen door het college in de Nota van Antwoord. Het niet bieden van een reactiemogelijkheid heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de procedure en het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

4.    Verder betogen [appellant] en anderen dat in strijd met artikel 3:44 van de Awb aan hen geen mededeling van het bestreden besluit is gedaan.

4.1.    De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en alleen al om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Beoordelingskader

5.    Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van ORAC's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

6.    Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC's heeft het college de randvoorwaarden gehanteerd, zoals neergelegd in het "Voorstel van het college inzake 5e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC's): 900 extra". Deze houden in:

- loopafstand: Als loopafstand van perceel tot de container wordt bij het ontwerp 75 m aangehouden, dit kan oplopen tot maximaal 125 m. Wanneer er binnen de 125 m geen locatie beschikbaar is kan het college gemotiveerd besluiten hiervan af te wijken.

- parkeren: Het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

- bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.

- ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van  aanwezige kabels, leidingen en riolering.

- overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen.

- bereikbaarheid inzamelwagen: De inzamelwagen moet voldoende ruimte hebben om de ORAC’s te kunnen legen.

- veiligheid: Bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden.

Inhoudelijk

7.    In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor  een ORAC. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ORAC’s, ligt niet ter beoordeling voor.

Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom enkel beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

Verplaatsen lichtmast

8.    [appellant] en anderen betogen dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van de ORAC’s, omdat deze locatie ongeschikt is. Zij stellen allereerst dat de aangewezen locatie niet voldoet aan de door het college gehanteerde randvoorwaarden, omdat ter plaatse een lichtmast moet worden verplaatst.

8.1.    Volgens de randvoorwaarden moet het college een locatie kiezen waar zo min mogelijk overige obstakels, zoals lichtmasten, hoeven te worden verplaatst. De randvoorwaarden sluiten echter niet uit dat in bepaalde gevallen toch overige obstakels moeten worden verplaatst. Weliswaar is voor het plaatsen van de ORAC’s op de aangewezen locatie het verplaatsen van een lichtmast noodzakelijk, maar de Afdeling ziet in hetgeen het college daarover heeft opgemerkt geen grond voor het oordeel dat dit niet zodanig ingrijpende werkzaamheden met zich meebrengt dat de locatie niet met toepassing van de randvoorwaarden als geschikt kon worden aangemerkt.

Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid

9.    [appellant] en anderen stellen verder dat de locatie ongeschikt is, omdat het plaatsen van de ORAC’s op de aangewezen locatie leidt tot verkeersonveilige situaties voor met name overstekende fietsers.

9.1.    In de Nota van Antwoord, die deel uitmaakt van het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan, staat dat de locatie vooraf op de verkeersveiligheid is beoordeeld in het "vooroverleg over verkeerszaken" en dat over de locatie in dit overleg positief is geadviseerd. Verder heeft de Haagse Milieu Service de beoogde locaties op veiligheid en bereikbaarheid beoordeeld. De locatie is hierbij geschikt bevonden. Ter zitting heeft het college medegedeeld dat fietsers vanuit de Sonoystraat bij het oversteken van de Van Boetzelaerlaan naar het vrijliggende fietspad niet zullen worden gehinderd door de aanwezige ORAC’s. De Afdeling ziet, gelet op de ingetekende positie van de ORAC’s in het plaatsingsplan, geen aanleiding hieraan te twijfelen. Voor zover [appellant] en anderen erop hebben gewezen dat het zicht van fietsers op de Van Boetzelaerlaan zal worden beperkt als gevolg van de aanwezige ORAC’s, overweegt de Afdeling dat zij met het college dit niet aannemelijk acht omdat het bovengrondse gedeelte van de ORAC's slechts een meter hoog is. Voor zover [appellant] en anderen erop hebben gewezen dat fietsverkeer uit de Sonoystraat zal worden opgehouden door de leegwagen die de ORAC's leegt, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het dan niet zal gaan om een korte periode. Het college had hierin naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen reden hoeven te vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.

Gelet op het voorgaande heeft het college er in redelijkheid van uit kunnen gaan dat het plaatsen van de ORAC’s op de locatie niet zal leiden tot verkeersonveilige situaties voor fietsers. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd over de verkeersveiligheid biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van ORAC’s.

Het betoog faalt.

Bruikbaarheid trottoir

10.    [appellant] en anderen vrezen verder dat het plaatsen van de ORAC’s ten koste zal gaan van de bruikbaarheid van het trottoir.

10.1.    In de Nota van Antwoord staat dat bij plaatsing van ORAC's rekening wordt gehouden met een minimale afstand van 1,5 m tot gevels. Daarmee wordt volgens het college de doorgang voor rolstoelgebruikers en kinderwagens gewaarborgd. Ter zitting heeft het college onweersproken gesteld dat met de plaatsing van de ORAC’s op de locatie wordt voldaan aan de minimale afstand van 1,5 m die als richtlijn wordt aangehouden. Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plaatsen van de ORAC’s niet ten koste zal gaan van de bruikbaarheid van het trottoir.

Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd over de bruikbaarheid van het trottoir biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van ORAC’s.

Het betoog faalt.

11.    De conclusie is dat het college de aangewezen locatie in redelijkheid geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van ORAC's.

Alternatieven

12.    [appellant] en anderen betogen dat het college de locatie in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen, omdat er geschiktere alternatieve locaties aanwezig zijn. Zij wijzen allereerst op de locatie voor het administratiekantoor aan de Van Boetzelaerlaan 106 en het café aan de Van Boetzelaerlaan 108. Zij betwisten niet dat zich op de door hen voorgestelde locatie een gasleiding bevindt zoals het college heeft gesteld, maar wijzen erop dat ook op de aangewezen locatie verplaatsing van kabels en leidingen noodzakelijk zal zijn, gelet op de aanwezige straatverlichting. Daarom is deze voorgestelde locatie volgens hen in zoverre niet minder geschikt dan de aangewezen locatie. Wat betreft de toename van de maximale loopafstand van 154 naar 165 m voeren [appellant] en anderen aan dat het college bij het vaststellen van het plaatsingsplan een maximale loopafstand voor bewoners van de Van Lumeystraat van 167 m aanvaardbaar heeft geacht.

Verder wijzen zij op de locatie in de middenstrook van de Van Boetzelaerlaan tegenover de aangewezen locatie.

12.1.    Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de locatie voor het administratiekantoor aan de Van Boetzelaerlaan 106 en het café aan de Van Boetzelaerlaan 108 geen geschiktere locatie is dan de aangewezen locatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het door het college overgelegde overzicht van aanwezige kabels en leidingen volgt dat op de alternatieve locatie zowel een gasleiding en een datakabel liggen en deze dus omgelegd zouden moeten worden bij plaatsing van de ORAC’s, hetgeen gelet op de randvoorwaarden zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Hoewel op de aangewezen locatie ook een lichtmast dient te worden verplaatst, heeft het college toegelicht dat dit - in tegenstelling tot bij het verplaatsen van een gasleiding en een datakabel - betrekkelijk eenvoudige werkzaamheden betreft. De Afdeling acht dit aannemelijk. Ter zitting heeft het college verder toegelicht dat het ook mogelijk zou zijn om de ORAC’s aan weerszijden van de datakabel te plaatsen, maar dat dit tot gevolg heeft dat niet één maar twee parkeerplaatsen aan de Van Boetzelaerlaan moeten vervallen. Gelet op de randvoorwaarden dient het aantal te vervallen van parkeerplaatsen echter tot een minimum te worden beperkt.

De voorgestelde verplaatsing naar de middenstrook van de Van Boetzelaerlaan tegenover de aangewezen locatie acht het college niet geschikt, omdat de leegwagen - anders dan bij de aangewezen locatie waar de leegwagen de verkeersdrempel naar de Sonoystraat op kan rijden - bij het legen van de ORAC's hulpdiensten zal blokkeren. Weliswaar is de Van Boetzelaerlaan geen officiële aanrijroute voor hulpdiensten meer, maar volgens het college vindt de brandweer de aanwezigheid van ORAC's ter plaatse niettemin bezwaarlijk, omdat de brandweer feitelijk nog wel gebruik maakt van deze weg. Ook zou plaatsing van de ORAC’s naar de middenstrook van de Van Boetzelaarlaen betekenen dat gebruikers een rijstrook van de Van Boetzelaerlaan moeten oversteken om hun afval weg te brengen. Het college acht ook dat uit een oogpunt van veiligheid ongewenst. Het gaat hier immers om een doorgaande weg waar een maximumsnelheid van 50 km/u geldt, terwijl in de nabijheid van de voorgestelde locaties geen oversteekplaats aanwezig is. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college dit alternatief in redelijkheid geschikter had moeten achten dan de aangewezen locatie.

Gelet op het voorgaande heeft het college naar het oordeel van de Afdeling in de gestelde alternatieven geen reden hoeven vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.

Het betoog faalt.

Conclusie

13.    Het beroep is ongegrond.

14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020

634.