Uitspraak 202000416/1/R1


Volledige tekst

202000416/1/R1.
Datum uitspraak: 23 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 december 2019 heeft het college het plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC's) in het stadsdeel Scheveningen in de wijk Geuzenkwartier (buurt 8) te Den Haag.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh en J.L. de Vries, zijn verschenen.

De Afdeling heeft het college in de gelegenheid gesteld om na de zitting informatie toe te zenden. Het college heeft deze informatie op 5 november 2020 aan de Afdeling toegezonden.

De Afdeling heeft [appellant] in de gelegenheid gesteld om inhoudelijk te reageren op de door het college toegezonden informatie. [appellant] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij brief van 13 november 2020.

Partijen zijn akkoord gegaan met het achterwege laten van een nadere zitting.

Overwegingen

Inleiding

1.    Bij het bestreden besluit heeft het college, door vaststelling van het plaatsingsplan, concrete locaties in het Geuzenkwartier aangewezen waar ORAC's worden geplaatst. Onder meer wordt voorzien in de plaatsing van twee ORAC's ter hoogte van de [locatie 1], nabij de kruising met de Van Boetzelaerlaan in Den Haag (locatie 08-18A; hierna: de locatie). [appellant] is eigenaar van het hoekpand aan de [locatie 1]/[locatie 2] en woont en werkt daar. Het pand bestaat uit een woning op de verdiepingen en een bedrijfspand op de begane grond. [appellant] kan zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.

Beoordelingskader

2.    Bij de keuze van een locatie voor ORAC's dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van ORAC's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.    Bij het bepalen van de locaties voor de ORAC's heeft het college de randvoorwaarden gehanteerd, zoals neergelegd in het "Voorstel van het college inzake 5e Programma Ondergrondse Restafvalcontainers (ORAC's): 900 extra". Deze houden in:

- loopafstand: Als loopafstand van perceel tot de container wordt bij het ontwerp 75 m aangehouden, dit kan oplopen tot maximaal 125 m. Wanneer er binnen de 125 m geen locatie beschikbaar is kan het college gemotiveerd besluiten hiervan af te wijken.

- parkeren: Het aantal te vervallen parkeerplaatsen wordt tot een minimum beperkt.

- bomen: zo min mogelijk kappen of verplaatsen van bomen.

- ondergrondse infrastructuur: zo min mogelijk omleggen van  aanwezige kabels, leidingen en riolering.

- overige obstakels: zo min mogelijk verplaatsen van lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen.

- bereikbaarheid inzamelwagen: De inzamelwagen moet voldoende ruimte hebben om de ORAC’s te kunnen legen.

- veiligheid: Bij de route van huisdeur naar container moet kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen worden vermeden.

Intrekking

4.    Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond die ziet op de aanwezigheid van kabels en riolering onder de aangewezen locatie, ingetrokken.

Inhoudelijk

5.    In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor  een ORAC. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ORAC’s, ligt niet ter beoordeling voor.

Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom enkel beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

Straatbeeld

6.    [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van de ORAC’s, omdat deze locatie ongeschikt is. Hij stelt allereerst dat de ORAC’s het straatbeeld ontsieren, waarbij hij erop heeft gewezen dat de locatie zich bevindt binnen een beschermd stadsgezicht.

6.1.    In de Nota van Antwoord, die deel uitmaakt van het besluit tot vaststelling van het plaatsingsplan, staat dat het bovengrondse gedeelte van de ORAC's slechts een meter hoog is en op veel locaties tussen geparkeerde auto's is geplaatst en dat het college daarom niet uitgaat van een devaluatie van het straatbeeld, uitzicht of woongenot.

6.2.    Gelet op de omvang van het bovengrondse gedeelte van de ORAC’s, heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plaatsing van ORAC’s geen onaanvaardbare aantasting van het straatbeeld oplevert. De Afdeling stelt verder vast dat de Douzastraat deel uitmaakt van het op 26 juli 1996 aangewezen beschermd stadsgezicht Statenkwartier. Uit de toelichting behorende bij de aanwijzing volgt dat de waarde van het Statenkwartier in zijn algemeenheid niet ligt in het individuele object, maar meer in de stedenbouwkundige opzet van de wijk met fraaie lanen en pleinen en gaaf bewaard gebleven ensembles. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college zich eveneens in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de plaatsing van de ORAC’s niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het beschermd stadsgezicht.

Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de aantasting van het straatbeeld biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van ORAC’s.

Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid

7.    Verder stelt [appellant] dat de locatie ongeschikt is, omdat plaatsing van de ORAC’s ertoe zal leiden dat hulpdiensten die vanaf de

Van Boetzelaerlaan de Douzastraat willen inrijden, deze bocht niet in één keer kunnen maken met hun brede voertuigen waardoor kostbare tijd verloren gaat.

7.1.    Het college heeft een tekening met daarop een rijcurve voor redvoertuigen overlegd. Hieruit volgt dat een redvoertuig vanuit de Van Boetzelaerlaan in één keer de draai kan maken richting de Douzastraat. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Gelet hierop heeft het college er in redelijkheid van uit kunnen gaan dat het plaatsen van de ORAC’s op de locatie niet zal leiden tot een verminderde bereikbaarheid voor hulpdiensten. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de verkeersveiligheid biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van ORAC’s.

Het betoog faalt.

Geluid- en stankoverlast

8.    [appellant] vreest verder voor geluid- en stankoverlast vanwege het gebruik van de voorziene ORAC’s, met als gevolg dat het pand in waarde vermindert en moeilijker te verhuren zal zijn. Hij stelt dat het gebruik en het legen van de ORAC's veel lawaai maakt en wijst erop dat zijn werkruimte en slaapkamer direct naast de ORAC’s liggen. Ook stelt hij dat dat huisvuil naast de containers zal worden geplaatst en dat dit tezamen met rondslingerend afval stankhinder tot gevolg heeft, te meer nu de wind meestal uit het zuidwesten komt.

8.1.    In de Nota van Antwoord staat dat stankoverlast zich nagenoeg niet voor zal doen, omdat de ORAC's in de grond zullen worden geplaatst en zijn afgesloten met twee halve schalen die tegen elkaar indraaien. Bovendien zullen de containers twee keer per jaar van binnen en van buiten grondig worden gereinigd, aldus het college. Het college heeft er ook op gewezen dat in Den Haag al jaren ORAC's worden gebruikt en dat de gemeente nauwelijks klachten ontvangt over stankoverlast. Wat betreft de stelling van [appellant] dat huisvuil naast de containers zal worden geplaatst, stelt het college dat dit niet is toegestaan en dat omwonenden een melding kunnen doen bij de gemeente indien vuil wordt aangetroffen, zodat het college hiertegen handhavend kan optreden. Het college wijst er verder op dat breed wordt ingezet op een schone, veilige en leefbare omgeving rondom de ORAC’s door handhavend optreden tegen onjuist gebruik van de ORAC’s en door de ORAC's twee keer per week te ledigen. Volgens het college leert de ervaring dat de straten met ORAC's schoner zijn dan in de situatie voor de plaatsing ervan.

Ook wat betreft de door [appellant] gevreesde geluidoverlast stelt het college dat dit zich niet of nauwelijks zal voordoen. Doordat de ORAC's zijn voorzien van een dubbelschalige trommel met rubberen dempers veroorzaakt het plaatsen van een huisvuilzak in de ORAC's volgens het college nauwelijks geluidhinder. Om mogelijke geluidhinder tot een minimum te beperken is op de ORAC's een afbeelding geplaatst met daarop het verzoek om na 22:00 geen huisvuil in de ORAC's te deponeren. De ORAC’s worden twee keer per week op werkdagen tussen 07:00 uur en 22:00 uur geleegd en het legen duurt slechts 5 tot 10 minuten.

8.2.    De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen reden om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college met betrekking tot de verschillende vormen van hinder naar voren heeft gebracht. De Afdeling overweegt dat niet is uitgesloten dat [appellant] enige hinder van het gebruik van de direct voor zijn huisdeur voorziene ORAC's zal ondervinden, maar acht - gelet op de door het college gegeven toelichting - het niet aannemelijk dat zich onaanvaardbare stank- en geluidhinder zal voordoen. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over stank- en geluidhinder biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de locatie heeft kunnen aanwijzen voor het plaatsen van ORAC’s.

In de enkele stelling van [appellant] dat als gevolg van de geluid- en stankoverlast zijn pand in waarde zal dalen en moeilijker verhuurbaar zal zijn behoefde het college eveneens in redelijkheid geen aanleiding te zien om van de aanwijzing van de locatie af te zien. Dit laat onverlet dat [appellant], indien hij stelt dat hij schade leidt die niet voor zijn rekening dient te komen, een verzoek tot schadevergoeding tot het college kan richten.

Het betoog faalt.

Schade

9.    Ten slotte vreest [appellant] voor mogelijke schade aan de fundering van zijn pand bij de plaatsing van de ORAC's en voor mogelijke schade aan zijn ruiten bij het legen van de ORAC's.

9.1.    In de Nota van Antwoord staat dat bij plaatsing van ORAC's rekening wordt gehouden met een minimale afstand van 1,5 m tot gevels. Ter zitting heeft het college verder toegelicht dat deze afstand ook uit een oogpunt van veiligheid voldoende is om de ORAC's te kunnen legen zonder dat risico op schade bestaat. In geval van sterke wind worden ORAC's niet geleegd. Ter zitting is vastgesteld dat de afstand van de te plaatsen ORAC's tot de gevel van het pand van [appellant] ongeveer 2,5 m bedraagt, zodat wordt voldaan aan de minimale afstand van 1,5 m die het college als norm aanhoudt.

Wat betreft het risico op schade aan fundering van het pand van [appellant] bij de plaatsing van ORAC's, stelt het college dat vóór de plaatsing van ORAC's altijd onderzoek plaatsvindt om mogelijke schade te voorkomen. Ook wordt een nulmeting uitgevoerd van de bouwkundige staat van het pand en zo nodig ook van naastgelegen bouwwerken. Indien het college vermoedt dat schade zal optreden, worden aanvullende maatregelen zoals stabiliseringsvoorzieningen genomen. Mocht de plaatsing van ORAC's toch tot schade leiden, dan kan [appellant] een verzoek om schadevergoeding bij het college indienen.

Gelet op het voorgaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plaatsen of het legen van de ORAC's niet tot een zodanig risico op schade aan het pand van [appellant] leidt, dat het college daarin aanleiding had moeten zien om af te zien van aanwijzing van de locatie.

Het betoog faalt.

10.    De conclusie is dat het college de aangewezen locatie in redelijkheid geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van ORAC's.

Alternatieve locaties

11.    [appellant] betoogt dat het college de locatie in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen, omdat er geschiktere alternatieve locaties aanwezig zijn. Hij wijst allereerst op de locatie aan de Van Boetzelaerlaan ter hoogte van de blinde muur van het pand aan de Douzastraat 1. Verder wijst hij op drie locaties op de brede middenberm van de Van Boetzelaerlaan ter hoogte van [locatie 1], ter hoogte van de inrit naar de Douzastraat en ter hoogte van de Van Boetzelaerlaan 198.

11.1.    Het college stelt dat plaatsing van de ORAC’s op één van de drie locaties op de brede middenberm van de Van Boetzelaerlaan niet wenselijk is, omdat dat zou betekenen dat gebruikers een rijstrook van de Van Boetzelaerlaan moeten oversteken om hun afval weg te brengen. Het college acht dat uit een oogpunt van veiligheid ongewenst, nu dit een doorgaande weg is waar een maximumsnelheid van 50 km/u geldt, terwijl in de nabijheid van de voorgestelde locaties geen oversteekplaats aanwezig is. Gelet hierop heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de drie aangedragen alternatieve locaties op de brede middenberm van de Van Boetzelaerlaan niet geschikter zijn voor de plaatsing van de ORAC’s dan de aangewezen locatie.

De voorgestelde verplaatsing naar de Van Boetzelaerlaan ter hoogte van de blinde muur van het pand aan de Douzastraat 1 acht het college niet geschikt, omdat de leegwagen bij het legen van de ORAC's fietsers op de aangewezen fietsstrook en hulpdiensten zal blokkeren. Weliswaar is de Van Boetzelaerlaan geen officiële aanrijroute voor hulpdiensten meer, maar volgens het college vindt de brandweer de aanwezigheid van ORAC's ter plaatse niettemin bezwaarlijk, omdat de brandweer feitelijk nog wel gebruik maakt van deze weg. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college dit alternatief in redelijkheid geschikter had moeten achten dan de aangewezen locatie.

Gelet op het voorgaande heeft het college in de gestelde alternatieven geen reden hoeven vinden om af te zien van aanwijzing van de locatie.

Het betoog faalt.

Conclusie

12.    Het beroep is ongegrond.

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020

634.