Uitspraak 202005693/2/R3


Volledige tekst

202005693/2/R3.
Datum uitspraak: 15 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

Meursault Perrieres B.V., gevestigd te Den Haag,

verzoekster,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 september 2020 in zaak nr. 20/3550 in het geding tussen:

Meursault Perrieres

en

de burgemeester van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2019 heeft de burgemeester aan Meursault Perrieres een exploitatievergunning verleend voor de horeca-inrichting aan de Denneweg 11 te Den Haag.

Bij besluit van 8 april 2020 heeft de burgemeester het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 september 2020 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 april 2020 vernietigd, het besluit van 14 mei 2019 herroepen en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

Tegen deze uitspraak heeft Meursault Perrieres hoger beroep ingesteld. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 december 2020, waar Meursault Perrieres, vertegenwoordigd door [gemachtigde], mr. A.M.M. Ferwerda en mr. V.A.C. de Gier, beiden advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door R. den Ouden, zijn verschenen. Tijdens de zitting is ook [partij], bijgestaan door mr. M.A.J. West, advocaat te Den Haag, gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    Meursault Perrieres heeft in januari 2019 Food & Winebar Pierre gekocht. Zij heeft de burgemeester verzocht om verlening van een exploitatievergunning op grond van artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag (hierna: de APV) voor de exploitatie van een wijnbar annex wijnwinkel behorende tot categorie 2 op het perceel.

De burgemeester heeft de gevraagde vergunning verleend. Hij heeft zich, voor zover hier van belang, op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 2:28, vijfde lid, aanhef en onder a, van de APV zich hier niet voordoet, omdat de exploitatie van de horeca-inrichting niet in strijd is met het bestemmingsplan "Binnenhof e.o.".

De rechtbank heeft overwogen dat er wel strijd bestaat met het bestemmingsplan en dat de burgemeester in verband met artikel 2:28, vijfde lid, aanhef en onder a, van de APV de aangevraagde exploitatievergunning had moeten weigeren. Zij heeft het besluit van 8 april 2020 vernietigd en het besluit van 14 mei 2019 herroepen.

Het verzoek van Meursault Perrieres

3.    Het verzoek van Meursault Perrieres strekt tot schorsing van de aangevallen uitspraak.

4.    De aangevallen uitspraak heeft tot gevolg dat Meursault Perrieres niet langer kan beschikken over de aan haar verleende exploitatievergunning en het dus niet meer is toegestaan de horeca-inrichting te exploiteren. Meursault Perrieres heeft aangevoerd dat zij nu geen inkomsten heeft, maar wel kosten moet maken voor onder meer de huur van het pand. Met het indienen van het verzoek tot schorsing van de aangevallen uitspraak wil Meursault Perrieres bereiken dat zij de exploitatie van de horeca-inrichting kan hervatten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, anders dan [partij] aanvoert, Meursault Perrieres spoedeisend belang heeft bij het treffen van de door haar gevraagde voorlopige voorziening. Dat, zoals [partij] stelt, door het uitbreken van het coronavirus en de in verband daarmee door de Nederlandse regering getroffen maatregelen, alle horeca-inrichtingen en dus ook Pierre gesloten moeten blijven, doet aan dit spoedeisend belang niet af.

De beoordeling van het verzoek

5.    Meursault Perrieres betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de exploitatie niet in strijd is met het bestemmingsplan. Zij voert daarover aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat artikel 5.5, onder b, van de regels van het bestemmingsplan "Binnenhof e.o" geen gebruiksovergangsrecht is. Volgens Meursault Perrieres volgt uit artikel 5.1, aanhef en onder c, en artikel 5.5, onder b, van de planregels dat horeca in de categorie "licht" en horeca in de categorie "middelzwaar" en "zwaar" - mits deze aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan - zijn toegestaan. Vast staat dat ten tijde van de terinzagelegging op het perceel een horeca-inrichting in de categorie "zwaar" feitelijk aanwezig was. Dat betekent, aldus Meursault Perrieres, dat de horeca-inrichting op het perceel is toegestaan en dat er geen reden is om de exploitatievergunning op grond van artikel 2:28, vijfde lid, aanhef en onder a, van de APV te weigeren.

6.    Op de zitting van 1 december 2020 is ook het verzoek van Meursault Perrieres om het treffen van een voorlopige voorziening in de zaak, ECLI:NL:RVS:2020:2961 behandeld. Die zaak gaat over een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning voor het verruimen van de openingstijden van de wijnbar op het perceel. In die zaak is ook de vraag aan de orde of er sprake is van strijd met het bestemmingsplan "Binnenhof e.o". Net zoals in de aangevallen uitspraak in deze zaak heeft de rechtbank in die zaak overwogen dat dat het geval is. In haar hogerberoepschrift tegen die uitspraak heeft Meursault Perrieres hetzelfde aangevoerd als zij in haar hogerberoepschrift in deze zaak heeft gedaan.

Op dit betoog van Meursault Perrieres is in de uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2020:2961, ingegaan. De voorzieningenrechter verwijst naar zijn oordeel in die uitspraak. Gelet op die uitspraak is de voorzieningenrechter van oordeel dat in wat Meursault Perrieres naar voren heeft gebracht geen aanleiding te vinden is voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven.

Conclusie

7.    Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2020

473.