Uitspraak 201905316/1/R3


Volledige tekst

201905316/1/R3.
Datum uitspraak: 16 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], wonend te Langweer, gemeente De Fryske Marren (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]),

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juni 2019 in zaak nr. 18/2106 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van De Fryske Marren.

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2017 heeft het college aan [partij A] een omgevingsvergunning verleend voor het isoleren van het dak van de woning op het perceel [locatie 1] te Langweer.

Bij besluit van 4 juni 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 juni 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college en [partij A] en [partij B] (hierna tezamen in enkelvoud: [partij]) hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 23 juli 2020 heeft het college aan [partij] omgevingsvergunning verleend voor het gewijzigd uitvoeren van twee schoorstenen op het dak van de woning op het perceel.

[appellant] heeft gronden ingediend tegen dat besluit.

[appellant], het college en [partij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 november 2020, waar [appellant A] en [appellant B], en het college, vertegenwoordigd door L. Hijlkema, M.J. Paulusma en J. van der Vlugt, zijn verschenen. Ter zitting is ook [partij], vergezeld door [partij B], gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 2], gelegen naast de woning van [partij]. Tussen beide woningen ligt een smalle steeg.

[partij] heeft een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning ingediend voor het isoleren van het dak van zijn woning.

Bij besluit van 13 december 2017 heeft het college een omgevingsvergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).

[appellant] is het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning. Volgens hem heeft het bouwplan nadelige gevolgen voor zijn woon- en leefklimaat en zijn bedrijfsvoering. Ook leidt het plan volgens hem tot een aantasting van de monumentale waarden van het perceel [locatie 1].

Goede procesorde

2.    Ook na afloop van de beroepstermijn en, als die termijn is gegeven, na afloop van de termijn als bedoeld in artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Awb, nieuwe argumenten worden aangevoerd en stukken, ter motivering van een eerdere beroepsgrond, worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval als die argumenten of stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.

2.1.    [appellant] heeft op 23 oktober 2020 het rapport "Bouwkundige rapportage hoofddak [locatie 1] en [locatie 2]/[locatie 3] te Langweer" van 22 oktober 2020 van KBS+BTS overgelegd. In dat rapport wordt uitgebreid ingegaan op de bouwkundige aspecten van de werkzaamheden aan het dak van de woning van [partij]. Gelet op het late tijdstip waarop het rapport is opgesteld en overgelegd en de aard daarvan, was het voor het college, zoals het ter zitting heeft verklaard, niet mogelijk om voorafgaand aan of ter zitting hierop adequaat te reageren. Het rapport en wat [appellant] daarover in zijn aanvullende hogerberoepsgrond van 22 oktober 2020 heeft aangevoerd, worden daarom in deze procedure wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing gelaten.

Beoordeling van het hoger beroep

Afbakening van het geschil

3.    Over het betoog van [appellant] over de werkzaamheden aan het dak van de aanbouw achter de woning van [partij] en de handhavingsprocedure die daarover loopt, overweegt de Afdeling dat het in deze procedure niet gaat over werkzaamheden aan het dak van de aanbouw. Dat de handhavingsprocedure over die werkzaamheden nog loopt, betekent, anders dan [appellant] aanvoert, niet dat de rechtbank in de zaak die hier aan de orde is geen uitspraak heeft kunnen doen.

4.    [appellant] betoogt dat [partij] voornemens is het dak van de woning te restaureren, omdat dit is aangetast door schimmels. Hij wil volgens [appellant] meer werkzaamheden aan het dak verrichten dan op grond van de omgevingsvergunning is toegestaan.

Dit betoog en alles wat in dat kader is aangevoerd, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Het gaat hier om de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning. Die omgevingsvergunning gaat niet over het restaureren van het dak. Als [partij] tot restauratie wil overgaan, zal hij daarvoor in een aparte procedure een omgevingsvergunning moeten aanvragen.

De hoorzitting in bezwaar

5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college hem in de bezwaarfase onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Hij voert daarover aan dat hij in de door de Commissie voor de bezwaarschriften gewenste periode waarbinnen de hoorzitting zou moeten worden gehouden, andere verplichtingen had, die hij niet kon verzetten.

5.1.    In het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften van 12 april 2018 staat dat [appellant] bij brief van 19 maart 2018 is uitgenodigd voor een hoorzitting op 11 april 2018. Bij brief van 25 maart 2018 heeft [appellant] verzocht om uitstel van de hoorzitting, omdat hij verhinderd was en omdat er andere procedures lopen, waarvan hij de uitkomst wil afwachten. Bij brief van 28 maart 2018 is het verzoek afgewezen. Naar aanleiding van een e-mailbericht van [appellant] van 5 april 2018 is contact met hem opgenomen en is voorgesteld hem op 11 april 2018 telefonisch te horen of de hoorzitting te verplaatsen naar 16 mei 2018. [appellant] heeft medegedeeld dat hij op 11 april 2018 telefonisch niet beschikbaar is en pas vanaf juli 2018 wellicht weer beschikbaar is voor een hoorzitting.

5.2.    De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat, gelet op het belang van onder meer [partij] bij een voortvarend verloop van de procedure en gezien de aanzienlijke duur van het door [appellant] verzochte uitstel - minstens 11 weken - geen grond bestaat voor het oordeel dat het college zich in onvoldoende mate heeft ingespannen om [appellant] in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat [appellant] zich tijdens een hoorzitting ook had kunnen laten vertegenwoordigen door een gemachtigde, heeft het college in dit geval niet gehandeld in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Het betoog faalt.

De bouwtekening

6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij de toetsing van de aanvraag niet had mogen uitgaan van de bouwtekening die aan de aanvraag ten grondslag is gelegd. Volgens hem is de maatvoering op die tekening niet juist, waardoor de verdikking/verschuiving van het dak wordt onderschat. [appellant] voert aan dat dit gevolgen heeft voor de toets of het bouwplan voldoet aan het Bouwbesluit 2012, of het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand en of het belang van de monumentzorg zich niet tegen vergunningverlening verzet.

6.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is in het stelsel van de Wabo geen plaats voor een beslissing omtrent de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. Voor het antwoord op de vraag welke maten het college bij de beoordeling van de aanvraag moest hanteren, is daarom de aanvraag en de daarin opgenomen maatvoering bepalend. De Afdeling verwijst in dit verband onder meer naar haar uitspraak van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2206.

De omgevingsvergunning is verleend op basis van de aanvraag van 7 november 2017 en de daarbij behorende bouwtekening, waarop de maatvoering is weergegeven. Het college heeft bij de verlening van de omgevingsvergunning aangesloten bij die maatvoering. [appellant] betwist niet dat het college aan de hand van deze maatvoering de omgevingsvergunning heeft verleend. Of de daarin gehanteerde maatvoering al dan niet in overeenstemming is met de werkelijke maten, is niet van belang, omdat, zoals gezegd, de aanvraag en de daarin gehanteerde maatvoering bepalend zijn bij de vergunningverlening Als blijkt dat [partij] in afwijking van de verleende omgevingsvergunning bouwt, dan is dat een kwestie van handhaving, die in deze procedure niet aan de orde kan komen. De Afdeling overweegt in dit verband dat volgens de bouwtekening, die het college als onderdeel van het bouwplan heeft laten toetsen aan het Bouwbesluit 2012, de dakpannen van het dak met de isolatieplaten niet tot over de goot reiken. De vrees van [appellant] dat de dakpannen als gevolg van het bouwplan de goot volledig zullen bedekken waardoor het hemelwater niet meer met deze goot kan worden opgevangen en afgevoerd, is in zoverre ongegrond.

Het betoog faalt.

Dakramen

7.    De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor het plaatsen van dakramen geen omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is aangevraagd. Uit de bouwtekening blijkt dat de aanvraag ook op het plaatsen van dakramen slaat. Het college heeft voor het bouwplan ook een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo verleend.

8.    [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat er in afwijking van de verleende omgevingsvergunning, het advies van Hûs en Hiem welstandsadvisering en monumentenzorg (hierna: Hûs en Hiem) en in strijd met het privaatrechtelijke burenrecht werkzaamheden aan één van de dakramen zijn uitgevoerd. Of de ramen al dan niet in overeenstemming met de omgevingsvergunning zijn uitgevoerd, kan in deze procedure niet aan de orde komen.

Schoorstenen

9.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat voor het plaatsen van de schoorstenen geen omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is aangevraagd.

Hij betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de welstands- en monumentenadviezen niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Hij voert daarover aan dat Hûs en Hiem er bij de welstands- en monumententoetsing van uit is gegaan dat het bouwplan voorziet in het plaatsen van één schoorsteen in plaats van twee schoorstenen. Hij wijst in dit verband op het advies van 28 november 2017. Ook de rechtbank gaat ten onrechte uit van één schoorsteen, aldus [appellant]. Volgens [appellant] tast het bouwplan de monumentale waarden van het gebouw aan.

9.1.    Op de bij de aanvraag behorende bouwtekening staan de linker- en rechterzijgevel van de woning afgebeeld. Op beide afbeeldingen staan op het dak twee schoorstenen. Daarbij is vermeld dat deze worden uitgevoerd in aluminium. Verder is vermeld dat schoorstenen zullen worden afgewerkt met steenstrips, dat het voegwerk wordt zoals het voegwerk van de bestaande gevel en dat de detaillering vergelijkbaar is met de oude originele situatie.

9.2.    Het betoog dat voor het plaatsen van de schoorstenen geen omgevingsvergunning is aangevraagd, volgt de Afdeling niet. Uit de bouwtekening, zoals die hiervoor is weergegeven, blijkt dat de aanvraag ook betrekking heeft op het plaatsen van de schoorstenen.

9.3.    Het bouwplan is voor zowel de welstandstoetsing als de monumententoetsing voorgelegd aan Hûs en Hiem.

Uit de brief van 31 oktober 2017 volgt dat de commissie het bouwplan in het kader van het vooroverleg heeft gezien. Zij vraagt om een verder uitgewerkt plan voor de definitieve advisering. In het advies van 14 november 2017 is tot de conclusie gekomen dat het bouwplan voldoet aan de normen die voor de monumentenzorg worden gesteld. In het advies van 28 november 2017 is dit herhaald en is ook vermeld dat het bouwplan voldoet aan de normen die voor de welstand worden gesteld.

9.4.    De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn betoog dat Hûs en Hiem er bij de advisering van uit is gegaan dat het pand in de nieuwe situatie slechts één schoorsteen heeft. Dat in het advies van 28 november 2017 bij de omschrijving van het plan staat dat het betrekking heeft op het isoleren van het bestaande dak en het plaatsen van één schoorsteen, vindt de Afdeling, net als de rechtbank, onvoldoende voor dat oordeel. De Afdeling acht hierbij van belang dat op de bouwtekening twee schoorstenen zijn opgenomen en in het advies van Hûs en Hiem van 14 november 2017 bij de beschrijving van het bouwplan twee schoorstenen zijn vermeld. Ook in de brief van 31 oktober 2017 zijn die twee schoorstenen vermeld. In die brief vraagt Hûs en Hiem [partij] ook nog uitdrukkelijk om details van de aansluiting van de nieuwe schoorstenen. De omschrijving van het plan in het advies van 28 november 2017 kan worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving.

De Afdeling volgt [appellant] ook niet in zijn stelling dat de rechtbank bij de beoordeling is uitgegaan van het plaatsen van één schoorsteen. In de aangevallen uitspraak staat bij de inleiding weliswaar dat het bouwplan voorziet in het plaatsen van een extra schoorsteen, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de rechtbank ervan uitgaat dat het bouwplan het plaatsen van één schoorsteen omvat, maar uit het vervolg van de uitspraak blijkt dat de rechtbank uitgaat van het plaatsen van twee schoorstenen. De Afdeling wijst in het bijzonder op het oordeel van de rechtbank over het betoog van [appellant] dat hetzelfde was als hiervoor onder 9 is omschreven.

9.5.    Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs.

Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten  van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.

9.6.    Hûs en Hiem heeft positief geadviseerd over het bouwplan. De Afdeling is net als de rechtbank van oordeel dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat de adviezen gebrekkig zijn. Op het punt dat [appellant] stelt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft verweten dat hij geen advies van een deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd en dus heeft miskend dat hij zelf deskundig is, overweegt de Afdeling dat de rechtbank het ontbreken van zo'n advies niet doorslaggevend heeft geacht. Zij heeft immers ook beoordeeld wat [appellant] zelf heeft aangevoerd.

9.7.    Gelet op het voorgaande, bestaat er geen grond voor het oordeel dat het college de adviezen van Hûs en Hiem van 14 en 28 november 2017 niet aan de verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag heeft mogen leggen.

Het betoog faalt.

Slotoverweging over het hoger beroep

10.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Het besluit van 23 juli 2020

11.    Bij besluit van 23 juli 2020 heeft het college een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo verleend voor het gewijzigd uitvoeren van het bij besluit van 13 december 2017 vergunde bouwplan, namelijk in metselwerk in plaats van steenstrips. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

Beoordeling van het beroep

12.    [appellant] betoogt dat het college ten onrechte de omgevingsvergunning voor het gewijzigd uitvoeren van de schoorstenen heeft verleend. Hij voert daarover aan dat er door het verwijderen van de rookkanalen geen ondersteuningsconstructie is voor de schoorstenen. Hij wijst er in dit verband op dat dit de reden is waarom in de oorspronkelijke aanvraag is gekozen voor aluminium schoorstenen met steenstrips. Hij voert verder aan dat het dakbeschot en de kap zijn aangetast door houtworm, schimmel en wellicht ook boktor. Ook om deze reden is er dus geen sprake van een constructie die de schoorstenen kan dragen.

12.1.    [appellant] betoogt hiermee dat het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Deze toets maakt echter geen onderdeel uit van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo. Dat het college, in reactie op het betoog van [appellant], sterkteberekeningen heeft laten uitvoeren, maakt dat niet anders. Het betoog van [appellant] kan om deze reden niet leiden tot het ermee beoogde doel.

Slotoverweging over het beroep

13.    Het beroep is ongegrond.

14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    verklaart het beroep tegen het besluit van 23 juli 2020, kenmerk OV 20200396/5306557, van het college van burgemeester en wethouders van De Fryske Marren ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. A. ten Veen, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020

473.