Uitspraak 201906465/1/R1


Volledige tekst

201906465/1/R1.
Datum uitspraak: 16 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], [appellant B] en [appellant C], wonende te De Meern, gemeente Utrecht,

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2019 heeft het college locaties voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s) in De Meern aangewezen.

Bij afzonderlijke besluiten van 15 juli 2019 heeft het college de door [appellant A] en [appellant B] hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Tegen deze besluiten hebben [appellant A], [appellant B] en [appellant C] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2020, waar [appellant A] en het college, vertegenwoordigd door M. Akkersdijk, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het besluit van 29 maart 2019 voorziet onder meer in de aanwijzing van een locatie voor een ORAC nabij het perceel [locatie 1] te Utrecht. Deze locatie wordt in het besluit aangeduid als locatie 37.

[appellant A] woont aan de [locatie 1], [appellant B] en [appellant C] wonen aan respectievelijk de [locatie 2] en [locatie 3]. Zij kunnen zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen.

Ontvankelijkheid

2.    Artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt:

"Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij […] geen bezwaar heeft gemaakt […]."

2.1.    [appellant C] heeft geen bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2019 gemaakt. Niet gebleken is dat hem dat redelijkerwijs niet kan worden verweten. Zijn beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.

Beoordelingskader

3.    Artikel 4, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening Utrecht 2010 bepaalt:

"Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt."

4.    Bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van ORAC’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Daarbij heeft het college beleidsruimte. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een ORAC. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Procedure

5.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat de procedure niet zorgvuldig is geweest. Het college heeft hen opgeroepen om mee te denken en te participeren, maar heeft vervolgens, ondanks de door hen aangedragen alternatieven, vastgehouden aan het oorspronkelijke voornemen om locatie 37 aan te wijzen. Volgens hen heeft het college wel de formele stappen doorlopen, maar staat het niet open voor samenwerking met de burgers.

5.1.    In een brief van 18 juni 2018 zijn [appellant A] en [appellant B] geïnformeerd over het voornemen van het college om locaties in hun wijk aan te wijzen voor het plaatsen van ORAC’s. De brief vermeldt hoe zij op het voorlopige plan kunnen reageren. Ook worden zij uitgenodigd voor de inloopbijeenkomsten. In de brief staat onder meer: "Voordat we het voorlopige plan (voornemen) definitief maken, willen we weten wat u van het plan vindt. U kunt vragen stellen en een reactie (zienswijze) geven op het plan voor de ondergrondse containerlocaties. Medewerkers van de gemeente zijn aanwezig om het plan toe te lichten en uw vragen te beantwoorden. U kunt binnenlopen wanneer het u uitkomt. Ook kunt u een schriftelijke reactie geven." Verder vermeldt de brief dat het voorlopige plan door de reacties (zienswijzen) kan wijzigen en dat eventueel bezwaar kan worden gemaakt tegen het besluit met het definitieve plan.

In een wijkbericht zijn de inwoners van De Meern vervolgens uitgenodigd voor extra informatiebijeenkomsten, omdat de uitnodiging voor de eerdere inloopbijeenkomsten te laat was bezorgd. In het wijkbericht staat onder meer: "Wij gaan graag met u in gesprek over de locaties voor ondergrondse containers voor restafval […]."

5.2.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat het voortraject, zoals dat is beschreven in de brief van 18 juni 2018 en het wijkbericht, is bedoeld om kennis te nemen van belangen die het college mogelijk over het hoofd ziet en eventuele alternatieven. Het is niet bedoeld om samen met omwonenden een locatie voor ORAC’s te vinden.

5.3.    De Afdeling overweegt dat het aan het college is om, na afweging van de betrokken belangen, locaties voor ORAC’s aan te wijzen. Met het oog op een zorgvuldige voorbereiding van zijn besluit kan het college omwonenden vooraf informeren en vragen om een reactie. Het is daartoe niet verplicht. Dat het college omwonenden de gelegenheid heeft gegeven te reageren op het voorlopige plan, betekent niet dat het samen met de omwonenden die hebben gereageerd locaties zal gaan kiezen. [appellant A] en [appellant B] hebben dit ook niet uit de brief van 18 juni 2018 en het wijkbericht kunnen afleiden.

5.4.    Het betoog faalt.

Gevolgen van het gebruik van ORAC’s in het algemeen

6.    [appellant A] en [appellant B] vrezen dat het gebruik van de ORAC geluid- en stankoverlast zal veroorzaken. Vooral tijdens de piekmomenten vroeg in de ochtend en laat in de avond, als mensen vuilnis weggooien, treedt volgens hen geluidoverlast op. Zij verwachten dat zij regelmatig meldingen zullen moeten doen over geluid-, stank- en zwerfvuiloverlast.

6.1.    In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een ORAC. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van restafval gebruik te maken van ORAC’s, ligt niet ter beoordeling voor.

Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een ORAC, toeneming van verkeer van en naar een ORAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een ORAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van ORAC’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom enkel beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

6.2.    In de door [appellant A] en [appellant B] in algemene zin geuite vrees voor hinder heeft het college geen belemmering voor aanwijzing van locatie 37 hoeven zien. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college wat de vrees voor zwerfafval betreft heeft toegelicht dat het niet kan garanderen dat geen afval naast de container wordt geplaatst, maar dat ORAC’s dagelijks worden gecontroleerd. Staat er afval naast, dan wordt dat verwijderd. Bewoners kunnen daar ook melding van doen.

6.3.    Het betoog faalt.

Geschiktheid van de locatie

7.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat een ORAC op locatie 37 inbreuk maakt op de zichtlijnen in de straat, omdat geen aansluiting met parkeerhavens bestaat. Verder wordt de stoep waar de ORAC komt veel gebruikt door voetgangers en spelende of fietsende kinderen. Het verlies aan speelruimte vinden zij niet wenselijk. Grote vrachtvervoerders en bouwbedrijven hebben de stoep in deze bocht volgens hen ook regelmatig moeten gebruiken om hun bestemming verder in de straat te bereiken. [appellant A] vreest dat plaatsing van de ORAC op deze locatie een waardevermindering van zijn woning tot gevolg zal hebben. Hij heeft bij zijn woning ook al te maken met een aanpalende energiekast en een hondenuitlaatveld en voelt zich door aanwijzing van locatie 37 onevenredig geraakt.

7.1.     Het college hanteert bij het aanwijzen van locaties voor ORAC’s een aantal richtlijnen. In de besluiten van 15 juli 2019 heeft het college de belangrijkste richtlijnen vermeld. Deze zijn:

- de ORAC is goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig;

- de ORAC past logisch in het inrichtingsplan;

- de ORAC mag niet hoger zijn dan 1.5 m;

- verkeer en voetgangers worden niet belemmerd;

- de ORAC is goed bereikbaar voor alle woningen;

- de loopafstand is 125 m (streefafstand);

- de afstand van de ORAC tot de erfgrens bedraagt minimaal 2 m;

- de afstand van de ORAC tot de gevel van een woning bedraagt minimaal

3 m, indien het een dichte muur betreft geldt 2 m;

- bij voorkeur wordt een ORAC niet geplaatst aan de zuidwestkant van

tuinen waar een terras is aangelegd. In Nederland komt de wind vaak uit

zuidwestelijke windrichting. Een container aan de zuidwestkant kan dan

stankoverlast veroorzaken.

7.2.    Het college stelt zich op het standpunt dat locatie 37 aan de richtlijnen voldoet. Het betoog van [appellant A] en [appellant B] geeft de Afdeling geen  grond voor het oordeel dat het college zich niet op dat standpunt heeft kunnen stellen. Een ORAC op deze locatie maakt volgens het college geen inbreuk op zichtlijnen, omdat een ORAC niet hoger is dan 1,5 m en de ORAC in dit geval in lijn met de parkeervakken komt te staan. Dat de locatie niet direct aansluit op de parkeervakken, betekent niet dat een ORAC op deze locatie niet in de omgeving past. Overigens is de tussenliggende ruimte een stoep, die gedeeltelijk nodig is om de oprit van de woning van [appellant A] te kunnen gebruiken. In de enkele stelling dat kinderen op de stoep spelen, heeft het college verder geen aanleiding hoeven zien om de locatie ongeschikt te achten. Dit geldt ook voor de enkele stelling dat grote vrachtvervoerders en bouwbedrijven een gedeelte van de stoep gebruiken. In de bezwaren van [appellant A] en [appellant B] tegen de plaatsing van een ORAC op de stoep, heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van aanwijzing van locatie 37.

7.3.    In het bestreden besluit op bezwaar van [appellant A] is vermeld dat bij het college geen gevallen bekend zijn van waardevermindering van huizen door de komst van een ORAC.

In de enkele stelling van [appellant A] dat plaatsing van de ORAC tot waardevermindering van zijn woning zal leiden, heeft het college geen aanleiding hoeven te vinden om af te zien van de aanwijzing van de locatie. [appellant A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waarde van zijn woning als gevolg van de plaatsing van de ORAC zal dalen. Dit laat onverlet dat indien hij meent door de aanwijzing schade te lijden die niet voor zijn rekening dient te komen, hij een verzoek om schadevergoeding tot het college kan richten.

7.4.    De door [appellant A] bedoelde energiekast staat aan de zijkant van zijn perceel, aan de Ten Veldestraat. Aan de overkant van die straat bevindt zich het door hem bedoelde hondenuitlaatveld. In wat [appellant A] heeft aangevoerd over de aanwezigheid van de energiekast en het hondenuitlaatveld, heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven vinden om af te zien van aanwijzing van locatie 37.

7.5.    Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

8.    [appellant A] en [appellant B] betogen dat er alternatieve locaties zijn in de groenstrook bij de kruising van de Van Nijenrodelaan met de Ten Veldestraat. Deze locaties voldoen volgens hen aan de ‘harde’ criteria. De plaatsing van een ORAC wordt daar namelijk niet belemmerd door aanwezige kabels en leidingen en de locaties zijn goed bereikbaar voor de vuilniswagen. De locaties zijn verder bereikbaar te maken voor voetgangers, hebben draagvlak bij alle omwonenden, passen binnen de loopafstanden en zichtlijnen en sluiten aan bij de functie van het hondenuitlaatveld, aldus [appellant A] en [appellant B].

8.1.    Het college stelt zich op het standpunt dat de voorgestelde alternatieve locaties niet geschikter zijn om een ORAC te plaatsen dan de aangewezen locatie. In de besluiten op bezwaar is hierover opgemerkt dat de alternatieve locaties ten koste van het groen gaan en niet toegankelijk zijn voor voetgangers en rolstoelen. Het college geeft daarom de voorkeur aan locatie 37.

Met deze motivering in de besluiten op bezwaar heeft het college voldoende toegelicht waarom het de door [appellant A] en [appellant B] aangedragen alternatieven niet beter vindt dan de aangewezen locatie. In de hierboven aangehaalde brief van 18 juni 2018 is al vermeld dat bij het bepalen van locaties rekening wordt gehouden met het behoud van groen. Gelet op het verlies aan groen en de maatregelen die nodig zijn om de locaties toegankelijk te maken voor voetgangers en rolstoelen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de door [appellant A] en [appellant B] aangedragen alternatieven zoveel beter zijn dan locatie 37, dat het college in redelijkheid voor een van die locaties had moeten kiezen. Voor zover [appellant A] en [appellant B] hebben voorgesteld om het verlies aan groen te compenseren, heeft het college daarin geen aanleiding hoeven zien om de alternatieve locatie geschikter te achten dan locatie 37, waar dit soort maatregelen niet nodig zijn.

8.2.    Het betoog faalt.

Vragen

9.    In het beroepschrift hebben [appellant A] en [appellant B] nog een aantal vragen gesteld over de door het college gehanteerde criteria voor aanwijzing van een locatie en over de weging van de verschillende criteria. Uit die vragen kan de Afdeling geen gronden afleiden over de juistheid van de besluiten op bezwaar. De Afdeling gaat daarom hieraan voorbij.

Conclusie

10.    Het beroep van [appellant C] is niet-ontvankelijk.

11.    Het beroep van [appellant A] en [appellant B] is ongegrond.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van [appellant C] niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep van [appellant A] en [appellant B] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020

148.