Uitspraak 202002486/1/R1


Volledige tekst

202002486/1/R1.
Datum uitspraak: 16 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Culemborg,

en

het dagelijks bestuur van Avri,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 oktober 2018 heeft het dagelijks bestuur een locatie ter hoogte van [locatie] te Culemborg aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).

Bij besluit van 9 maart 2020 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 november 2020, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.B. van Doorn en D. Post, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] woont aan de [locatie] te Culemborg, tegenover en op korte afstand van de aangewezen locatie. Deze locatie wordt in het besluit aangeduid als locatie C125R. [appellant] is het niet eens met de aanwijzing en heeft alternatieve locaties voorgesteld.

De ORAC is inmiddels geplaatst.

2.    Op het bezwaar van [appellant] is eerder beslist bij besluit van 18 februari 2019. De Afdeling heeft dat besluit van het dagelijks bestuur in haar uitspraak van 29 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:294, vernietigd, omdat het dagelijks bestuur de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties niet deugdelijk had beoordeeld. In het nu bestreden besluit op bezwaar heeft het dagelijks bestuur de drie alternatieve locaties alsnog of opnieuw beoordeeld.

Alternatieve locaties

3.    [appellant] betoogt dat twee van de drie beoordeelde alternatieve locaties geschikter zijn voor het plaatsen van een ORAC dan de aangewezen locatie. Op die locaties zouden gebruikers van de ORAC volgens hem niet dubbel hoeven te parkeren op een kruising en zou de ORAC ook niet recht voor een perceel op de westenwind staan. Bij een van deze alternatieve locaties zou het ook niet nodig zijn om afstromend regenwater om de twee weken uit de schacht van de container te verwijderen en te lozen in de sloot, zoals het geval is bij de ORAC op locatie C125R.

3.1.    In de uitspraak van 29 januari 2020 heeft de Afdeling overwogen dat locatie C125R voldoet aan de richtlijnen die het dagelijks bestuur hanteert bij het aanwijzen van locaties voor ORAC’s.

Ter beoordeling ligt nu voor of het dagelijks bestuur toch had moeten afzien van aanwijzing van locatie C125R vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

3.2.    In het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur met verwijzing naar een memo van Antea van 3 maart 2020 toegelicht dat de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties a en b niet beter voldoen dan locatie C125R. Alternatief c is volgens het dagelijks bestuur niet geschikt vanwege de aanwezigheid van een duiker en vanwege een te grote loopafstand voor een aantal aangesloten huishoudens.

Het betoog van [appellant] heeft betrekking op de alternatieven a en b.

3.3.    De door [appellant] voorgestelde alternatieve locatie a bevindt zich aan de Nachtegaallaan, ter hoogte van de Putterweg, kort voor het parkeervak. De door hem voorgestelde alternatieve locatie b bevindt zich aan de Nachtegaallaan, naast perceel Putterweg 45, ten noorden van de duiker/watergang en het Kwartelpad. Antea heeft in de memo van 3 maart 2020 over beide locaties opgemerkt dat de locaties voldoende ruimte bieden voor een ORAC, dat op die locaties geen ondergrondse kabels en leidingen aanwezig zijn en dat de afstand tot de watergang gelijk is. De conclusie van Antea is dat de locaties niet beter zijn dan de aangewezen locatie.

3.4.    In de uitspraak van 29 januari 2020 is de Afdeling ingegaan op de verkeerssituatie en de stankhinder. Over de verkeerssituatie bij locatie C125R is overwogen dat bewoners weliswaar geregeld met de auto hun afval naar de ORAC zullen brengen, maar dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit niet leidt tot een uit een oogpunt van verkeersveiligheid en verkeershinder onaanvaardbare situatie. Over stankhinder is overwogen dat de locatie niet in strijd is met de richtlijn van het dagelijks bestuur om een ORAC bij voorkeur niet aan de zuidwestzijde van tuinen te plaatsen in verband met de overheersende windrichting en dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat mogelijke stankoverlast tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt.

De alternatieve locaties zijn wat de verkeerssituatie en de stankhinder betreft mogelijk ook geschikt voor het plaatsen van een ORAC en het dagelijks bestuur had daarom mogelijk ook voor een van die locaties kunnen kiezen. Dat is echter niet voldoende voor het oordeel dat het dat ook had moeten doen. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de alternatieve locaties met het oog op verkeershinder en geurhinder zoveel beter zijn dan locatie C125R, dat het dagelijks bestuur in redelijkheid een van die locaties had moeten kiezen. De alternatieve locatie a ligt aan dezelfde kruising als locatie C125R en ook bij locatie C125R zijn er parkeerplaatsen. Niet valt in te zien waarom de drie parkeerplaatsen aan de zijgevel van Putterweg 45, die volgens [appellant] vrijwel altijd vrij zijn, niet ook zouden kunnen worden gebruikt voor het brengen van afval naar locatie C125R. Verder liggen de beide alternatieve locaties weliswaar op grotere afstand van de woning van [appellant], maar dichter bij een andere woning.

3.5.    Ter zitting heeft het dagelijks bestuur gesteld dat regenwater niet zou mogen afstromen in de put van de ORAC. Gebeurt dat wel, dan staat de put niet goed en wordt niet voldaan aan de technische eisen die het dagelijks bestuur hanteert. Met een technische aanpassing kan dit worden opgelost. Het dagelijks bestuur heeft geen aanwijzingen dat bij de aangewezen locatie een structureel probleem met het regenwater bestaat. Ter zitting heeft het laten weten dat de ORAC naar aanleiding van het betoog van [appellant] nader zal worden onderzocht en dat zo nodig maatregelen zullen worden getroffen om inwatering te voorkomen.

Hieruit volgt dat de gestelde inwatering volgens het dagelijks bestuur niet betekent dat locatie C125R ongeschikt of minder geschikt is voor de plaatsing van een ORAC. Het betekent alleen dat de plaatsing technisch niet goed is uitgevoerd. De Afdeling heeft geen aanleiding om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Het dagelijks bestuur heeft daarom niet hoeven kiezen voor een van de voorgestelde alternatieve locaties om inwatering en lozing van vervuild regenwater te voorkomen.

3.6.    Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de door [appellant] aangedragen alternatieven niet zoveel beter dat het dagelijks bestuur voor een van die alternatieven had moeten kiezen.

3.7.    Het betoog faalt.

Conclusie

4.    Het beroep is ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020

148.