Uitspraak 202001566/1/R4


Volledige tekst

202001566/1/R4.
Datum uitspraak: 16 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Eibergen, gemeente Berkelland,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 22 januari 2020 in zaak nr. 19/2192 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Berkelland.

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2018 heeft het college geweigerd aan [appellant] een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een woning op het perceel Hupselse Dwarsweg nabij voormalig nummer […] te Eibergen (hierna: het perceel).

Bij op 11 maart 2019 verzonden besluit heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 22 januari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Bax en mr. A. Bakker, beiden rechtsbijstandverlener in Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door G.J. Bomer en R.H.F. Tjallingii, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op 16 oktober 2016 heeft [appellant] een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning ingediend. Bij besluit van 7 november 2017 heeft het college geweigerd om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Het besluit van 7 november 2017 is met de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2766, in rechte onaantastbaar geworden.

Op 27 februari 2018 heeft [appellant] opnieuw een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning ingediend. Bij besluit van 4 mei 2018 heeft het college met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geweigerd om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, omdat de aanvraag van 27 februari 2018 een herhaalde aanvraag is en [appellant] geen blijk heeft gegeven van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten opzichte van de aanvraag van 16 oktober 2016.

Beoordeling gronden

2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de aanvraag om omgevingsvergunning ten onrechte met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb heeft afgewezen. Volgens hem is de aanvraag van 27 februari 2018 niet een herhaalde aanvraag. In dit kader voert hij aan dat de aangevraagde woning een stuk kleiner is, een ander uiterlijk heeft en niet op precies dezelfde locatie is gesitueerd. Daarnaast voert hij aan dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, namelijk de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan "Berkelland, Tracébesluit N18 2015".

2.1.    Artikel 4:6 van de Awb luidt:

"1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden te vermelden.

2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking."

2.2.    Voor het antwoord op de vraag of de aanvraag van 27 februari 2018 moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag, is van belang of het bouwplan waarop de eerdere bouwaanvraag (hierna: het eerste bouwplan) betrekking heeft in essentie gelijk is aan het bouwplan waarop de tweede bouwaanvraag (hierna: het tweede bouwplan) ziet. Bij die vergelijking komt mede betekenis toe aan de gronden waarop de vergunning voor het eerste bouwplan is geweigerd.

2.3.    Zowel het eerste als het tweede bouwplan voorzien in een woning op het perceel op min of meer dezelfde plaats. In het tweede bouwplan is de woning wel een stuk kleiner dan in het eerste bouwplan. Aan de weigering voor een vergunning voor het eerste bouwplan heeft het college ten grondslag gelegd dat de woning in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied", omdat het perceel de bestemming "Agrarisch gebied" heeft en niet voorzien is van een agrarisch bouwperceel. Verder was het eerste bouwplan volgens het college in strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat het niet aan de "Woonvisie 2010" voldoet en geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat vanwege de geluidbelasting op de woning door de N18. De rechtbank heeft terecht overwogen dat gelet op de gronden waarop de vergunning voor het eerste bouwplan is geweigerd, de gewijzigde inhoud van de woning niet als een relevante verandering kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de aanvraag van 27 februari 2018 een herhaalde aanvraag is. In zoverre faalt het betoog.

2.4.    De Afdeling zal hierna beoordelen of de rechtbank terecht heeft overwogen dat de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan "Berkelland, Tracébesluit N18 2015" geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is.

2.5.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4250, moet onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.

2.6.    Het bestemmingsplan "Berkelland, Tracébesluit N18 2015" is niet van toepassing op het perceel, maar op het naastgelegen perceel. Gelet hierop en op de gronden waarop de vergunning voor het eerste bouwplan is geweigerd, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het nieuwe bestemmingsplan geen nieuw gebleken feit of veranderende omstandigheid is. [appellant] heeft ook niet geconcretiseerd welke planregels van dit bestemmingsplan voor de beoordeling van het tweede bouwplan een relevante wijziging opleveren.

2.7.    Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat sprake is van een herhaalde aanvraag en dat daaraan geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, zodat het college onder verwijzing naar artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de aanvraag om omgevingsvergunning heeft kunnen afwijzen. Dit betekent dat niet wordt toegekomen aan een beoordeling van de inhoudelijke gronden die [appellant] heeft aangevoerd.

Het betoog faalt.

Slotoverwegingen

3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020

457-935.