Uitspraak 202000225/1/A2


Volledige tekst

202000225/1/A2.
Datum uitspraak: 9 december 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B], [appellante C] en Le Quai B.V., wonend onderscheidenlijk gevestigd te [plaats] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: Le Quai),

appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland (hierna: de rechtbank) van 28 november 2019 in zaak nr. 19/5433 en nr. 19/5434 op een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Procesverloop

Bij uitspraak van 28 november 2019 heeft de rechtbank het verzoek van Le Quai om de minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de minister) tot schadevergoeding te veroordelen afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Le Quai hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Le Quai heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2020, waar Le Quai, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [appellant A], en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.P.H. Rozenbrand, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Le Quai heeft in maart 2015 een zeilschip gekocht. Dit schip, dat toen de naam De Nijverheid had, is een tweemastklipper, gebouwd in 1907. Le Quai heeft het schip gekocht om daarmee vaarvakanties in Zuid-Frankrijk aan te bieden voor kleine gezelschappen. Nadat zij het schip gekocht had, heeft Le Quai op 19 april 2015 een aanvraag ingediend voor een Communautair Binnenvaart certificaat (hierna: het CBB-certificaat) voor het schip als pleziervaartuig. Op 22 juni 2015 heeft [keurmeester A] een aankoopkeuring uitgevoerd. Op 29 juni 2015 heeft de levering plaatsgevonden, waardoor Le Quai eigenaar is geworden van het schip. Zij heeft de naam van het schip gewijzigd in Amsterdam. Op 19 augustus 2015 heeft een keurmeester van Register Holland, [keurmeester B], over het schip een Surveyors Report opgemaakt.

In de loop van 2015 en 2016 heeft Le Quai ernstige gebreken aan (de constructie van) het schip ontdekt. Er was volgens haar sprake van vele lekkages en ook heeft zij grote hoeveelheden schimmel en zwam in het schip ontdekt. Le Quai stelt dat de inspectie van het schip door of namens de minister tekort is geschoten en dat de inspectierapporten ondeugdelijk zijn. Hierdoor heeft zij de gebreken te laat ontdekt, zodat zij de als gevolg daarvan geleden schade niet meer op derden, in het bijzonder op de verkoopster van het schip, kan verhalen.

2.    Le Quai heeft de minister bij brief van 25 juni 2019, voor zover hier van belang, verzocht om vergoeding van schade die volgens haar het gevolg is van de onrechtmatige voorbereiding van een onrechtmatig besluit en door de weigering van de minister om tijdig een besluit te nemen op haar aanvraag van 19 april 2015 om een CBB-certificaat.

3.    De minister heeft zich in een brief van 16 juli 2019 in reactie op de brief van 25 juni 2019 op het standpunt gesteld dat Le Quai geen recht heeft op schadevergoeding. Volgens de minister is op het verzoek van Le Quai om een CBB-certificaat nog geen besluit genomen. Daarom kan er geen sprake zijn van een onrechtmatige voorbereiding van een onrechtmatig besluit. Na het al dan niet nemen van een besluit kan de aanvrager om een CBB-certificaat bezwaar maken bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ILT). Le Quai had ten tijde van de brief van de minister van 16 juli 2019 bij de ILT geen bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De uitspraak van de rechtbank

4.    De rechtbank heeft uit de brief van Le Quai van 27 augustus 2019 afgeleid dat zij onder meer een verzoekschrift als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb bij haar heeft willen indienen. De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat Le Quai om een schadevergoeding van maximaal € 25.000,-- heeft verzocht. De rechtbank heeft geoordeeld dat er in dit geval geen sprake is van een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Awb. De rechtbank heeft overwogen dat Le Quai op 19 april 2015 wel een aanvraag om een CBB-certificaat heeft ingediend, maar dat op die aanvraag nooit een besluit is genomen. Het Surveyors Report van 19 augustus 2015 kan, anders dan Le Quai heeft gesteld, niet als een besluit worden aangemerkt, alleen al omdat dit slechts een lijst van bemerkingen bevat die gecorrigeerd moeten worden voordat een CBB-certificaat kan worden afgegeven. Le Quai heeft ook geen ander onrechtmatig besluit aangewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit betekent dat er ook geen sprake is van een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, onder b, van de Awb.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat wel sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit. Op de aanvraag van Le Quai van 19 april 2015 is immers geen besluit genomen. Dit leidt echter niet tot een veroordeling tot schadevergoeding. De rechtbank heeft overwogen dat geen afgeronde veiligheids- en cascokeuringen zijn uitgevoerd, die nodig zijn om een CBB-certificaat te kunnen verlenen. Er is wel een aankoopkeuring gedaan door [keurmeester A] Experts op 22 juni 2015, maar dat is geen bevoegde keuringsinstantie. De op die dag gelijktijdig uit te voeren keuring door [keurmeester C] van Register Holland, het bevoegde orgaan voor het afgeven van een geldig CBB-certificaat, heeft niet kunnen plaatsvinden, omdat [keurmeester C] de toegang tot het schip is geweigerd. Uit het Surveyors Report van 19 augustus 2015 blijkt verder dat geen sprake is van een volledige afgeronde keuring alleen al vanwege het feit dat er bemerkingen zijn die gecorrigeerd moeten worden en maken dat herinspectie nodig is voor afgifte van een CBB-certificaat. Na het uitbrengen van het Surveyors Report van 19 augustus 2015 heeft geen keuring of herinspectie plaatsgevonden. Le Quai heeft bovendien niet aangetoond dat als er wel tijdig een besluit was genomen op haar aanvraag van 19 april 2015, het CBB-certificaat wel zou zijn verleend.

Wettelijk kader

5.    Artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Awb luidt: "De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die een belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:

a.    een onrechtmatig besluit;

b.    een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;

c.    het niet tijdig nemen van een besluit;"

Het hoger beroep

Splitsen zaken door de rechtbank

6.    Le Quai betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte het door haar bij brief van 27 augustus 2019 ingediende verzoek- en beroepschrift heeft gesplitst in vier verschillende zaken. De rechtbank is bevoegd om met toepassing van artikel 8:14, eerste lid, van de Awb zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling te voegen. De rechtbank is daartoe evenwel niet gehouden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 14 september 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BS8861) betreft het hier een procesrechtelijke beslissing die in beginsel de verantwoordelijkheid van de eerste rechter is. Behoudens uitzonderingssituaties, die zich hier niet voordoen, kunnen hiertegen gerichte gronden niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.

Onrechtmatig besluit

7.    Het betoog van Le Quai dat het door keurmeester [keurmeester B] van Register Holland opgestelde Surveyors Report van 19 augustus 2015 in deze zaak moet worden aangemerkt als een besluit, faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit rapport slechts een lijst van tekortkomingen bevat die hersteld moesten worden voordat een CBB-certificaat kon worden afgegeven.

De conclusie is dat het door Le Quai als schadeoorzaak gestelde Surveyors Report van 19 augustus 2015, anders dan zij stelt, niet kan worden aangemerkt als een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb.

Onrechtmatige handeling

8.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het door Le Quai in deze zaak als schadeoorzaak gestelde Surveyors Report geen besluit is, en dat daarom handelingen ter voorbereiding van dit Surveyors Report, anders dan zij stelt, niet als andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, kunnen worden aangemerkt. Aan bespreking van hetgeen Le Quai op dit punt heeft aangevoerd komt de Afdeling niet toe.

Niet tijdig beslissen

9.    Le Quai betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij geen aanspraak kan maken op vergoeding van de schade die zij stelt te hebben geleden als gevolg van het niet tijdig beslissen op haar aanvraag van19 april 2015 om een CBB-certificaat. Le Quai betoogt meer in het bijzonder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister geen besluit heeft kunnen nemen. Volgens Le Quai heeft [keurmeester C] van Register Holland op 23 juni 2015 een casco-inspectie van het schip uitgevoerd. Zij voert aan dat als bemerking 1 op het Surveyor Report is vermeld dat het onderzoek van [keurmeester B] een vervolg was op de inspectie van [keurmeester C]. Hieruit volgt volgens Le Quai dat [keurmeester C] zijn onderzoek had uitgevoerd en het casco had goedgekeurd. Le Quai heeft Register Holland bij brief van 12 augustus 2015 meegedeeld dat alle bemerkingen op het Surveyors Report zijn verholpen en gevraagd om een herinspectie uit te voeren, maar Register Holland heeft op dat verzoek ten onrechte niet gereageerd.

10.    Ter zitting in hoger beroep heeft Le Quai toegelicht dat [keurmeester C] op 23 juni 2015 van 9:00 uur tot 11:30 uur aan boord van het schip een casco-inspectie heeft uitgevoerd. [keurmeester A] heeft het schip op 22 juni 2015 op verzoek van Le Quai geïnspecteerd en heeft zijn bevindingen op 23 juni 2015 met [keurmeester C] besproken. Zes weken later - nadat Le Quai eigenaar van het schip was geworden - heeft [bedrijf] op verzoek van Le Quai een veiligheidsinspectie uitgevoerd, waarbij is gebleken dat het schip ernstige constructieve en andere gebreken had. Volgens Le Quai moeten [keurmeester C] en [keurmeester A] deze gebreken bij hun onderzoeken hebben gezien, maar hebben zij deze ten onrechte verzwegen. Volgens Le Quai had zij de koopovereenkomst nog kunnen ontbinden en geen schade geleden als Register Holland haar op 23 juni 2015 had meegedeeld dat [keurmeester C] tijdens zijn onderzoek ernstige gebreken aan het schip had geconstateerd. Als uit de onderzoeken de ernstige gebreken aan het schip waren gebleken, dan had Register Holland Le Quai daarvan onmiddellijk in kennis moeten stellen. Le Quai heeft ter zitting desgevraagd gezegd dat Register Holland op basis van het onderzoek van [keurmeester C], het Surveyors Report en het onderzoek van [keurmeester A] een besluit op haar aanvraag om een CBB-certificaat had kunnen en moeten nemen. Als Register Holland geen CBB-certificaat kon verstrekken, dan had zij aan Le Quai moeten meedelen waarom dat niet mogelijk was. Dat heeft Register Holland ten onrechte niet gedaan. Evenmin is volgens Le Quai duidelijk waarom Register Holland haar geen voorlopig CBB-certificaat met een geldigheidsduur van drie maanden heeft verstrekt, zodat zij tijd zou hebben gehad om de gebreken aan het schip te herstellen.

Le Quai betoogt ook dat de minister haar in een brief van 20 september 2018 ten onrechte heeft meegedeeld dat het schip niet onder de overgangsregeling viel, maar moest worden gekeurd als nieuw schip. Volgens Le Quai heeft zij de gestelde schade mede door deze brief geleden. De minister heeft het in zijn brief van 20 september neergelegde standpunt in de brief van 16 juli 2019 herhaald, maar in het verweerschrift bij de rechtbank van 24 oktober 2019 vermeld dat deze mededeling niet juist was en dat het schip wel onder de overgangsregeling viel.

11.    De minister heeft toegelicht dat een CBB-certificaat namens de minister wordt afgegeven door de ILT. De ILT heeft het onderzoek ten behoeve van de beslissing op aanvragen om afgifte van het CBB-certificaat uitbesteed aan daartoe aangewezen klassenbureaus en keuringsinstanties, waaronder Register Holland. Register Holland is tevens gemandateerd om, namens de minister, het CBB-certificaat te verstrekken na goedkeuring van het schip. In gevallen als de onderhavige, waarbij uit het Surveyors Report volgt dat er aanpassingen aan het schip dienen te worden uitgevoerd wil de eigenaar aanspraak kunnen maken op een CBB-CBB-certificaat, wordt in afwachting daarvan geen besluit op de aanvraag genomen, om de aanvrager aldus de gelegenheid te bieden de geconstateerde aanpassingen uit te voeren en alsnog in aanmerking te komen voor het CBB-certificaat. De minister heeft tevens toegelicht dat het zelden voorkomt dat een CBB-certificaat wordt geweigerd omdat de eigenaar van het schip de in een Surveyors Report geconstateerde gebreken pleegt te herstellen. In afwachting daarvan pleegt de minister de beslissing op de aanvraag aan te houden, mede in het belang van de aanvrager van het CBB-certificaat. De minister heeft ter zitting toegelicht dat voor het verkrijgen van een CBB-certificaat een cascokeuring en een veiligheidskeuring moeten worden uitgevoerd. Een cascokeuring leidt tot een zogenoemd vlakrapport. Als uit het vlakrapport blijkt dat het schip aan de vereisten voldoet, dan stelt degene die namens de minister een CBB-certificaat mag afgeven, in dit geval Register Holland, een cascoverklaring op. [keurmeester C] had daartoe de cascokeuring moeten uitvoeren en een vlakrapport moeten opstellen. Dat is nooit gebeurd. Register Holland heeft niet tijdig een besluit op de aanvraag kunnen nemen en geen CBB-certificaat kunnen afgeven, omdat zij niet beschikte over een vlakrapport en ook niet over een Surveyors Report waaruit bleek dat de daarin beschreven aanpassingen waren uitgevoerd. De minister heeft verder toegelicht dat een voorlopig CBB-certificaat alleen wordt afgegeven indien alle keuringen zijn verricht en op grond daarvan vast staat dat het schip technisch in orde en veilig is. Indien er dan door bijvoorbeeld administratieve achterstanden nog geen definitief CBB-certificaat kan worden afgegeven, kan er een tijdelijk CBB-certificaat worden afgegeven, omdat het schip materieel aan de vereisten voldoet. De minister heeft ter zitting met klem ontkend dat [keurmeester C] de gebreken aan het schip wel heeft geconstateerd, maar deze voor Le Quai heeft verzwegen.

12.    Vast staat dat Register Holland niet op de aanvraag van Le Quai van 19 april 2015 om een CBB-certificaat heeft beslist voor het einde van de beslistermijn van acht weken op 15 juni 2015. De rechtbank heeft echter terecht overwogen dat dit niet leidt tot veroordeling van de minister om de gestelde schade te vergoeden. Hierover overweegt de Afdeling het volgende.

13.    De Afdeling heeft eerder, in de uitspraak van 24 februari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:476) als volgt overwogen over de maatstaf die, bij de toepassing van artikel 8:73 (oud) van de Awb, dient te worden aangelegd voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van een bestuursorgaan wegens de overschrijding van een wettelijke beslistermijn. In zijn arresten van 22 oktober 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BM7040) en 16 september 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ5980) heeft de Hoge Raad de maatstaf geformuleerd die inhoudt dat de enkele omstandigheid dat een bestuursorgaan een besluit neemt met overschrijding van de wettelijke beslistermijn, onvoldoende is voor het oordeel dat op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijkheid bestaat voor schade die eventueel voortvloeit uit die termijnoverschrijding en dat voor die aansprakelijkheid bijkomende omstandigheden nodig zijn die meebrengen dat het bestuursorgaan, door pas na het verstrijken van de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen, in strijd handelt met de in het maatschappelijk verkeer jegens een belanghebbende in acht te nemen zorgvuldigheid. In zijn arrest van 11 januari 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BX7579) heeft de Hoge Raad overwogen dat de in genoemd arrest van 22 oktober 2010 aanvaarde regel dat de enkele overschrijding van de wettelijke beslistermijn onvoldoende is voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW, daarop berust dat die termijn in de eerste plaats ertoe strekt het bestuursorgaan met voortvarendheid te laten beslissen, en voor betrokkenen duidelijkheid te scheppen op welke termijn de beslissing is te verwachten. De wettelijke beslistermijn beoogt niet zonder meer om ook te beschermen tegen mogelijke schade die voor een belanghebbende kan ontstaan bij uitblijven van de beslissing binnen die termijn. Het gaat er blijkens dit arrest om of de overschrijding van de beslistermijn in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid aanvaardbaar was (dat wil zeggen: niet onzorgvuldig was jegens de betrokkenen).

De Afdeling volgt, ook voor de toepassing van artikel 8:88 van de Awb deze rechtspraak, die in latere arresten van de Hoge Raad is bevestigd (vergelijk de arresten van 8 juli 2016, ECLI:NL:HR: 2016:1454 en van 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:353).

14.    De Afdeling is van oordeel dat in het licht van de omstandigheden van het geval de overschrijding van de beslistermijn in redelijkheid aanvaardbaar was.

Hoewel vaststaat dat [keurmeester C] op 23 juni 2015 op het schip Amsterdam onderzoek heeft verricht, is aannemelijk dat hij toen geen volledig casco-onderzoek heeft kunnen uitvoeren omdat hij door de makelaar van de verkoopster van het schip, [makelaar], voortijdig van het schip is weggestuurd. Le Quai heeft ter zitting niet weersproken dat [makelaar] [keurmeester C] van het schip heeft weggestuurd. [makelaar] heeft dit gedaan, omdat de verkoopster aan Le Quai geen toestemming voor het verrichten van deze keuring heeft gegeven. Le Quai heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat [keurmeester C] het casco-onderzoek toen al had voltooid. Uit bemerking 1 van het Surveyors Report van 19 augustus 2015 dat de inspectie van [keurmeester B] een "Vervolginspectie [is] op inspectie van [keurmeester C] dd 21-06-2015 voor het verkrijgen van een CBB als pleziervaartuig" volgt niet dat [keurmeester C] een volledig casco-onderzoek heeft uitgevoerd. Als bemerking 17 is in het Surveyors Report vermeld: "Casco verklaring opstellen door Register Holland (RH) Vlakrapport wordt opgestuurd door eigenaar." Uit deze bemerking volgt dat Le Quai een vlakrapport moest indienen voordat Register Holland een cascoverklaring kon opstellen en dat Register Holland op 19 augustus 2015 nog niet over een vlakrapport beschikte. Het lag op de weg van Le Quai om een vlakrapport te verstrekken of ervoor te zorgen dat een geregistreerde keurmeester van Register Holland op basis van een volledig uitgevoerd casco-onderzoek een vlakrapport kon opstellen. Le Quai heeft voorts op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat [keurmeester C] tijdens zijn onderzoek op het schip de later gebleken structurele en andere gebreken aan het schip heeft geconstateerd, maar deze niet heeft gemeld. Het door [keurmeester A] opgestelde hellingrapport kon niet dienen als grondslag voor de verlening van een CBB-certificaat, omdat [keurmeester A] geen gecertificeerde deskundige is voor het opstellen van dergelijke rapporten. Le Quai mocht voorts op grond van het Surveyors Report niet aannemen dat toestemming was verleend voor de afgifte van een voorlopig CBB-certificaat, zoals zij heeft aangevoerd. De minister heeft ter zitting toegelicht dat een voorlopig CBB-certificaat pas kan worden verstrekt als vaststaat dat aan alle vereisten is voldaan, maar er om administratieve redenen nog geen definitief CBB-certificaat kan worden afgegeven. Op het Surveyors Report waren bemerkingen vermeld, op grond waarvan aanpassingen aan het schip moesten worden aangebracht. Volgens het Surveyors Report van 19 augustus 2015 voldeed het schip op die datum dus nog niet aan alle technische veiligheidsvereisten voor de verlening van een voorlopig CBB-certificaat.

Uit het voorgaande volgt dat de noodzakelijke onderzoeken voor het kunnen verlenen van een CBB-certificaat niet binnen de beslistermijn zijn uitgevoerd. Register Holland kon daarom het aangevraagde CBB-certificaat niet binnen de beslistermijn verlenen. Ook na de beslistermijn heeft Register Holland nooit beschikt over een vlakrapport en een veiligheidsrapport waaruit bleek dat het schip voldeed aan alle vereisten voor het verlenen van een CBB-certificaat. In het beroepschrift aan de rechtbank van 27 augustus 2019 heeft Le Quai onder punt 20 vermeld dat haar eind augustus 2015 uit eigen waarneming en een uitgevoerd schadeonderzoek is gebleken dat het schip ernstige structurele en ander gebreken had. Dit volgt ook uit het door Le Quai overgelegde aanvullend expertiserapport van [bedrijf] van 18 november 2015. Register Holland heeft dus ook na het verstrijken van de beslistermijn op de aanvraag van Le Quai geen CBB-certificaat kunnen verstrekken voor het schip, omdat niet uit casco-onderzoek en een veiligheidskeuring was gebleken, en gezien de structurele gebreken aan het schip ook niet had kunnen blijken, dat het schip  aan de vereisten voor afgifte van een CBB-certificaat voldeed. Register Holland kon de aanvraag van Le Quai slechts afwijzen. De minister heeft voorts zijn vaste gedragslijn dat op een verzoek om een CBB-certificaat niet afwijzend wordt beslist tenzij de aanvrager daarom expliciet verzoekt, en dat deze gedragslijn mede is ingegeven door de belangen van aanvragers, toereikend gemotiveerd. Het stond Le Quai vrij om Register Holland na 15 juni 2015 te vragen een besluit op haar aanvraag te nemen. Le Quai heeft dat echter niet gedaan.

Conclusie

15.    De conclusie is dat er in deze zaak geen onrechtmatig besluit is en dat er geen andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit is die aanleiding zouden kunnen zijn voor een veroordeling van de minister tot het betalen van schadevergoeding. Ook het gestelde niet tijdige beslissen op de aanvraag van Le Quai, kan in de omstandigheden van het geval niet als onrechtmatig jegens Le Quai worden aangemerkt. Deze overschrijding van de beslistermijn is in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid aanvaardbaar. Ook in zoverre bestaat er geen grond voor inwilliging van het verzoek van Le Quai.

Slotsom

16.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.

17.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzitter, en mr. E.A. Minderhoud en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 9 december 2020

507.