Uitspraak 201010617/1/H2


Volledige tekst

201010617/1/H2.
Datum uitspraak: 14 september 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente,
2. [appellant sub 2], wonend te Bentelo, gemeente Hof van Twente,

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 20 oktober 2010 in zaak nr. 09/925 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2009 heeft het college aan [appellant sub 2] € 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, ter vergoeding van planschade toegekend.

Bij besluit van 29 juli 2009 heeft het college het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 29 juli 2009 vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit op bezwaar neemt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2010, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 november 2010, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 3 december 2010. [appellant sub 2] heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 20 december 2010.

Het college en [appellant sub 2] hebben ieder een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juni 2011, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P. Braamhaar, werkzaam bij de gemeente, en [appellant sub 2], in persoon en bijgestaan door L.M. Kelly-van Oort, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals die luidde ten tijde van belang en voor zover hier van belang, kent het college, voor zover een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van die bepaling dient te worden onderzocht of een wijziging van het planologische regime heeft plaatsgevonden, waardoor de verzoeker in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan van dat uitgangspunt worden afgeweken.

2.3. [appellant sub 2] is eigenaresse en bewoonster van het perceel met woning [locatie] te Bentelo. Bij brief van 26 juni 2008 heeft zij verzocht om vergoeding van planschade ten gevolge van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" en de partiële herziening daarvan, waarmee de bouw van woningen achter haar perceel mogelijk is gemaakt.

2.4. Het college heeft het verzoek ter advisering voorgelegd aan Langhout & Wiarda Juristen (hierna: Langhout & Wiarda). Deze heeft in het advies van 29 januari 2008 en een aanvulling daarop bij brief van 7 juli 2009 geconcludeerd dat het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" heeft geleid tot een planologische verslechtering, die deels teniet is gedaan door de partiële herziening van dit plan. De waardevermindering van het perceel is daarbij begroot op € 6.000,00. Het college heeft dit advies aan het besluit van 10 februari 2009, zoals gehandhaafd bij het besluit op bezwaar van 29 juli 2009, ten grondslag gelegd.

2.5. De rechtbank heeft het beroep van [appellant sub 2] gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, onder meer omdat het college bij de planvergelijking de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" onvoldoende in aanmerking heeft genomen.

Het hoger beroep van het college

2.6. Het college kan zich met dit oordeel niet verenigen. De door het college aangevoerde gronden kunnen evenwel niet slagen.

De aanvraag om vergoeding van planschade is van 26 juni 2008 en door het college ontvangen op 27 juni 2008, zodat ingevolge artikel 9.1.18 van de Invoeringwet Wet ruimtelijke ordening niet artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), maar het voordien van toepassing zijnde artikel 49 van de WRO op de aanvraag van toepassing is. Bij de planvergelijking op de voet van die bepaling dient in beginsel ook een binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid in aanmerking te worden genomen. Het betoog van het college over de Wro leidt mitsdien niet tot het door hem gewenste resultaat.

De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat het college de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" onvoldoende in aanmerking heeft genomen, door ervan uit te gaan dat verwezenlijking van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder d, van de planvoorschriften opgenomen vrijstellingsmogelijkheid tot het bouwen van antennes tot een hoogte van 25 meter, een relatief zeer beperkte aantasting van het uitzicht tot gevolg heeft die er niet toe leidt dat een redelijk denkend en handelend koper een lagere koopprijs zal bedingen. In dit verband heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat antennes met deze hoogte binnen het gehele plangebied kunnen worden opgericht, ook op korte afstand van de woning van [appellant sub 2].

Tenslotte heeft de rechtbank, gelet op de vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 juli 2009 in zaak nr. 200805669/1/H2; www.raadvanstate.nl), met juistheid overwogen dat de datum van ontvangst van de aanvraag om vergoeding van planschade de ingangsdatum voor de wettelijke rente is.

Het hoger beroep van [appellant sub 2]

2.7. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank haar zaak gevoegd had moeten behandelen met de planschadezaak van de eigenaar van het perceel Morsmanstraat 58. De rechtbank heeft een daartoe strekkend verzoek van haar kant evenwel afgewezen en nog voor de behandeling ter zitting van haar zaak door de enkelvoudige kamer van de rechtbank, heeft de meervoudige kamer van de rechtbank reeds uitspraak gedaan in de andere zaak. Volgens [appellant sub 2] was de uitkomst van haar zaak daardoor op voorhand duidelijk, aangezien niet aannemelijk is dat een enkelvoudige kamer voorbij gaat aan het oordeel van de meervoudige kamer.

2.7.1. Het betoog faalt. De rechtbank is bevoegd om met toepassing van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zaken over hetzelfde of een verwant onderwerp ter behandeling te voegen. De rechtbank is daartoe evenwel niet gehouden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 juli 2003 in zaak nr. 200103789/1; www.raadvanstate.nl) betreft het hier een procesrechtelijke beslissing die in beginsel de verantwoordelijkheid van de eerste rechter is. Behoudens uitzonderingssituaties, welke zich hier niet voordoen, kunnen hiertegen gerichte gronden niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Dat een meervoudige kamer van de rechtbank in de andere planschadezaak eerder uitspraak heeft gedaan, leidt evenmin tot die uitkomst. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door de handelwijze van de rechtbank in haar belangen is geschaad. Dat haar zaak niet op zijn eigen merites is beoordeeld en de uitkomst van de uitspraak reeds op voorhand vaststond, heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt.

2.8. [appellant sub 2] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het advies van Langhout & Wiarda zodanige gebreken bevat dat de besluitvorming daarop niet kon worden gebaseerd. Hiertoe voert zij allereerst aan dat het advies niet is opgesteld door een commissie bestaande uit meerdere leden, maar door slechts één adviseur en dat geen sprake is van een planschadeadvies, maar van een risicoanalyse. Daarnaast stelt zij dat in het advies onvoldoende is gemotiveerd dat de situeringswaarde niet of nauwelijks wordt aangetast, nu de relevante schadefactoren daarin niet expliciet worden gewogen, en onvoldoende inzicht wordt gegeven in de wijze waarop de waardevermindering is vastgesteld. Volgens [appellant sub 2] dient de waardevermindering te worden begroot op € 18.000,00. Zij verwijst hierbij naar het "Taxatierapport [locatie] Bentelo" van 14 december 2009 dat in haar opdracht is opgesteld door F.L. Hulleman (hierna: Hulleman).

2.8.1. Volgens vaste jurisprudentie mag het college bij zijn besluit op een aanvraag om vergoeding van planschade uitgaan van het advies van een door hem benoemde deskundige, indien uit dit advies blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies zonder nadere toelichting niet onbegrijpelijk zijn, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies bestaan.

2.8.2. Het betoog dat het advies van Langhout & Wiarda niet is opgesteld door een commissie, maar door slechts één adviseur, dient volgens het college met toepassing van artikel 6:13 van de Awb, gelezen in verband met artikel 6:24 van die wet, buiten beschouwing te worden gelaten, omdat het eerst in hoger beroep is aangevoerd. Dat standpunt is niet juist. Het betoog is een nadere onderbouwing van het eerder in beroep ingenomen standpunt dat het advies gebrekkig is, zodat de Afdeling aan bespreking van het betoog toekomt. Het betoog slaagt evenwel niet. Ingevolge artikel 5 van de Procedureregeling planschadevergoeding 2005 (hierna: de procedureregeling) wijst het college een adviseur aan die advies uitbrengt over de aanvraag om vergoeding van planschade. Gezien artikel 1, aanhef en onder f, van de procedureregeling, dat een definitie van adviseur bevat, is niet vereist dat advies wordt uitgebracht door een commissie die bestaat uit meerdere adviseurs. Dat bij [appellant sub 2] die indruk is ontstaan doordat in de besluitvorming wordt gesproken over de advisering door de schadebeoordelingscommissie, maakt niet dat het advies daarom gebrekkig is.

Het door [appellant sub 2] ingenomen standpunt dat de besluitvorming niet is gebaseerd op een planschadeadvies maar op een planologische risicoanalyse is niet juist. Hoewel op het voorblad van het advies staat vermeld dat het een planologische risicoanalyse betreft, blijkt uit het advies dat het is opgesteld in verband met vijf aanvragen om vergoeding van planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" en de partiële herziening daarvan en niet met het oog op het in kaart brengen van planschaderisico's.

2.8.3. In het advies zijn de gevolgen van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" voor de privacy van [appellant sub 2], de situeringswaarde van de woning en de mate van overlast meegenomen. Samengevat weergegeven wordt de privacy van [appellant sub 2] als gevolg van de bouw van woningen volgens het advies in hogere mate aangetast. De situeringswaarde van de woning wordt evenwel niet of nauwelijks aangetast. In dit verband is in het advies vermeld dat enerzijds het bouwen van ontsierende bouwwerken ten behoeve van de agrarische bestemming, zoals melkstalletjes en bouwwerken voor de koude grondteelt, niet meer mogelijk is, maar dat anderzijds het agrarische karakter plaatsmaakt voor een dorpse omgeving. Daarbij is, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, ook de toename van bouwmassa in aanmerking genomen. Geuroverlast en andere overlast die inherent is aan een agrarische functie verdwijnen, maar maken plaats voor overlast die inherent is aan een woonfunctie. Volgens het advies levert het bestemmingsplan "Partiële herziening Borre, Bentelo", waarin het bouwvlak voor de woningen circa acht meter in zuidoostelijke richting is verschoven en een strook grond grenzend aan de woningen aan de Morsmanstraat is bestemd voor groenvoorzieningen, ten opzichte van het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" een geringe planologische verbetering op. Conclusie van het advies is dat per saldo sprake is van een geringe planologische verslechtering, die leidt tot een waardedaling van het perceel van [appellant sub 2] van € 6.000,00.

In het advies is in voldoende mate duidelijk gemaakt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie ten grondslag zijn gelegd en deze conclusie is zonder nadere toelichting ook niet onbegrijpelijk. Zoals ook de rechtbank heeft overwogen, biedt hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of de volledigheid van het advies. Het betoog van [appellant sub 2] dat in het advies niet expliciet is ingegaan op de aanwezigheid van huis- en straatverlichting en de toename van verkeersgeluid, menselijk geluid en bouwmassa, is daarvoor onvoldoende, nu volgens het advies de overlast die inherent is aan een woonwijk, waaronder deze aspecten moeten worden begrepen, in de planvergelijking is betrokken. Voorts is, anders dan [appellant sub 2] stelt, ook voldoende inzicht gegeven in de wijze waarop de taxatie tot stand is gekomen, nu Langhout & Wiarda in het nadere advies van 7 juli 2009 alsnog uiteen heeft gezet welke objecten ter vergelijking in de taxatie zijn betrokken. De verwijzing van [appellant sub 2] naar het taxatierapport van Hulleman in dit verband leidt niet tot een ander oordeel, nu daarin niet inzichtelijk wordt gemaakt of de door Langhout & Wiarda getaxeerde waardevermindering op onjuiste uitgangspunten berust, onzorgvuldig is of anderszins gebrekkig is verricht. De enkele omstandigheid dat Hulleman de waardevermindering hoger taxeert, is onvoldoende om de taxatie door Langhout & Wiarda terzijde te stellen. Daarbij komt nog dat het rapport van Hulleman, anders dan het rapport van Langhout & Wiarda, niet is voorzien van een planvergelijking en dat niet is gebleken dat, zoals [appellant sub 2] betoogt, in het rapport van Langhout & Wiarda, wat betreft de taxatie, onvoldoende rekening is gehouden met de ligging van het perceel.

Het betoog faalt.

2.9. Tenslotte betoogt [appellant sub 2] dat het college aanvragen om vergoeding van planschade niet altijd aan dezelfde adviseur voorlegt, hetgeen volgens haar leidt tot rechtsongelijkheid. Voor zover [appellant sub 2] beoogt te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld, faalt dit betoog. Alleen bij ongelijke behandeling van gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen is daarvan sprake. Het college heeft de vijf aanvragen om vergoeding van planschade die zien op het bestemmingsplan "Borre, Bentelo" en de partiële herziening daarvan voor advies voorgelegd aan Langhout & Wiarda, zodat van een ongelijke behandeling van gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen geen sprake is. Dat het college in andere zaken een andere adviseur raadpleegt, leidt evenmin tot ongelijke behandeling van gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen, nu het daarbij gaat om aanvragen die zien op schade als gevolg van een andere planologische wijziging en dus geen sprake is van gelijke of rechtens vergelijkbare gevallen. Ook de rechtbank is tot dit oordeel gekomen.

Het betoog faalt.

2.10. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.11. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. De kosten voor het laten opstellen van het "Taxatierapport [locatie] te Bentelo" komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu deze kosten niet zijn gemaakt in verband met het voeren van verweer in hoger beroep.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 220,05 (zegge: tweehonderdtwintig euro en vijf cent);

III. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente een griffierecht van € 448,00 (zegge: vierhonderdachtenveertig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2011

85-686.