Uitspraak 201903169/1/R2 en 201902204/1


Volledige tekst

201903169/1/R2 en 201902204/1.
Datum uitspraak: 18 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Bakel, gemeente Gemert-Bakel,

en

1.    de raad van de gemeente Gemert-Bakel,

2.    het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 28 januari 2019 heeft het college hogere waarden als bedoeld in artikel 83 en de artikelen 110a t/m 110h van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Partiele herziening Gemert-Bakel Stedelijke gebieden, oktober 2018".

Bij besluit van 31 januari 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Partiele herziening Gemert-Bakel Stedelijke gebieden, oktober 2018" vastgesteld.

Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 1 september 2020, waar [appellant], bijgestaan door D.J.L.J. van Dun, rechtsbijstandverlener te Best, en de raad, vertegenwoordigd door mr. F.T.H Branten en R. Welten, zijn verschenen.

Voorts zijn [partijen] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan is een partiële herziening van het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Stedelijke gebieden, oktober 2018" en voor onder meer de realisatie van een vrijstaande woning aan de Dakworm ongenummerd in Bakel op braakliggende gronden.

[appellant] woont naast de gronden waarop de woning is voorzien. Hij verzet zich tegen het plan, omdat hij vreest voor aantasting van zijn woon- en leefklimaat.

Beroep besluit hogere waarden

2.    [appellant] betoogt dat het besluit hogere waarden niet had mogen worden genomen. In het ontwerpbestemmingsplan was een afwijkingsbevoegdheid opgenomen op grond waarvan de voorziene woning aan de Dakworm ongenummerd 1 m voor de voorgevelrooilijn mocht worden gebouwd. Uit het "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai locatie Dakworm ong. te Bakel", uitgevoerd door bureau Econsultancy op 30 maart 2018, blijkt dat de overschrijding van de grenswaarden in de Wgh plaatsvond op de locatie van de voorgevel van de nieuwbouwwoning zoals die zou zijn gesitueerd met gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid in het ontwerpbestemmingsplan. Om deze reden is het besluit hogere waarden vastgesteld. In het vastgestelde plan ontbreekt de afwijkingsbevoegdheid om de woning 1 m voor de voorgevelrooilijn te bouwen en is er volgens [appellant] geen grondslag meer voor het besluit hogere waarden. [appellant] vreest ook dat de woning in de toekomst alsnog met een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid 1 m voor de voorgevelrooilijn wordt gebouwd. De Wgh staat hieraan niet in de weg als het besluit hogere waarden onherroepelijk wordt.

[appellant] betoogt ook dat het akoestisch onderzoek is gebaseerd op verouderde gegevens uit 2012.

2.1.    Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

Zoals in de uitspraak van 28 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3495) is overwogen, bevat afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh een regeling volgens welke bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden die behoren tot een zone langs een weg, ter zake van de geluidbelasting vanwege de weg waarlangs die zone ligt, voor woningen gelegen binnen die zone de waarden in acht moeten worden genomen die als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt. Als beschermingsniveau geldt in beginsel de waarde die voor de betrokken woningen is vastgelegd in de regeling. Indien deze waarde niet wordt gehaald, is het mogelijk om voor de betrokken woningen een ander beschermingsniveau te bepalen door middel van het bij besluit vaststellen van een hogere waarde voor die woningen. De regeling in de Wgh strekt ertoe dat bij besluit wordt vastgesteld welke geluidbelasting - na het zo mogelijk treffen van maatregelen - bij de te bouwen woning vanwege de weg maximaal mag optreden. Deze regeling strekt daarmee, zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 13 juli 2011, (ECLI:NL:RVS:2011:BR1411), tot bescherming van de bewoners van de te bouwen woningen. [appellant] woont naast de voorziene woning waarvoor het besluit hogere waarden is vastgesteld. Derhalve strekt de regeling kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant]. De Afdeling wijst in dit verband op de uitspraak van 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9570, en de uitspraak van 16 oktober 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2771.

Gelet hierop kan hetgeen [appellant] aanvoert niet leiden tot vernietiging van het besluit tot vaststelling van hogere waarden. Daarom ziet de Afdeling af van een inhoudelijke bespreking van hetgeen [appellant] over dit besluit en het daaraan ten grondslag gelegde akoestisch onderzoek heeft aangevoerd.

Beroep bestemmingsplan

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Ingetrokken beroepsgrond

4.    Ter zitting heeft [appellant] de beroepsgrond over de in de provinciale Verordening ruimte voorgeschreven kwaliteitsverbetering ingetrokken.

Maximale bouwmogelijkheden, stedenbouwkundige eisen en welstand

5.    [appellant] betoogt dat de maximale bouwhoogte niet overeenkomt met de nota van zienswijzen. Daarin heeft de raad gesteld dat de maximale bouwhoogte van de nieuwe woning wordt aangepast zodat deze ondergeschikt is aan de naastgelegen monumentale langgevelboerderij. De maximale bouwhoogte is volgens de verbeelding echter 9 m, terwijl de naastgelegen langgevelboerderij een bouwhoogte heeft van 8 m.

[appellant] betoogt voorts dat de maximale breedte van de woning, de maximale bouwhoogte en de situering van het bouwvlak tot de weg in strijd zijn met de welstandsnota "Van boerderijen, ontginningswoningen en herenhuizen: historisch geïnspireerd bouwen" van de gemeente Gemert-Bakel (hierna: de welstandsnota). Door deze strijdigheid zal geen omgevingsvergunning kunnen worden verleend en is het plan volgens [appellant] niet uitvoerbaar.

Het plangebied valt in "welstandszone 1", waarin volgens de welstandsnota geldt dat uit de breedte van de bebouwing de oorspronkelijke ruimtelijke karakteristiek afleesbaar is en een bouwmassa betreft die is afgestemd op de belendende omgeving. Volgens [appellant] had de nog te realiseren woning een vergelijkbare breedte moeten hebben als zijn naastgelegen langgevelboerderij. Daarnaast moet de bouwhoogte afgestemd zijn op de belendende omgeving. Ook is in de welstandsnota bepaald dat bebouwing met een grotere massa en hoogte dan de direct naastgelegen bebouwing op een grotere afstand tot de weggrens dient te staan. De voorziene woning staat niet op een grotere afstand van de weggrens dan de naastgelegen langgevelboerderij, terwijl de woning 1 m hoger mag worden dan die langgevelboerderij, aldus [appellant].

5.1.    De raad stelt dat met het plan een woning kan worden opgericht die in overeenstemming is met de stedenbouwkundige uitgangspunten van de welstandsnota. Dit volgt volgens de raad uit een eerste oriëntatie op het beeldkwaliteitsplan en de uitgangspunten zoals verwoord in de welstandsnota in het kader van de goede ruimtelijke ordening. Zo kan de voorziene woning wat betreft bouwmassa ruimtelijk worden gezien als een bijgebouw of schuur bij de omliggende langgevelboerderijen en is deze daarmee ondergeschikt aan de langgevelboerderij op nummer 1a, ondanks het feit dat de maximale bouwhoogte hoger is dan de bouwhoogte van die langgevelboerderij. De ervenstructuur met hoofd- en bijgebouwen is een gewenst sfeerbeeld dat passend is in het landelijke gebied en de omgeving, aldus de raad. Daarnaast stelt de raad dat de bepalingen in een bestemmingsplan vóór gaan op de redelijke eisen van welstand indien zij onderling tegenstrijdig zijn. Bovendien maken de redelijke eisen van welstand geen onderdeel uit van een bestemmingsplanprocedure, aldus de raad.

5.2.    Volgens onderdeel 3 van de nota van zienswijzen dient een nieuwe woning passend te zijn in de omgeving. In dat kader dient de nieuwe woning te worden vormgegeven zoals bijvoorbeeld een schuurwoning en haaks op de weg te worden gesitueerd. Daar hoort ook een ondergeschikte uitstraling ten opzichte van het monument bij. Gezien het formaat, de vorm en de situering wordt de nieuwe woning als een soort schuurwoning onderdeel van het ensemble. Hiermee is de woning ondergeschikt aan het monument en past het binnen de ritmiek van de bestaande bebouwing, aldus de zienswijzennota.

In het plan is, na een verlaging ten opzichte van het ontwerp, een maximum goothoogte van 3,5 m en een maximum bouwhoogte van 9 m opgenomen. Uit onderdeel 3 van de nota van zienswijzen volgt dat de raad het gebouw heeft beoordeeld in relatie tot de omgeving. De raad acht de woning, gezien het formaat, de vorm en de situering ondergeschikt aan de gebouwen in de omgeving. De Afdeling volgt de raad in zijn standpunt dat het feit dat de bouwhoogte enigszins afwijkt van de bouwhoogte van de langgevelboerderij niet betekent dat de woning in stedenbouwkundig opzicht wat betreft formaat, vorm en situering niet ondergeschikt kan worden geacht aan het naastgelegen monument en passend kan worden geoordeeld binnen de ritmiek van de bestaande bebouwing. De Afdeling vindt evenmin grond voor het oordeel dat de planregeling niet overeenkomt met de zienswijzennota.

Wat betreft de overige aspecten van de welstandsnota overweegt de Afdeling als volgt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 30 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3647) vormt de welstandsnota niet het kader voor de ruimtelijke inpasbaarheid van een bestemmingsplan. De redelijke eisen van welstand komen pas aan de orde bij de beoordeling van een aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De bezwaren van [appellant], met betrekking tot welstand kunnen dan ook in deze procedure als zodanig niet inhoudelijk aan de orde komen.

Het betoog faalt.

Archeologie

6.    [appellant] betoogt dat de archeologische waarden beter hadden moeten worden beschermd in het plan. De planregels behorende bij de aan het perceel toegekende bestemming

"Archeologische waarde - Archeologie 4" schrijven voor dat boven een bepaalde maat aan graafwerkzaamheden een archeologisch onderzoek nodig is. De planregels borgen niet hoe de eventueel gevonden archeologische resten moeten worden bewaard.

Daarnaast betoogt [appellant] dat ten onrechte geen buffer is aangehouden in de planregels tot waar niet mag worden gegraven bovenop de diepte waar archeologische resten worden verwacht. In het onderzoek "Archeologisch onderzoek locatie dakworm (ong.) te Bakel" uitgevoerd door bureau Econsultancy op 5 juli 2018 in opdracht van Accent Adviseurs te Eindhoven wordt voorgesteld om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Dit voorstel is niet meegenomen in het plan, aldus [appellant].

6.1.    Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels zijn de voor "Archeologische waarde - Archeologie 4" aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.

Zoals door de Afdeling is overwogen in de uitspraak van 16 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:116) strekken de normen waarop [appellant] zich beroept, ter bescherming van de in de gronden van het plangebied voorkomende en te verwachten archeologische waarden. In dit geval strekt deze normen niet tot bescherming van de belangen van [appellant], nu zijn belang is gelegen in het gevrijwaard blijven van de ruimtelijke invloed van de voorziene woning. Dat betekent dat deze beroepsgrond op grond van artikel 8:69a Awb niet kan leiden tot vernietiging van het plan. De Afdeling laat deze beroepsgrond dan ook buiten beschouwing.

Externe veiligheid

7.    [appellant] betoogt dat de in de verbeelding opgenomen aanduiding "veiligheidszone-leiding" voor de plaatsgebonden risicocontour vanwege de ligging van twee olieleidingen nabij het plangebied rechtsonzeker is. Uit het onderzoek "Groepsrisicoberekening Dakworm" uitgevoerd op 9 april 2018 door bureau Econsultancy blijkt dat de plaatsgebonden risicocontour (hierna: PR risicocontour) van de 24" olieleiding 45,2 m bedraagt. Uit artikel 15, lid 15.1, van de planregels volgt dat geen woningen zijn toegestaan binnen de risicocontour. In het bestemmingsplan waarin de leidingen zijn gesitueerd en in het voorliggende plan, waarin de aanduiding voor de veiligheidszone is overgenomen, is niet aangegeven welke van de twee aanwezige leidingen de 24" leiding is en vanaf welk punt de afstand van 45,2 m geldt. [appellant] stelt dat indien deze afstand geldt vanaf de dichtstbijzijnde leiding ten opzichte van het plangebied het niet mogelijk is om een woning te realiseren binnen het bouwvlak. Door de onduidelijkheid over de ligging van de leidingen had de contour van het plaatsgebonden risico volgens [appellant] opnieuw moeten worden vastgesteld in het voorliggende plan.

[appellant] betoogt dat in de planregels onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van een eventuele calamiteit bij de nieuwbouwwoning voor zijn woonperceel. Daartoe voert hij aan dat de raad de adviezen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost om in verband met een eventuele brand bij de olieleidingen, de glasoppervlakte van de nieuwbouwwoning aan de leidingzijde te beperken en de gevels van de bouwlocatie te versterken had moeten vastleggen als voorwaardelijke verplichtingen in het plan. Ter zitting heeft [appellant] toegelicht dat zijn belang hierbij is gelegen in het voorkomen van risico voor zijn veiligheid in geval van een explosie bij de nieuwbouwwoning, waarbij het gevaar bestaat van rondvliegend glas en steen op zijn perceel als de adviezen van de Veiligheidsregio worden genegeerd.

7.1.    De raad stelt dat uit de verbeelding van het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Stedelijke gebieden, april 2017" volgt dat de leidingen niet gelegen zijn in het plangebied van dit plan en dat de PR risicocontour overeenkomt met de gebiedsaanduiding "veiligheidszone-leiding". Uit het vooroverleg met de beheerder van de olieleidingen blijkt dat de PR risicocontour in dit plan correct is overgenomen door de gebiedsaanduiding.

De raad stelt dat het advies van de veiligheidsregio voornamelijk adviezen over uitvoeringsaspecten betreffen die de initiatiefnemer kan en zal betrekken bij een bouwplan.

7.2.    De Afdeling stelt vast dat de ligging van de aanduiding "veiligheidszone-leiding" in de verbeelding van dit plan overeenkomt met die in het plan "Gemert-Bakel Stedelijke gebieden, april 2017". Uit het overleg tussen de beheerder van de olieleidingen en de raad (bijlage 55 bij de plantoelichting) blijkt dat de veiligheidszone behorend bij de 24" olieleiding correct is weergegeven in de verbeelding. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat gezien deze veiligheidszone wordt voldaan aan de afstandseisen in het kader van de externe veiligheid. De Afdeling volgt [appellant] dan ook niet in zijn betoog over onduidelijkheid van de 24"olieleiding.

7.3.    Gelet op de ligging van de nieuwbouwwoning binnen het invloedsgebied in verband met het groepsrisico vanwege de twee olieleidingen heeft de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost op 26 juli 2018 een advies uitgebracht over het plan.

In de aan het advies ten grondslag gelegde risicoanalyse wordt uitgegaan van een scenario waarbij vanwege graafwerkzaamheden een breuk in een ruwe aardolieleiding ontstaat. De ruwe aardolie stroomt uit en vormt een plas. De plas wordt ontstoken en dit leidt tot een plasbrand. De plasbrandgrootte is berekend op maximaal 107 m. Indien de nieuwbouwwoning op de betreffende locatie wordt gerealiseerd is het advies van de Veiligheidsregio om deze woning boven het maaiveld van de buisleidingen te bouwen, daarin geen verminderd zelfredzame personen te huisvesten, de risico's naar de bewoners van het plangebied te communiceren, de entree, uitgangen en vluchtroutes van de buisleidingen af te richten, een Klic-melding uit te voeren voordat graafwerkzaamheden plaatsvinden, glasoppervlakte aan de zijde van de buisleidingen te beperken en de gevels van de nieuwbouwwoning te versterken.

De Afdeling stelt vast dat het invloedsgebied in verband met het groepsrisico zich ook uitstrekt over het woonperceel van [appellant].

Volgens het advies van de Veiligheidsregio en het onderzoek "Groepsrisicoberekening Dakworm" van bureau Econsultancy is er geen toename van het groepsrisico als gevolg van dit plan. In het advies van de Veiligheidsdienst staan enkele aandachtspunten geformuleerd met het oog op de uitvoering van het plan in verband met de zelfredzaamheid van de bewoners van de nieuwbouwwoning zelf.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de aanbevelingen uit het advies van de Veiligheidsregio als voorwaardelijke verplichtingen hadden moeten worden opgenomen in het plan.

Het betoog faalt.

Groenvoorziening

8.    [appellant] stelt dat volgens het gemeentelijk beleid zoals opgenomen in de Handleiding ontwerp openbare ruimte (hierna: HOOR) per woning 75 m2 openbaar groen moet worden gerealiseerd. De raad heeft ten onrechte geen openbaar groen vastgelegd in het bij het bestemmingsplan behorende inpassingsplan, maar enkel groen op de gronden in eigendom van initiatiefnemer.

8.1.    De raad stelt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 10 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1240) blijkt dat het document HOOR, waarin de minimale hoeveelheid groenvoorziening is opgenomen, geen beleidsregel is.

Daarnaast wijst de raad erop dat een voorwaardelijke verplichting is opgenomen over de groenvoorziening. In artikel 10, lid 10.1, onder h, van de planregels is vastgelegd dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning de groenvoorziening overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan dient te zijn gerealiseerd. Het landschappelijk inpassingsplan is in bijlage 5 bij de planregels vastgesteld. In dit plan is een strook van 4,5 m opgenomen met in totaal 175 m2 groen. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke richtlijn, aldus de raad.

8.2.    De leeswijzer in de HOOR luidt voor zover van belang als volgt: "De Handleiding Openbare Ruimte (HOOR) vormt een leidraad voor de kwaliteitsborging van de openbare ruimte in de gemeente Gemert-Bakel. Het bestaat uit zowel randvoorwaarden, aanbevelingen als profielen en is algemeen geformuleerd aangaande openbare ruimte binnen de gemeentegrenzen."

Paragraaf 2.2 van de HOOR luidt voor zover van belang: "De algemene groennorm in de gemeente Gemert-Bakel is 100 m2 openbaar groen per woning. Bij het vaststellen van de groennorm voor een wijk zal rekening worden gehouden met aanwezige of te realiseren compenserende omstandigheden."

8.3.    Uit het bovenstaande volgt dat de richtlijnen in de HOOR niet zien op groenvoorziening op bouwpercelen van particulieren, maar een algemeen geformuleerde norm geven voor groen dat de raad wenst te verwezenlijken in de openbare ruimte in de gemeente Gemert-Bakel. Weliswaar staat in paragraaf 2.2 van de HOOR dat de algemene groennorm 100 m2  per woning is, maar dit betekent alleen dat de raad ernaar streeft om per woning in de gemeente tevens 100 m2 openbaar groen te hebben. Hieruit volgt niet, zoals betoogd door [appellant], dat voor elke woning van een particulier op het perceel van die particulier 75 m2 dan wel 100 m2 openbaar groen moet worden voorzien. Reeds hierom slaagt het beroep van [appellant] op de richtlijnen in de HOOR niet. Overigens is wel rekening gehouden met groenvoorziening op het perceel. Zo wordt aan de zuidzijde van het perceel een 3 m brede strook ingezaaid met kruiden en zaden en wordt een groene afscheiding (beukenhaag) gerealiseerd als overgang van het stedelijk naar het landelijk gebied. Anders dan [appellant] meent, wordt deze groenvoorziening  gewaarborgd in het plan. Daarvoor is in artikel 10, lid 10.1, onder h, van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het betoog faalt.

Cultuurhistorie

9.    [appellant] betoogt dat de relatie tussen de voorziene woning en de monumentale langgevelboerderij wat betreft cultuurhistorie onvoldoende is betrokken in de belangenafweging, terwijl die afweging wel heeft plaatsgevonden voor andere locaties in het plan.

9.1.    De raad stelt zich op het standpunt dat in de plantoelichting een nadere onderbouwing over cultuurhistorie is opgenomen en dat die onderbouwing voldoende is.

9.2.    Uit paragraaf 4.10 van de "Ruimtelijke onderbouwing woningbouwlocatie Dakworm Bakel" opgesteld door bureau Accent adviseurs op 8 februari 2019 en bijgevoegd als bijlage 22 bij de plantoelichting, volgt dat de cultuurhistorie van de langgevelboerderij aan de Dakworm 1a en de woning aan de Dakworm 1 is betrokken in de belangenafweging. De raad stelt dat de langgevelboerderij aan de Dakworm 1a een karakteristieke ligging heeft aan de weg die zichtbaar blijft vanuit de noordzijde. De langgevelboerderij blijft ook zichtbaar vanuit westelijke richting, doordat de voorziene woning niet vóór de voorgevelrooilijn van die boerderij mag worden gebouwd. Daarnaast zijn de maximale bouwhoogte, goothoogte en bouwmassa afgestemd op de langgevelboerderij, aldus de raad.

Gelet op het voorgaande volgt de Afdeling het betoog van [appellant], dat cultuurhistorie onvoldoende is betrokken in de belangenafweging, niet. Dat het volgens [appellant] wenselijk is om dieper op de cultuurhistorie in te gaan betekent niet dat dit aspect onvoldoende in de belangenafweging is betrokken. Daarnaast heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek wat betreft cultuurhistorie zodanig onjuist of onvolledig is, dat de raad het onderzoek niet ten grondslag kon leggen aan het besluit.

Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

10.    [appellant] betoogt dat het plan niet uitvoerbaar is, omdat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van de onder de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) beschermde diersoort Alpenwatersalamander in en nabij het plangebied. Hierdoor is onduidelijk of een ontheffing of vrijstelling nodig is en zo ja of die kan worden verleend voor de realisatie van de voorziene woning. Volgens [appellant] is op de perceelsgrens tussen Dakworm 1a en Dakworm ongenummerd onlangs een Alpenwatersalamander aangetroffen. Deze bevinding is bevestigd door een ecoloog. Ook in andere delen van Bakel zijn Alpenwatersalamanders aangetroffen. Hierbij verwijst [appellant] naar een krantenartikel in een lokale krant.

10.1.    De raad stelt dat het onderzoek "Quickscan Flora en Fauna Dakworm Ong. te Bakel" uitgevoerd op 15 maart 2018 door bureau Econsultancy (hierna: de quickscan) gedegen is uitgevoerd. Uit dat onderzoek blijkt dat niet wordt verwacht dat het plan mogelijk verstorend kan werken voor onder andere amfibieën en dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.

10.2.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

10.3.    Paragraaf 5.4 van de quickscan luidt, voor zover relevant, als volgt: "Amfibieën

Volgens gegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna zijn binnen enkele kilometers rondom de onderzoekslocatie in de afgelopen 10 jaar de volgende soorten waargenomen: gewone pad, bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander, kamsalamander en Alpenwatersalamander. De onderzoekslocatie zelf vormt minimaal geschikt landhabitat voor algemene amfibieënsoorten als bruine kikker, kleine watersalamander en gewone pad. De sloot die zich ten zuiden van de onderzoekslocatie bevindt is door de steile oevers en hoge voedselrijkdom niet erg geschikt voor amfibieën, waardoor zeldzame soorten er niet voor zullen komen. Door de voorgenomen werkzaamheden kunnen negatieve gevolgen ontstaan voor algemene soorten (zie hoofdstuk 6)."

Paragraaf 6.2 en 6.3 van de quickscan luiden als volgt: "Voor algemene soorten zoogdieren en amfibieën als mol, verschillende muizensoorten, kleine watersalamander, bruine kikker en gewone pad geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de Wnb, waardoor bij verstoring geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Overtredingen van de Wnb ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde".

10.4.    De Alpenwatersalamander is een soort als bedoeld in artikel 3.10, lid 1, onder a, van de Wnb. Op grond van deze bepaling, voor zover hier van belang, is het verboden om deze dieren opzettelijk te doden en om de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van deze dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen. Het is niet verboden om deze dieren opzettelijk te verstoren.

10.5.    Uit de quickscan volgt dat in de afgelopen 10 jaar alleen binnen enkele kilometers rondom de onderzoekslocatie de Alpenwatersalamander is waargenomen en dat het plangebied zelf minimaal geschikt is als landhabitat voor onder andere de Alpenwatersalamander. Voorts volgt uit de quickscan dat voor algemene soorten amfibieën bij ruimtelijke ontwikkelingen een vrijstelling van de Wnb geldt, waardoor bij verstoring geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd en dat overtredingen van de Wnb ten aanzien van beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen wegens het ontbreken van geschikt habitat/verblijfsmogelijkheden, op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezigheid van voldoende alternatieven en/of gezien de aard van de ingreep in dit geval niet aan de orde zijn. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de raad niet van de bevindingen in dit deskundigenonderzoek mocht uitgaan. De enkele niet onderbouwde stelling dat op de perceelsgrens van het plangebied een Alpenwatersalamander is waargenomen, is hiervoor onvoldoende. Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Daglichttoetreding

11.    [appellant] betoogt dat de relatief korte afstand tussen de woningen en de maximale bouwhoogte van de nog te realiseren woning kunnen leiden tot een vermindering van daglichttoetreding in zijn woning. Hiernaar is door de raad ten onrechte geen onderzoek gedaan, aldus [appellant]. De daglichttoetreding is volgens [appellant] al minimaal, zoals blijkt uit de ontheffing van het Bouwbesluit die het college van burgemeester en wethouders heeft verleend in verband met de kleine ramen van de monumentale langgevelboerderij.

11.1.    De raad acht de afstand tussen de woning van [appellant] en de nog te realiseren woning van ten minste 15 m, samen met de maximale bouwhoogte van 9 m en maximale goothoogte van 3,5 m voldoende om de minimale daglichttoetreding in de woning van [appellant] te kunnen behouden. Daarbij stelt de raad dat het directe zonlicht en daarmee deels het daglicht een groot gedeelte van de dag uit oostelijke richting komt, terwijl de woning aan de westzijde wordt gerealiseerd. Gelet daarop verwacht de raad niet dat de daglichttoetreding aan de westelijke zijde van de woning zodanig wordt beperkt dat niet meer kan worden voldaan aan de minimale eisen van daglichttoetreding.

11.2.    De Afdeling stelt vast dat de door de raad vermelde afstand niet is betwist. Gezien die relatief grote afstand tussen de langgevelboerderij en het bouwvlak waarop de nieuwe woning kan worden gerealiseerd, en gegeven de maximale bouw- en goothoogte en de situering en oriëntatie van de voorziene woning, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad nader onderzoek had moeten doen naar vermindering van daglichttoetreding in de woning van [appellant]. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de daglichttoetreding.

Het betoog faalt.

Propaantank

12.    [appellant] stelt dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een propaantank op zijn perceel. Voor deze tank heeft hij op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer een melding gedaan voordat het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage lag. Op grond van de in de Activiteitenregeling milieubeheer voorgeschreven handreiking "Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 19 Propaan en butaan: opslag" (hierna; de PGS 19) kan volgens hem de aan te houden afstand van 5 m tot de perceelsgrens worden verkleind als zich aan de andere zijde van het terrein een agrarische bestemming bevindt. Ten tijde van de plaatsing en melding van de propaantank lag er volgens hem een agrarische bestemming aan de andere zijde van de perceelsgrens en was de tank op de voorgeschreven afstand geplaatst. Volgens de PGS 19 moet de afstand van de propaantank tot een nieuwe woning minimaal 10 m bedragen. Omdat de propaantank nu op 3 m van de perceelsgrens ligt moet het bouwvlak van die woning op tenminste 7 m van de perceelsgrens liggen. Het plan voorziet echter in een woning tot 3 m uit de perceelsgrens, aldus [appellant].

12.1.    Volgens de zienswijzennota is de melding voor de propaantank kort voor de terinzagelegging van het ontwerp ingediend. Als blijkt dat de propaantank niet is gerealiseerd met inachtneming van de vereiste veiligheidsafstanden, zal hierop gehandhaafd moeten worden. Dit leidt er toe dat de propaantank dan op meer dan 10 m afstand van het nieuwe bouwvlak wordt gerealiseerd. Op deze wijze wordt verwacht dat de nieuw te bouwen woning buiten de vereiste veiligheidsafstanden kan worden gerealiseerd, aldus de zienswijzennota.

12.2.    Ter zitting heeft de raad erkend dat hij, hoewel hij op de hoogte was van de melding, bij de vaststelling van het plan geen rekening heeft gehouden met de door [appellant] gekozen situering van de propaantank onder het vorige planologische regime. Hierdoor heeft de raad onvoldoende rekening gehouden met de bestaande situatie voorafgaand aan de vaststelling van het plan. In zoverre heeft de raad de belangen van [appellant] bij de ligging van de propaantank ten onrechte niet betrokken in de belangenafweging. Daarmee is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd en onzorgvuldig voorbereid.

Het betoog slaagt.

Relativiteit

13.    Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat de beroepsgronden falen, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou hebben gestaan.

Bestuurlijke lus bestemmingsplan

14.    Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om de raad op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om het in 12.2. geconstateerde gebrek in het bestreden besluit binnen 16 weken na verzending van deze uitspraak te herstellen. De raad dient daartoe de belangen van [appellant] bij de gemelde en gerealiseerde propaantank nader af te wegen en nader te motiveren waarom de nieuw te bouwen woning met inachtneming van de veiligheidsafstanden in de PSG 19 kan worden gerealiseerd, dan wel een ander besluit te nemen.

15.    De raad hoeft voor een eventueel nieuw besluit geen toepassing te geven aan artikel 3.4 van de Awb. Dit betekent dat niet eerst een nieuw ontwerpbestemmingsplan ter inzage hoeft te worden gelegd.

Proceskosten en griffierecht

16.    In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Gemert-Bakel op:

-    om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak met inachtneming van overweging 12.2. en 14., de daar omschreven gebreken in het besluit van 31 januari 2019 te herstellen en

-    de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020

429-932.