Uitspraak 201800973/1/R2


Volledige tekst

201800973/1/R2.
Datum uitspraak: 30 oktober 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Zeist (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.    [appellant sub 2], wonend te Zeist,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Zeist,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Kroostweg-Noord" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Bij besluit van 11 september 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Parkeernormen Zeist" vastgesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2019, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, rechtsbijstandverlener te Amsterdam, en [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door drs. N.G. Geelkerken, zijn verschenen.

Voorts is ter zitting DAO Projectontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Met het plan wordt beoogd de bouw van maximaal 5 woningen mogelijk te maken, waarvan één vrijstaande en vier twee-onder-één-kapwoningen. Het plangebied grenst aan de oostelijke kant aan de Kromme-Rijnlaan en wordt ontsloten via het pad tussen de bestaande woningen aan de Kroostweg-Noord […] en […]. Het plangebied is in de huidige situatie grotendeels in gebruik als paardenbak en -wei. In het plangebied zijn twee schuren en een paardenstal aanwezig.

De percelen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] grenzen aan het zuidwestelijke deel van het plangebied. Zij vrezen onder andere voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat.

2.    Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

"Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben."

Het besluit van 11 september 2018 is ingevolge artikel 6:19 van de Awb mede onderwerp van het geding. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] worden geacht mede te zijn gericht tegen dit besluit.

De Afdeling zal het plan beoordelen zoals dat luidt na de vaststelling van het besluit van 11 september 2018.

Toetsingskader

3.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Milieueffecten

4.    Ter zitting hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hun beroepsgrond over de m.e.r.-beoordeling zo uitgelegd dat zij daarmee bedoelen dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de milieueffecten ten gevolge van het plan en naar de aanwezige flora en fauna in het plangebied.

4.1.    Uit paragraaf 4.2 van de plantoelichting blijkt dat de raad verschillende milieuaspecten heeft bezien bij de vaststelling van het plan. Er is onder andere gekeken naar de effecten van het plan op de kwaliteit van de bodem, naar de luchtkwaliteit en naar de mate waarin geluid het woonmilieu mag belasten. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling geen onevenredige nadelige effecten heeft op het milieu. Voorts heeft de raad zijn besluit om het plan vast te stellen inhoudelijk gebaseerd op het rapport "Oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna aan de Kroostweg-Noord te Zeist" (hierna: rapport flora-en-fauna-onderzoek) van Blom Ecologie van 6 oktober 2015. Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot beschermde gebieden is volgens het rapport flora-en-fauna-onderzoek van externe werking geen sprake. Gezien het vorenstaande en de aard en omvang van de in het plan voorziene ontwikkeling is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende onderzoek is gedaan naar de milieueffecten van het plan. Het betoog faalt.

Strijd met Structuurvisie Zeist

5.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan in strijd is met de "Structuurvisie gemeente Zeist 2020, ZeiSt schrijf je met een Q" (hierna: Structuurvisie Zeist), vastgesteld op 1 maart 2011. In dat verband voeren zij de volgende punten aan.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat het plan inbreuk maakt op de kwaliteit van het gebied omdat hierdoor het groen in de buurt en derhalve ook het zicht daarop verdwijnt. Volgens [appellant sub 2] verdwijnt ook het uitzicht op de dwarsrelatie met de lager gelegen gebieden. De raad maakt volgens hem ten onrechte onderscheid tussen lager en hoger gelegen groen. Bovendien heeft de raad volgens [appellant sub 1] ten onrechte geen rekening gehouden met de verbreding van de Kromme Rijnlaan en de aanleg van een fietstunnel waardoor er al veel groen in de buurt verdwijnt. Ook leidt het plan volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tot een sterkere verdichting van de bebouwing en plaatsing dicht op de Kromme Rijnlaan, waardoor de historische landgoederenstructuur verdwijnt. De ecologische groenstructuur wordt door het plan verder afgebroken, terwijl deze al jaren wordt onderhouden en versterkt.

Verder is het plan volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in strijd met de Structuurvisie Zeist niet passend in de omgeving, omdat het plan voorziet in een zogenoemde "tweedelijnsbebouwing" welk soort bebouwing verder niet in de omgeving voorkomt. De door de raad genoemde locaties aan de Graskamp, het Duifhuis en de Vinkenlaag zijn volgens [appellant sub 2] niet vergelijkbaar met het plangebied. Ook is het plan niet passend in de omgeving, omdat de woningen door een pad en niet door een volwaardige weg worden ontsloten. Het pad heeft geen trottoir en vormt een slechte ontsluiting van het plangebied, aldus [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Ook de "Welstandsnota 2010 gemeente Zeist" (hierna: Welstandsnota 2010), vastgesteld door de raad in september 2010, bevestigt dat het plan niet passend is in de omgeving, omdat passend in de zin van de welstandsnota 2010 betekent dat de woningen op de straat geöriënteerd zijn. Omdat ter plaatse geen sprake is van een volwaardige straat is de ontwikkeling volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dan ook niet daarop georiënteerd en dus niet passend in de omgeving.

5.1.    De Afdeling stelt vast dat het plangebied is gelegen binnen het gebied dat in de Structuurvisie Zeist is aangeduid als "de Stichtse Lustwarande en station Driebergen-Zeist". De gronden van het plangebied hebben in de Structuurvisie Zeist de aanduiding "bebouwing".

De Structuurvisie Zeist vermeldt voor het gebied "de Stichtse Lustwarande en station Driebergen-Zeist" dat het beleid er onder meer op is gericht een mix van functies toe te staan, zoals groen, wonen, kantoren en zorg. Daarmee verzet de Structuurvisie Zeist zich niet tegen woningbouw ter plaatse.

Verder staat in de Structuurvisie Zeist dat er uitzichten zijn op het groen van de omgeving. Zij vormen de dwarsrelaties met de lager gelegen gebieden en bestaan in het geval van Zeist uit buitenplaatsen.

De raad wijst erop dat de bestaande, buiten het plangebied gelegen, groenstructuur langs de Kromme-Rijnlaan behouden blijft en dat aanvullend daarop binnen het plangebied aan een strook grond de bestemming "Groen" is toegekend. Volgens de raad is met de in het plan voorziene ontwikkeling dan ook geen sprake van het verdwijnen van het uitzicht op het hoger gelegen groen, zodat ook de dwarsrelaties met de lager gelegen delen behouden blijven.

Voorts heeft de raad er ter zitting op gewezen dat de gronden in het plangebied geen kenmerkend gebied voor de historische landgoederenstructuur vormen. De gronden van het plangebied zijn in de Structuurvisie Zeist ook niet aangeduid als "groene routes binnen de bebouwde kom". Het plangebied zelf heeft daarmee op grond van de Structuurvisie Zeist geen wezenlijke functie als openbare groenstructuur.

Daarom heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre geen afbreuk doet aan de kwaliteit van het gebied en dat het voorzien in 5 woningen niet leidt tot een sterkere verdichting van de bebouwing. Ook heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot plaatsing van de voorziene woningen dicht op de Kromme Rijnlaan, zodat ook in zoverre geen sprake is van de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gestelde aantasting van de historische landgoederen- en ecologische structuur. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd met de Structuurvisie Zeist is vastgesteld.

Voor zover [appellant sub 1] heeft gewezen op de verbreding van de Kromme Rijnlaan en de aanleg van een fietstunnel, overweegt de Afdeling dat deze ontwikkelingen niet ter beoordeling voorliggen in deze procedure.

Het betoog faalt.

5.2.    In de Structuurvisie Zeist staat dat de structuurvisie voortbouwt op het eerder ontwikkelde "Ontwikkelingsperspectief 2030". In paragraaf 1.1 van de Structuurvisie Zeist staat onder het kopje "Ontwikkelingsperspectief 2030" dat bebouwing zal moeten passen in de omgeving. De raad heeft er op gewezen dat in geval van een bestaande stedenbouwkundige structuur nieuwe invullingen op de omgeving worden afgestemd. Volgens de raad wordt met het nieuwe bestemmingsplan feitelijk een nieuwe structuur toegekend, zodat het ook in de rede ligt dat de in het plan voorziene woningen georiënteerd zijn op de nieuwe ontsluiting. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat wat betreft de passendheid in de omgeving geen sprake is van strijd met de Structuurvisie Zeist. Daarbij heeft de raad in aanmerking kunnen nemen dat in de directe omgeving van het plangebied op meer plekken sprake is van tweedelijnsbebouwing, zoals aan de Graskamp, het Duifhuis en de Vinkenlaag. Dat de woningen door een woonpad zonder trottoir worden ontsloten is geen reden om hier anders over te oordelen.

Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tevens verwijzen naar de Welstandsnota om de term passend uit de Structuurvisie Zeist te definiëren, overweegt de Afdeling dat de Welstandsnota niet het kader vormt voor de ruimtelijke inpasbaarheid van een bestemmingsplan, maar het kader voor redelijke eisen van welstand. Die komen in deze procedure niet aan de orde.

Het betoog faalt.

Strijd met overig gemeentelijk beleid

6.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan in strijd is met het gemeentelijke beleid om groenstructuren te versterken. Zij wijzen in dat kader op de toelichting van het vorige bestemmingsplan waarin onder meer wordt gesproken over belangrijke ecologische structuurdragers. Volgens [appellant sub 2] is onvoldoende gemotiveerd waarom van het vorige plan wordt afgeweken. Ook wijzen zij erop dat in het vorige plan een aanduiding was opgenomen op grond waarvan ter plaatse geen bebouwing mogelijk was.

6.1.    Voor zover [appellant sub 1] en [appellant sub 2] verwijzen naar het vorige bestemmingsplan en de daarbij behorende plantoelichting, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen.

In het vorige bestemmingsplan "Zeist-West en Utrechtseweg-Noord" was aan de gronden waar nu de woningen zijn voorzien al een woonbestemming gegeven, maar was ook de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten" toegekend. De raad heeft toegelicht dat deze aanduiding destijds in het vorige bestemmingsplan was opgenomen, omdat er ten tijde van de vaststelling van dat plan geen sprake was van een bouwinitiatief voor deze gronden.

Daarnaast heeft de raad erop gewezen dat de groenwaarden van het plangebied beperkt zijn. De Afdeling acht dat ook aannemelijk gezien de in het vorige bestemmingsplan toegekende bestemming "Wonen" en de huidige inrichting als gras en paardenbak.

Verder is in artikel 6, lid 6.5.3 van de planregels het gebruik van de gronden voor wonen als bedoeld in artikel 6.1 van de planregels uitsluitend toegestaan indien op de voor "Groen" aangewezen gronden binnen een jaar na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een hekwerk met begroeiing van hedera met een bouwhoogte van maximaal 2 m wordt geplaatst en in stand wordt gehouden. Ook is de situering van de voorziene woningen zo vormgegeven dat er geen groen verdwijnt in aansluiting op de Kromme Rijnlaan en is aan de oostelijke gronden van het plangebied de bestemming "Groen" toegekend om de bestaande groenstrook aan de Kromme Rijnlaan te versterken.

Daarom ziet de Afdeling in wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met het gemeentelijk beleid. Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

7.     [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vrezen voor een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat. Volgens [appellant sub 1] zal door de onevenredige gevolgen van het plan het zicht op het groen langs de Kromme Rijnlaan verloren gaan. Dit zal volgens [appellant sub 1] verder verslechteren indien de toekomstige bewoners van het plangebied vergunningvrije aan- en bijgebouwen zullen bouwen. Vanwege de maximaal toegestane hoogte van de voorziene woningen vrezen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voor een inbreuk op hun privacy, omdat vanuit de nieuwe woningen sprake zal zijn van directe inkijk in hun achtertuinen en hun woningen. Verder vrezen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] voor een waardedaling van hun woningen.

7.1.    Over het betoog van [appellant sub 1] dat door de onevenredige gevolgen van het plan het zicht op het groen langs de Kromme Rijnlaan verloren zal gaan, overweegt de Afdeling het volgende. De Afdeling stelt vast dat de bouwvlakken van de in het plan voorziene woningen niet grenzen aan het perceel van [appellant sub 1] of in het verlengde daarvan liggen. Hierdoor zal vanuit de achtertuin van [appellant sub 1] het zicht op het groen langs de Kromme Rijnlaan na realisering van de in het plan voorziene woningen grotendeels ongewijzigd blijven. Weliswaar zou het bouwen van vergunningvrije aan- en bijgebouwen buiten de aangegeven bouwvlakken kunnen leiden tot een vermindering van het zicht op het groen langs de Kromme Rijnlaan, maar vanwege de beperkingen die het Besluit omgevingsrecht aan dergelijke bouwwerken stelt heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene bouwmogelijkheden niet leiden tot een onaanvaardbaar verlies van het zicht op het groen langs de Kromme Rijnlaan.

Over het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat het plan leidt tot een inbreuk op hun privacy vanwege inkijk in hun achtertuinen en hun woningen, overweegt de Afdeling het volgende. De Afdeling stelt vast dat in het plangebied achter de woning van [appellant sub 2] een bouwvlak is toegekend voor de bouw van een vrijstaande woning. De voorziene woningen zijn zo georiënteerd dat de zijgevels van de voorziene woningen naar de bestaande woningen zijn gericht. Door de oriëntatie van de voorziene woningen zal de voorziene vrijstaande woning achter de woning van [appellant sub 2] slechts een beperkte inkijk hebben in de tuin en de woning van [appellant sub 2]. De maximale goot- en bouwhoogte van de voorziene woningen bedraagt respectievelijk 6 en 10 meter. Ingevolge artikel 16, lid 16.2.4 van de planregels van het bestemmingsplan "Zeist-West en Utrechtseweg-Noord" is de maximale bouw- en goothoogte van de voorziene woningen gelijk aan de maximale bouw- en goothoogte van de woning van [appellant sub 2] en 2 meter hoger dan de maximale goothoogte voor de woning van [appellant sub 1]. Weliswaar zou door het verschil in goothoogte tussen de voorziene woningen en de woning van [appellant sub 1] enige inbreuk op de privacy kunnen ontstaan, maar nu de voorziene woningen met hun zijgevel zijn gesitueerd naar de woning van [appellant sub 1] en er geen bouwvlak is toegekend aan de gronden direct achter de tuin van [appellant sub 1], ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan leidt tot een onevenredige inbreuk op de privacy van [appellant sub 1].

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2]. Het betoog faalt.

7.2.    Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant sub 1] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zo zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Dit betoog slaagt niet.

Verkeersveiligheid

8.    [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat het plan zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Het voorziene pad naar de woningen voldoet volgens [appellant sub 1] niet aan de norm voor de breedte van erftoegangswegen van "Duurzaam Veilig". Het voorziene pad naar de woningen van 3,5 meter breed is volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] te smal voor voertuigen die elkaar moeten passeren en bovendien is er geen sprake van een trottoir. Ook op het pleintje is onvoldoende ruimte voor vrachtwagens en brandweerwagens om te keren. Verder blijkt volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] uit de reactie op de zienswijze dat ook vuilniswagens geen gebruik kunnen maken van het toegangspad. Dit zorgt voor gevaarlijke situaties doordat de kliko’s naast de toegang tot het voorziene pad gezet zullen worden en hierdoor minder zicht ontstaat op het kruispunt. De raad heeft volgens [appellant sub 2] ten onrechte geen verkeersonderzoek laten uitvoeren.

Verder wordt het pad ontsloten op een drukke T-splitsing waardoor ter plaatse een gevaarlijk kruispunt ontstaat. Dit klemt temeer nu ook veel fietsers en medewerkers van PGGM gebruik maken van de Kroostweg-Noord. De raad heeft volgens [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ten onrechte geen rekening gehouden met de bestaande verkeersintensiteit. Gezien het aantal verkeersbewegingen is de realisering van de uitrit volgens [appellant sub 1] onverantwoord. Volgens [appellant sub 2] kan gelet daarop ook geen omgevingsvergunning worden verleend voor de realisering van de uitrit.

8.1.    Over het betoog van [appellant sub 1] dat het voorziene pad naar de woningen ten onrechte niet aan de norm voor de breedte van erftoegangswegen van "Duurzaam Veilig" voldoet, overweegt de Afdeling het volgende. De raad heeft toegelicht dat de landelijke Duurzaam Veilig richtlijnen ten aanzien van de breedte van het voorziene pad niet zijn gehanteerd, omdat het pad in gezamenlijk eigendom zal worden overgedragen aan de nieuwe bewoners. Het pad wordt daarmee een weg voor bestemmingsverkeer - een oprit naar de voorziene woningen - die geen functie heeft voor doorgaand verkeer. Als men in aanmerking neemt dat het pad de ontsluiting betreft voor maximaal 5 woningen is er geen reden voor het oordeel dat een pad met een breedte van 3,5 meter te smal is. Ook heeft de raad gesteld dat het pad wel voldoet aan de CROW-richtlijn die een breedte voorschrijft van ten minste 3,40 meter. Onder deze omstandigheden heeft de raad in redelijkheid kunnen oordelen dat het voorziene pad niet te smal is om het verkeer naar de woningen aan te kunnen.

Over het betoog van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] dat ten onrechte geen verkeersonderzoek is gedaan en dat de raad ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de bestaande verkeersintensiteit, overweegt de Afdeling het volgende. In paragraaf 4.4 van de plantoelichting staat dat bij de beoordeling van de aspecten verkeer en parkeren gebruik is gemaakt van publicatie nr. 317 van het CROW "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" (hierna: CROW publicatie 317). Uit deze paragraaf blijkt dat het voorziene pad naar de woningen een woonerf is met een verblijfsfunctie die gebaseerd is op een lage intensiteit van het gemotoriseerd verkeer (stapvoets rijden). De aansluiting van het pad op de Kroostweg-Noord zal volgens de plantoelichting als ondergeschikte aansluiting worden uitgevoerd. De T-kruising ter plaatse blijft volgens de plantoelichting hierdoor gehandhaafd. Op basis van cijfers van de CROW publicatie 317 is de totale verkeersgeneratie vanwege de voorziene 5 woningen berekend op 41,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze toename van het aantal verkeersbewegingen zo beperkt is dat de raad heeft kunnen afzien van het instellen van een nader onderzoek naar de bestaande verkeersintensiteiten. Ook heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de  zorgen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] over de drukte op de Kroostweg-Noord vanwege het gebruik van de weg door medewerkers van PGGM, geen aanleiding geven voor het op slot zetten van alle ontwikkelingen in de omgeving.

Daarnaast heeft [appellant sub 2] niet voldoende onderbouwd dat, in weerwil van het standpunt van de raad, op voorhand aannemelijk is dat gezien het aantal verkeersbewegingen geen omgevingsvergunning verleend kan worden voor de realisering van de uitrit.

[appellant sub 1] en [appellant sub 2] moet worden toegegeven dat gezien de breedte van het pad auto’s elkaar niet kunnen passeren. De raad heeft dit evenwel aanvaardbaar mogen achten, omdat het plan maar voorziet in de bouw van 5 woningen en het aantal verkeersbewegingen daarom beperkt zal zijn. Overigens heeft de raad gesteld dat het woonpad en het plein door middel van een rijcurveprogramma zijn getoetst op toegankelijkheid. Daaruit volgt dat het voor auto’s en busjes mogelijk is om te keren en zij dus het woonerf kunnen verlaten zonder achteruit te rijden.

In het ontbreken van een trottoir en het plaatsen van kliko’s nabij de toegang van het voorziene pad heeft de raad ook geen aanleiding hoeven zien om het plan niet of anders vast te stellen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het pad slechts een lengte van 50 meter heeft en dat uit paragraaf 4.4 van de plantoelichting volgt dat het voorziene pad naar de woningen een woonerf is met een verblijfsfunctie die gebaseerd is op een lage intensiteit van het gemotoriseerd verkeer (stapvoets rijden). De situering van de kliko’s gaan niet over het plan zelf maar over de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Overigens is niet gebleken dat er geen plaatsing van de kliko’s mogelijk is die niet het zicht op de kruising ontneemt.

Het betoog faalt.

Parkeren

9.    [appellant sub 1] stelt dat het terrein vóór de woningen te krap is om de benodigde zes parkeerplaatsen te realiseren. Ook is volgens [appellant sub 1] ten onrechte geen rekening gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door het in het plan opgenomen gebruik voor beroep en bedrijf aan huis van maximaal 100 m². Volgens [appellant sub 1] kan niet worden voldaan aan deze parkeerbehoefte waardoor bezoekers elders in de straat zullen parkeren. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte geen parkeeronderzoek heeft laten uitvoeren.

9.1.    In artikel 2.2 van de planregels van het paraplubestemmingsplan "Parkeernormen Zeist" is bepaald dat de in artikel 4 van dat bestemmingsplan opgenomen regels gelden in aanvulling op dan wel in afwijking van de regels van de ruimtelijke plannen van de gemeente Zeist voor wat betreft het onderwerp "parkeren" en "laden en lossen".

In artikel 4, lid 4.1 van de planregels van het paraplubestemmingsplan staat dat de omgevingsvergunning voor het bouwen alleen kan worden verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in de "Parkeerbeleidsnota Zeist" (hierna: Parkeernota Zeist) van 3 mei 2004, opgesteld door Ecorys Transport, en indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met deze wijziging. De beoordeling of in voldoende parkeerplaatsen wordt voorzien vindt dus plaats in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen. Dit neemt niet weg dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien duidelijk is dat aan genoemd vereiste niet kan worden voldaan. Overigens dient de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de parkeerdruk die het gevolg is van het plan. Het is niet nodig dat het plan tevens bestaande parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied, wat daarvan ook zij, oplost. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 29 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2410, onder 7.2.

Uit tabel 8 van de Parkeernota Zeist blijkt dat voor woningen in het dure segment een norm van 2,1 parkeerplaats per woning geldt, waarin een aandeel van 0,3 parkeerplaats per woning is opgenomen voor bezoekers. Hiermee is volgens de raad ook voorzien in de eventuele parkeerbehoefte voor bezoekers ten behoeve van een eventueel beroep en bedrijf aan huis. Wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben gesteld, biedt naar het oordeel van de Afdeling geen aanknopingspunten hieraan te twijfelen. Daarbij heeft de raad er op gewezen dat te verwachten valt dat het parkeren vanwege beroep en bedrijf aan huis vooral overdag zal plaatsvinden. In deze periode van de dag zijn doorgaans niet alle bewoners aanwezig en is er dus sprake van enige restcapaciteit voor bezoekers van een eventueel beroep of bedrijf aan huis.

Uitgaande van een norm van 2,1 parkeerplaats per woning dienen voor de voorziene 5 woningen in totaal 10,5 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd. Het terrein voor de voorziene woningen heeft de bestemming "Verkeer" en op grond van artikel 5, lid 5.1 van de planregels zijn de voor "Verkeer" aangewezen gronden onder andere bestemd voor parkeerstroken en -voorzieningen. Het plan staat er dus niet aan in de weg om ter plaatse parkeerplaatsen te realiseren.

Over het betoog van [appellant sub 1] dat het terrein voor de voorziene woningen te krap is om de benodigde zes parkeerplaatsen te realiseren, overweegt de Afdeling het volgende. Op grond van artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder d, van de planregels kan op gronden met de bestemming "Wonen" geparkeerd worden ten behoeve van de bijbehorende woningen. In paragraaf 2 van de plantoelichting is een afbeelding opgenomen waarop de toekomstige inrichting van het plangebied is geprojecteerd. Op de afbeelding zijn op het gemeenschappelijke terrein voor de woningen zes parkeerplaatsen ingetekend. Volgens de plantoelichting zal bij elke woning een combinatie van een garage met een parkeerbare oprit worden gerealiseerd. Een dergelijke combinatie telt volgens de raad mee voor één parkeerplaats. In totaal kan dus worden voorzien in elf parkeerplaatsen. In wat [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het terrein voor de woningen te krap is om de benodigde zes parkeerplaatsen te realiseren. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de parkeereis kan worden voldaan.

Het betoog faalt.

Beroep en bedrijf aan huis

10.    [appellant sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in gebruik van de gronden voor beroep en bedrijf aan huis met een maximale omvang van 100 m². [appellant sub 1] vreest overlast van de categorie bedrijven die zijn toegestaan en acht dit gebruik niet passend in de omgeving.

10.1.    Artikel 6, lid 6.5.1, van de planregels luidt: "De gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een beroep - of bedrijf aan huis mag niet meer bedragen dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende bouwwerken, en in ieder geval niet meer dan 100 m²."

Artikel 1, lid 1.8 van de planregels luidt: "bedrijf aan huis: het door de bewoners bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten:

a. die in de van deze regels deel uitmakende bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten zijn aangeduid als categorie 1 of 2, danwel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft de gevolgen voor de omgeving, en

b. die geen horeca of detailhandel zijn, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende bedrijfsactiviteit, in de woning en bijbehorende bouwwerken."

Artikel 1, lid 1.9 van de planregels luidt: "beroep aan huis: het door de bewoners beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, maatschappelijk en daarmee gelijk te stellen gebied, in de woning en de bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie."

Deze regels gelden op grond van artikel 16, lid 16.5.1, artikel 1, lid 1.10 en artikel 1, lid 1.13 van het bestemmingsplan "Zeist-West en Utrechtseweg-Noord" ook voor de woningen in de omgeving, waaronder de woning van [appellant sub 1]. Volgens de raad heeft deze regeling tot op heden niet geleid tot overlast bij de bestaande woningen. In wat [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de genoemde regeling passend is in de omgeving en dat niet te verwachten valt dat de regeling in zoverre tot overlast zal gaan leiden. Het betoog faalt.

Conclusie

11.    Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

Proceskosten

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen

voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2019

425-875.