Uitspraak 202000163/1/R1


Volledige tekst

202000163/1/R1.
Datum uitspraak: 18 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Vleuten, gemeente Utrecht, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2018 heeft het college de locatie aan de Vrijthof in Vleuten, ter hoogte van [locatie], (hierna: de locatie) aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).

Bij besluit van 25 november 2019 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 9 november 2018, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2020, waar [appellant A] en het college, vertegenwoordigd door R. Alblas, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het besluit strekt tot aanwijzing van de locatie, nummer 32, voor de plaatsing van een orac. [appellant] woont aan [locatie] en heeft vanuit de woonkamer zicht op de orac. Hij kan zich niet verenigen met de plaatsing van de orac op deze locatie, aangezien hij vreest voor de aantasting van zijn woon- en leefklimaat als gevolg van de aanwezigheid van de orac. Het college heeft volgens hem onvoldoende rekening gehouden met de bijzondere omstandigheden die in zijn geval aanwezig zijn.

Toetsingskader

2.    Bij het aanwijzen van locaties voor orac’s hanteert het college een aantal plaatsingsvoorwaarden die op de website van de gemeente Utrecht staan vermeld.

3.    Bij de keuze van een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van orac's beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de locatie heeft kunnen komen.

Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Inhoudelijk

Geschiktheid locatie 32

4.    [appellant] betoogt dat locatie 32 ongeschikt is voor het plaatsen van een orac vanwege de bijzondere ligging van zijn woning en de persoonlijke omstandigheden van [appellant B]. [appellant] stelt in dat verband dat hij in een hoekhuis met een circa 40 centimeter verdiepte woonkamer woont zodat de woning gedeeltelijk in het aangrenzende water ligt. Vanuit zijn panoramaraam in de woonkamer heeft hij vrij uitzicht op water en groen en op maaiveldniveau op de Vrijthof. Precies voor het panoramaraam is het college voornemens de orac te plaatsen waardoor hij recht tegen de orac aan zal kijken en niet er langs heen, zoals bij andere woningen het geval is, aldus [appellant]. Ter zitting heeft [appellant] uiteengezet dat er al sprake is van geluidoverlast en er al een inbreuk op zijn privacy gemaakt wordt vanwege de klikoverzamelplaats voor PMD, papier en GFT op de stoep naast zijn woning en de hondenuitlaatplaats op de Vrijthof. Verder wijst hij op het zwerfafval dat ontstaat omdat vuilniszakken nu al wekelijks naast de tijdelijke bovengrondse container worden geplaatst. Hij vreest dat de orac voor de woning zijn woongenot en privacy verder zal aantasten.

Verder stelt hij dat door de chronische ziekte van [appellant B] de locatie niet geschikt is voor het plaatsen van een orac. Als gevolg van zijn ziekte heeft hij veel rust nodig en de orac zal volgens [appellant] juist het uitzicht vanuit de woning belemmeren.

4.1.    Het college stelt in het besluit van 25 november 2019 voorop dat de plaatsing van ondergrondse containers in het stedelijk gebied moet worden beschouwd als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Volgens het college zijn de orac’s zo ontworpen dat ze goed passen in het straatbeeld van een dichtbebouwde woonwijk. Zo zijn ze nog geen meter hoog. Mede hierdoor levert het plaatsen van een orac een beperkte ingreep in de fysieke omgeving. Verder staat het belang van een evenredige verdeling van orac’s in de wijk centraal. Het college heeft ter zitting toegelicht dat elke orac een sensor krijgt die aangeeft hoe vol de container is en dat de container wordt geleegd voordat deze vol is. Indien wordt vastgesteld dat afval naast een orac staat, dan wordt dit weggehaald. Zo nodig wordt handhavend opgetreden. Het college heeft verder toegelicht dat de ondergrondse containers zo ontworpen zijn, bijvoorbeeld met dempers, dat mogelijke geluidoverlast wordt beperkt. Met betrekking tot het uitzicht op de orac erkent het college dat vanuit de woonkamer zicht bestaat op de orac en dat de verdiepte ligging van de woonkamer in het water en de gezondheidstoestand van [appellant B] weliswaar bijzonder zijn, maar hij acht deze aantasting van het uitzicht aanvaardbaar. Hierbij betrekt het college de afstand van 10 à 11 meter tussen de orac en de woning.

4.2.    De Afdeling stelt vast dat uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een orac, toeneming van verkeer van en naar een orac en (verkeers-)hinder die gepaard gaat met het legen van een orac, onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van orac’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van orac’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom enkel beoordelen of locatie-specifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

In de door [appellant] in algemene zin geuite vrees voor hinder heeft het college geen belemmering voor aanwijzing van locatie 32 hoeven zien. Het tegengaan van zwerfafval is verder een kwestie van handhaving.

4.3.    Ter zitting is vastgesteld dat het college de plaatsingsvoorwaarden die golden ten tijde van het nemen van het besluit van 25 november 2019 heeft gehanteerd en dat [appellant] de toepasselijkheid van die voorwaarden ook niet bestrijdt. In de plaatsingsvoorwaarden is niet opgenomen dat de orac het uitzicht vanuit woningen niet mag verstoren. Dat neemt niet weg dat het college het gewijzigde uitzicht vanuit de woning op de orac wel in zijn belangenafweging kan betrekken.

Dat heeft het college ook gedaan door te overwegen dat uitzicht vanuit de woonkamer van [appellant] op de orac bestaat, maar dat gelet op de afstand van 11 à 12 meter van de woonkamer tot de orac deze verstoring geen onaanvaardbare inbreuk maakt op de belangen van [appellant], ook als daarbij de gezondheidstoestand van [appellant B] wordt betrokken. Het college heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op dit standpunt kunnen stellen en heeft in de verstoring van het uitzicht geen aanleiding hoeven zien om van de aanwijzing van locatie 32 af te zien.

Het betoog faalt.

Alternatieve locaties

5.    [appellant] betoogt dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen, omdat geschiktere alternatieve locaties voorhanden zijn. Ten eerste wijst hij op de locatie aan de Vrijthof, ter hoogte van de Vrijthof 11. Hij stelt dat op de voorgenomen en de alternatieve locatie de omstandigheden gelijk zijn met betrekking tot beplanting en ligging en er geen nadelen voor omwonenden zijn bij deze alternatieve locatie. Voor zover het college stelt dat de loopafstand naar de alternatieve locatie voor sommige omwonenden te groot is, stelt [appellant] dat uit eigen onderzoek blijkt dat de meeste buurtbewoners geen bezwaren hebben tegen de alternatieve locatie. Daarnaast kunnen de bewoners van de Hazenhof ook gebruik maken van de container op locatie 31 aan de Vincent van Goghlaan. Voor zover het college stelt dat de alternatieve locatie niet geschikt is omdat de orac dan te dicht op locatie 33 staat, stelt [appellant] dat op de Griendhoeve een aantal containers staan, waarvan twee op nog geen 50 meter van elkaar. Volgens [appellant] heeft het college in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom de door hem eerder voorgestelde alternatieve locatie niet geschikt is.

[appellant] wijst als tweede alternatief op de mogelijkheid om, indien verplaatsing naar de alternatieve locatie Vrijthof 11 onmogelijk is, de locatie minimaal op te schuiven naar de plek waar nu de tijdelijke bovengrondse container staat. Volgens [appellant] zijn ook hier de omstandigheden op de voorgenomen en de alternatieve locatie gelijk met betrekking tot beplanting en ligging. Ten derde noemt [appellant] de locatie aan de Hazenhof, op de kleine kinderspeelplaats. Volgens hem is deze locatie een geschikt alternatief, omdat volgens [appellant] de kinderspeelplaats nooit gebruikt wordt. De orac zou dan geplaatst kunnen worden tussen twee woningen met blinde muren, waardoor voor de bewoners geen zicht bestaat op de orac.

5.1.    Het college stelt dat de locatie aan de Vrijthof, ter hoogte van Vrijthof 11 en de locatie waar nu de tijdelijke container staat, beide niet geschikt zijn, omdat de loopafstand voor de bewoners aan het eind van de Hazenhof daardoor te groot wordt en in strijd is met de door het college gehanteerde indicatieve loopafstand van 125 meter. Volgens het college zijn daarnaast de omstandigheden op de voorgenomen en de alternatieve locaties niet gelijkwaardig. Op de alternatieve locaties moet een trottoir worden aangelegd, waardoor de groenstrook wordt onderbroken en groen verdwijnt. Dit vindt het college ongewenst. Voor de locatie waar nu de tijdelijke bovengrondse container staat geldt daarnaast dat wanneer deze wordt weggehaald er weer groen voor in de plaats terugkomt. Het college wijst er verder op dat de geplaatste tijdelijke bovengrondse container een noodvoorziening is, die niet vergelijkbaar is met een orac. Wat betreft de genoemde locatie aan de Hazenhof, op de kleine kinderspeelplaats, heeft het college ter zitting toegelicht dat de Hazenhof een lange doodlopende straat is waarin het inzamelvoertuig langere tijd achteruit moet rijden. Het college acht dit vanwege de verkeersveiligheid ongewenst. Daarnaast komt de orac dichter op de woningen te staan dan bij de aangewezen locatie. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat het achteruitrijden van het inzamelvoertuig geen probleem kan zijn omdat de Hazenhof een rechte weg van 6 m breed is en dat momenteel door chauffeurs van de vuilnisophaaldienst ook 3 keer per week achteruit wordt gereden, heeft het college toegelicht dat het legen van een orac met een andere ophaalwagen plaatsvindt dan het legen van de kliko’s. Bovendien zit er bij de ophaalauto maar 1 persoon in de wagen. Daarom zijn deze situaties, aldus het college, niet vergelijkbaar.

5.2.    De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college met betrekking tot de geschiktheid van de aangedragen alternatieve locaties naar voren heeft gebracht. Het college heeft met de in 5.1 weergegeven toelichting naar het oordeel van de Afdeling voldoende gemotiveerd waarom de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties, geen geschiktere alternatieven zijn. Voor zover [appellant] met verwijzing naar een handtekeningenlijst stelt dat bewoners die achteraan de Hazenhof wonen geen bezwaar hebben tegen een langere loopafstand naar de alternatieve locaties op de Vrijthof dan door het college gewenst, overweegt de Afdeling dat het aan het college is om geobjectiveerd vast te stellen of een aangedragen alternatief een geschiktere locatie is. Die vaststelling kan niet uitsluitend afhankelijk worden gesteld van een handtekeningenlijst.

De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat het college de door [appellant] voorgestelde alternatieve locaties in redelijkheid geschikter had moeten achten dan de aangewezen locatie.

Het betoog faalt.

Conclusie

6.    Het beroep is ongegrond.

7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2020

414-966.