Uitspraak 202004372/2/R3


Volledige tekst

202004372/2/R3.
Datum uitspraak: 12 november 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker], wonend te Monster, gemeente Westland,

en

de raad van de gemeente Westland,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Westmade-Noord" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoeker] beroep ingesteld.

Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 oktober 2020, waar [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. J.F. Verheijen, rechtsbijstandverlener te Zoetermeer, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door S. Westerduin, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het plan maakt de ontwikkeling van een nieuw woongebied met maximaal 500 woningen mogelijk.

[verzoeker] is eigenaar van een, eveneens in het plangebied opgenomen, boerderij aan de [locatie] te Monster. Bij de boerderij bevinden zich gronden waarop hobbymatig dieren worden gehouden. [verzoeker] kan zich niet verenigen met het plan, voor zover de bestemming "Woongebied" is toegekend aan gronden nabij zijn perceel. Onder meer maakt het plan volgens [verzoeker] woningen mogelijk op te korte afstand van zijn stal, mestopslag en paardenbak. Hij vreest daardoor te worden belemmerd in zijn mogelijkheden om dieren te houden.

Spoedeisend belang

3.    De raad stelt dat het spoedeisend belang ontbreekt, omdat nog geen aanvragen om omgevingsvergunningen zijn ingediend. In het nadere stuk van de raad van 27 augustus 2020 staat dat de ontwikkelaar heeft aangegeven dat er de komende drie maanden geen aanvragen zouden worden ingediend.

Omdat in december 2020 nog geen uitspraak zal zijn gedaan op de ingediende beroepen, en niet uitgesloten is dat dan aanvragen om omgevingsvergunningen zullen worden ingediend, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat het spoedeisend belang ontbreekt.

Planregeling

4.    De gronden van [verzoeker] zijn gelegen in het zuidoosten van het plangebied. Aan de gronden van [verzoeker] is de bestemming "Wonen" toegekend, met daarbinnen de specifieke bouwaanduidingen "sba-2" voor de stal, "sba-3" voor de mestbak en "sba-4" voor de paardenbak.

Aan de gronden nabij die van [verzoeker] is de bestemming "Woongebied" toegekend, met daarbinnen de specifieke bouwaanduiding "sba - 6".

Artikel 9.2.1, aanhef en onder b, van de planregels luidt: "Ter plaatse van de aanduiding "sba-6" is het realiseren van een hoofdgebouw uitsluitend toegestaan, indien is aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en er geen belemmeringen zijn voor de naastgelegen percelen door middel van een milieuonderzoek (indien noodzakelijk aangevuld met een akoestisch onderzoek) of door maatregelen te nemen waardoor de geluidsniveaus voldoen aan de wettelijk vastgestelde normen."

Omvang activiteiten en richtafstand

5.    [verzoeker] betoogt dat de raad ten onrechte, op basis van het "Onderzoek Bedrijven & Milieuzonering Bestemmingsplan Westmade Noord, Monster" van Aqua-Terra Nova B.V. van 18 februari 2020 (hierna: het onderzoek van Aqua-Terra Nova), heeft gesteld dat met toepassing van de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een afstand tussen het woongebied enerzijds en de stal en de mestopslag anderzijds kan worden gehanteerd van 30 m. [verzoeker] bestrijdt dat hiermee een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd bij de voorziene woningen. In het onderzoek is volgens hem ten onrechte uitgegaan van het aantal dieren dat bij de controle werd aangetroffen. Dat aantal behelst geen representatieve weergave van de maximale planologische mogelijkheden van de functie. Op deze wijze wordt geen recht gedaan aan het belang van hem en zijn rechtsopvolgers om op te schalen binnen de grenzen van de functie wonen en wordt hij derhalve in zijn mogelijkheden beperkt, aldus [verzoeker].

5.1.    Voor de gronden van [verzoeker] gold op grond van het op 30 augustus 2005 vastgestelde plan "Westmade" de bestemming "Uit te werken woondoeleinden".

Ter zitting heeft de raad bevestigd dat de situering en begrenzing van de aanduiding "sba-6" is gebaseerd op een stankcirkel van 30 m, gemeten vanaf de aanduidingen "sba-2" en "sba-3". Deze stankcirkel heeft de raad gebaseerd op de toets aan de VNG-brochure die in het onderzoek van Aqua-Terra Nova is neergelegd. Bij deze toets is ervan uitgegaan dat, zoals [verzoeker] heeft aangegeven, sprake is van het hobbymatig houden van dieren: 4 koeien, 10-15 schapen (ooien) inclusief 15-30 lammeren, 0-3 paarden en enkele kippen. Volgens Aqua-Terra Nova valt deze activiteit niet eenduidig in te delen op grond van de VNG-brochure, aangezien deze brochure bedoeld is voor activiteiten met een bedrijfsmatige omvang. Indien de situatie wordt vergeleken met "Fokken en houden van overige grasdieren" en "Maneges" zou een richtafstand gelden van 50 m voor geur en bij vergelijking met "Kinderboerderijen" 30 m voor geur. Volgens Aqua-Terra Nova komt de situatie meer overeen met de categorie "Kinderboerderijen", maar is het aantal schapen wat hoger dan normaliter bij een kinderboerderij aanwezig is. Op basis van een beoordeling van de daadwerkelijke milieubelasting van 15 schapen (op de plangrens is een geuremissie berekend van 0,3 OUE/m3) concludeert Aqua-Terra Nova dat het houden van schapen niet zal leiden tot geurhinder bij de nieuwe woningen en dat de richtafstand voor geur kan worden teruggebracht tot 30 m.

Wat het betoog van [verzoeker] betreft dat met het hanteren van een richtafstand van 30 m geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd bij de voorziene woningen, omdat in deze toetsing van een te gering aantal dieren is uitgegaan, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De raad heeft beoogd de bestaande situatie in te passen. Niet aannemelijk is geworden dat [verzoeker] het voornemen heeft te willen uitbreiden. Bovendien heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ingeval van uitbreiding bezwaarlijk nog kan worden gesproken van het hobbymatig houden van dieren. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat het gaat om activiteiten binnen de bebouwde kom. Wat [verzoeker] heeft aangevoerd geeft daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de raad geen richtafstand voor geur heeft mogen hanteren van 30 m.

Het betoog slaagt niet.

Meetpunt

6.    [verzoeker] betoogt dat de richtafstand voor geur ten onrechte is gemeten vanaf het geurobject en niet vanaf de perceelsgrens.

6.1.    De richtafstanden uit de VNG-brochure gelden in beginsel tussen de grens van het bestemmingsvlak voor het bedrijf en de uiterste situering van de woningen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad voor het bepalen van de richtafstand in dit geval ten onrechte is uitgegaan van de grens van de aanduidingen "sba-2" en "sba-3". Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het plan de desbetreffende functies buiten deze aanduidingen niet mogelijk maakt (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2439, onder 68.3).

Het betoog slaag niet.

Mestopslag: vast of mobiel?

7.    [verzoeker] betoogt dat de raad er ten onrechte van uitgaat dat de mestopslag een vaste locatie heeft, terwijl het gaat om een mobiele mestkar. Met deze kar kan mest worden uitgereden over het land en wordt mest afgevoerd via een pad dat sinds jaar en dag bij hem in gebruik is. Hier kan volgens [verzoeker] de stankcirkel van 30 m niet worden gehanteerd.

7.1.    De raad heeft in zijn nadere stuk van 8 oktober 2020 met behulp van luchtfoto’s van 2005 tot en met 2019 aannemelijk gemaakt dat de mestbak steeds op de locatie stond die in het plan de aanduiding "sba-3" heeft. In zoverre heeft de raad terecht een stankcirkel bepaald. Het betoog slaagt in zoverre niet. Voor zover volgens [verzoeker] één tot twee keer per jaar mest wordt uitgereden of afgevoerd, is sprake van incidentele activiteiten. De raad heeft daarvoor geen stankcirkel bepaald. Het betoog mist in zoverre feitelijke grondslag.

Recht van overpad

8.    [verzoeker] betoogt dat zich sinds meer dan 10 jaar een recht van overpad heeft gevestigd voor het hiervoor genoemde pad. Dit recht levert volgens hem een evidente privaatrechtelijke belemmering op voor verwezenlijking van de bestemming "Woongebied". Daarbij wijst hij erop dat nog steeds overleg plaatsvindt tussen hem en de ontwikkelaar.

8.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 30 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY9957, bestaat voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit, waarbij de bewijslast wordt beheerst door de in die procedure geldende regels.

De voorzieningenrechter overweegt dat desgewenst in een procedure bij de burgerlijke rechter kan worden uitgemaakt in hoeverre zich een recht van overpad heeft gevestigd. De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt niet.

Stofhinder

9.    [verzoeker] betoogt dat er in het onderzoek van Aqua-Terra Nova voor het aspect stof ten onrechte van is uitgegaan dat de paardenbak is voorzien van gras en momenteel niet wordt gebruikt voor paarden. Bij een representatieve invulling van de functie moet volgens hem rekening worden gehouden met gebruik van de paardenbak voor 3 tot 5 paarden en de daardoor optredende stofhinder.

9.1.    Naar aanleiding van de zienswijze van [verzoeker] is er in het onderzoek van Aqua-Terra Nova rekening mee gehouden dat de paardenbak weer wordt voorzien van zand en voor 3 paarden wordt gebruikt; voor eigen gebruik, niet voor het geven van lessen. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat onder deze omstandigheden geen sprake is van intensief gebruik, zodat hiervan geen significante stofhinder valt te verwachten en een richtafstand van 10 meter afdoende is om stofhinder te voorkomen. De aanduiding "sba-4" is gesitueerd op ten minste 10 m van de bestemming "Woongebied". De voorzieningenrechter overweegt dat, nog daargelaten of het houden van 5 paarden hier nog als hobbymatig zou kunnen worden aangemerkt, op grond van wat [verzoeker] naar voren heeft gebracht op voorhand niet aannemelijk is dat 2 extra paarden zodanige extra stofhinder opleveren dat de raad een richtafstand van 10 m in redelijkheid niet aanvaardbaar heeft kunnen achten.

Het betoog slaagt niet.

Licht

10.    [verzoeker] betoogt dat in het onderzoek van Aqua-Terra Nova wordt gesteld dat lichthinder kan worden voorkomen door de verlichtingsarmaturen van de paardenbak te voorzien van een afschermende kap of door een schutting of groen blijvende groenstrook te plaatsen tussen de woningen en de paardenbak. Ter zitting heeft [verzoeker] zijn betoog toegespitst op het ontbreken van een groenstrook langs de zuidelijke perceelsgrens ter hoogte van de paardenbak.

10.1.    De raad heeft ter zitting toegelicht dat de lichtmasten 2 m hoog zijn en ten minste 53 m vanaf de zuidelijke perceelsgrens staan. De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in zoverre voor onaanvaardbare lichthinder bij de voorziene woningen niet hoeft te worden gevreesd.

Het betoog slaag niet.

Waterhuishouding

11.    [verzoeker] vreest voor wateroverlast op zijn perceel door de ontwikkeling van 500 woningen in zijn omgeving. Ter plaatse van zijn perceel voorziet het plan niet in drainage of een sloot, terwijl hij in de bestaande situatie al wateroverlast ondervindt.

11.1.    De raad heeft gesteld dat het plan het probleem van de bestaande wateroverlast op het perceel niet kan oplossen. De raad heeft verder ter zitting toegelicht dat in zijn opdracht Witteveen + Bos, in overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland, een waterparagraaf en het rapport "Westmade; Waterhuishoudingsplan" van 24 augustus 2018 heeft opgesteld. Hieruit is volgens de raad gebleken dat wateroverlast als gevolg van het plan bij [verzoeker] kan worden voorkomen. Zo kan het hoogteverschil plaatselijk worden overbrugd met een talud. In dat geval wateren percelen af naar het talud en kan een drainkoffer gerealiseerd worden, die afwatert op het hemelwaterafvoerstelsel of oppervlaktewater. De raad wijst erop dat dit een kwestie van uitvoering van het plan is. De voorzieningenrechter is gelet op de toelichting van de raad op voorhand van oordeel dat het plan het mogelijk maakt wateroverlast op het perceel van [verzoeker] te voorkomen. De uitvoering van het plan staat in deze procedure niet ter beoordeling.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

12.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2020

271.