Uitspraak 201909209/1/A3


Volledige tekst

201909209/1/A3.
Datum uitspraak: 28 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Den Haag,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 28 november 2019 in zaken nrs. 19/6668 en 19/6669 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 17 april 2019 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een voorrangsverklaring afgewezen.

Bij besluit van 23 september 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 28 november 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 september 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.R.D. Kommer, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Gündüz-Bouchotrouch, zijn verschenen. Als tolk voor [appellant] is E. El Idrissi verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] heeft om een voorrangsverklaring gevraagd omdat hij sinds zijn scheiding eind 2018 geen vaste woon- of verblijfplaats meer heeft. Omdat zijn inschrijvingsduur niet lang genoeg is, komt hij via de reguliere weg nog niet in aanmerking voor een zelfstandige gezinswoning in Den Haag. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellant] ook een kamer of een éénkamerwoning kan huren. Omdat de kinderen niet hun hoofdverblijf bij hem hebben, is de omgangsregeling geen aanleiding voor een voorrangsverklaring. De fysieke en psychische klachten van [appellant] staan ook niet in de weg aan het op eigen kracht vinden van een woning, volgens het college.

2.    De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

De uitspraak van de rechtbank

3.    De rechtbank heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen vinden dat [appellant] een kamer, studio of woning kan huren op de particuliere markt totdat hij een ruimere woning kan krijgen. Als hij een éénkamerwoning gaat huren, blijft zijn inschrijfduur behouden. De omstandigheid dat hij graag zijn kinderen wil kunnen ontvangen, heeft niet tot gevolg dat het standpunt van het college onredelijk is omdat de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben. Het college hoefde daarom geen medisch advies in te winnen. Verder heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het zonder voorrangsverklaring voor hem onmogelijk is om op enige wijze een gezinsleven te hebben. Het besluit van 23 september 2019 leidt daarom niet tot een schending van het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Ook heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor toepassing van de hardheidsclausule van artikel 46 van de Huisvestingsverordening, aldus de rechtbank.

Het hoger beroep van [appellant]

4.    [appellant] betoogt dat zijn problematische woonsituatie niet aan hem te wijten is. Hij wilde niet scheiden, maar na de echtscheiding is de gezamenlijke woning aan zijn ex-partner toegewezen. Doordat hij nu geen vast adres en dus een lagere uitkering heeft, kan ook moeilijker uitvoering worden gegeven aan de omgangsregeling met de drie kinderen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat om de reden dat zijn kinderen geen hoofdverblijf bij hem hebben, hij geen aanspraak kan maken op een voorrangsverklaring. Ook heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college daarom ook geen medisch advies heeft hoeven inwinnen. Vanwege schaarste op de particuliere en sociale woningmarkt, is het voor hem niet mogelijk op reguliere wijze aan een woning te komen. Vanwege zijn psychische stoornissen is een kamer of éénkamerwoning geen goed alternatief. Er is daarom medische noodzaak voor een zelfstandige woonruimte. [appellant] beroept zich daarnaast om dezelfde redenen op de hardheidsclausule van artikel 46 van de Huisvestingsverordening 2015-2019 Den Haag (hierna: de Huisvestingsverordening). Ook heeft hij voldoende aangetoond dat hij zonder voorrangsregeling geen effectief gezinsleven kan hebben als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, aldus [appellant].

Voldoet [appellant] aan de voorwaarden voor een voorrangsverklaring?

5.    Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het woonprobleem van [appellant] op een andere wijze kan worden opgelost. Het college heeft ter zitting toegelicht dat uit de beschikbare gegevens blijkt dat [appellant] met name reageert op grotere woningen binnen Den Haag en dat nergens uit blijkt dat hij heeft geprobeerd om in de tussentijd een kamer of studio buiten Den Haag te krijgen. Hierover heeft [appellant] ter zitting verklaard dat hij heeft geprobeerd buiten Den Haag een woning te vinden, maar dat hij niets kon krijgen waar hij met zijn kinderen kan verblijven.

Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, maakt het feit dat [appellant] graag een woning wil waarin zijn drie kinderen ook bij hem kunnen overnachten zoals in de omgangsregeling is vastgesteld niet dat een eigen kamer of éénkamerwoning geen reële oplossing is in afwachting van een zelfstandige gezinswoning. Hij hoeft in die situatie niet meer bij familie, vrienden of op straat te verblijven en heeft dan een vast adres. Een eigen woonruimte, ook als die maar uit één kamer bestaat, zal daarmee voor rust en zekerheid zorgen. De rechtbank heeft daarbij terecht verwezen naar de Uitvoeringsregels waarin is bepaald dat na een scheiding alleen een voorrangsverklaring wordt verleend aan de ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijf hebben. In dit geval is dat de moeder. [appellant] heeft gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is om een kamer of éénkamerwoning te krijgen.

5.1.    Gelet op het bovenstaande voldoet [appellant] niet aan de voorwaarden die worden gesteld aan woningzoekenden om in aanmerking te kunnen komen voor een voorrangsverklaring zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Huisvestingsverordening. Het college heeft bovendien ter zitting bevestigd dat wanneer [appellant] een kamer of éénkamerwoning accepteert, dat geen negatief effect zal hebben op zijn inschrijvingsduur. Hij kan op die manier vanuit een stabielere uitgangssituatie op zoek naar een grotere woning.

Is het besluit van 23 september 2019 in strijd met artikel 8 van het EVRM?

6.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1812), heeft artikel 8 van het EVRM als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. Aan het effectief respecteren daarvan kunnen positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dat verband moet, in zaken als deze, worden beoordeeld of in het besluit om een voorrangsverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling.

6.1.    [appellant] heeft aangevoerd dat op grond van de echtscheidingsbeslissing de omgangsregeling met zijn kinderen pas hoeft te worden uitgevoerd als hij een woning heeft en dat een éénkamerwoning daarvoor niet geschikt is. Hiermee heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is op enige wijze een gezinsleven met zijn gezin te hebben omdat hij ook in de huidige situatie, zonder te beschikken over vaste woonruimte, omgang heeft met zijn kinderen. Het college heeft daarom het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant] om op de door hem gewenste wijze vorm te geven aan zijn gezinsleven. Bij de verdeling van woonruimte hanteert het college in verband met het schaarse woningaanbod in Den Haag als uitgangspunt dat slechts in zeer incidentele gevallen voorrang wordt verleend. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college door te weigeren de door [appellant] gewenste voorrangsverklaring te verlenen, het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven heeft geschonden.

Had het college de hardheidsclausule moeten toepassen?

7.    Het college heeft ter zitting toegelicht dat in zaken als deze bij de heroverweging in de bezwaarfase steeds wordt bezien of aanleiding bestaat voor het toepassen van de hardheidsclausule. Gelet op de woningnood in de regio Den Haag wordt de hardheidsclausule zeer terughoudend toegepast, namelijk alleen in zeer schrijnende gevallen. De situatie van [appellant] verschilt niet van die van andere personen die na een scheiding geen woning meer hebben. Mede gezien het feit dat [appellant] zijn woonprobleem nog op een andere manier kan oplossen, namelijk door een kamer of éénkamerwoning te huren, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen toepassing hoefde te worden gegeven aan de hardheidsclausule.

Conclusie en slotoverwegingen

8.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid de voorrangsverklaring heeft kunnen weigeren.

9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2020

545.

BIJLAGE

EVRM

Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven

1.    Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2.    Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019

Artikel 29 Verkrijgen voorrangsverklaring

1.    Voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen, verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan woningzoekenden die:

g. hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.

2.    Een voorrangsverklaring volgens het eerste lid wordt verleend:

[…]

b. indien een woonsituatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale en/of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt dan wel dat één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel en/of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting uit het geheel waar betrokkene deel van uitmaakt, optreedt en zelf niet in staat is dit op te lossen.

[…]

Artikel 46 Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Uitvoeringsregels voorrangsbepaling 2015-2019

Paragraaf 4. Uitwerking voorwaarden

Voordat getoetst wordt of de aanvrager voldoet aan de voorrangscriteria (zie paragraaf 3) zal worden nagegaan of de aanvrager voldoet aan de in artikel 29, eerste lid van de huisvestingsverordening gestelde cumulatieve voorwaarden.

4.6 Geen andere oplossing mogelijk

Er wordt een voorrangsverklaring verleend indien de woningzoekende de (woon)situatie waarin hij verkeert, niet op een andere wijze kan oplossen.

Paragraaf 5.1 De sociaal/medisch levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie

[…]

Met gezamenlijk gezag of voorheen co-ouderschap, wordt een regeling aangeduid tussen de ouders over de zorg voor de kinderen. Deze regeling moet blijken uit een echtscheidingsconvenant, ouderschapsplan c.q. een gerechtelijke uitspraak. Een voorrangsverklaring op deze grond kan alleen toegekend worden aan één ouder bij wie de minderjarige kinderen het hoofdverblijf hebben.

Dat beide partijen gezamenlijk gezag overeenkomen, maar dit voorlopig nog niet kunnen uitvoeren wegens onvoldoende woonruimte, behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van beide partijen en is geen grond voor het verlenen van een voorrangsverklaring.

In het geval dat één van beide ouders in de huidige woning kan blijven wonen, wordt in geval van gezamenlijk gezag geen voorrangsverklaring verleend aan de andere ouder.

[…]