Uitspraak 201808121/1/A3


Volledige tekst

201808121/1/A3.
Datum uitspraak: 5 juni 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Den Haag,

appellant,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 23 augustus 2018 in zaak nrs. 18/4767 en 18/4768 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2018 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een voorrangsverklaring afgewezen.

Bij besluit van 7 juni 2018 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 augustus 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.R.D. Kommer, advocaat te Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door A.C. Visser, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Op 8 december 2017 heeft [appellant] een aanvraag om een voorrangsverklaring bij het college ingediend, omdat zijn huidige woning een gevaarlijke trap heeft en niet passend is voor zijn gezin, bestaande uit een vierpersoonshuishouden. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat het [appellant] volgens het college valt aan te rekenen dat de woning [locatie] niet aan hem is toegewezen.

Wetgeving

2.    De relevante wetgeving is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

Hoger beroep

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college de aanvraag om een voorrangsverklaring ten onrechte heeft afgewezen omdat hem verweten kan worden dat hij geen andere woning heeft gevonden. Hij stelt hiertoe dat hij de Nederlandse taal niet machtig is en wordt geholpen door zijn buurman. Het college stelt ten onrechte dat hij de aangeboden woning [locatie] heeft geweigerd omdat hij zelf in de veronderstelling was dat hij dit aanbod had aanvaard. Verder heeft de rechtbank miskend dat de huidige woning te klein is voor zijn gezin. De woonoppervlakte bedraagt 41,21 m2 terwijl 48 m2 de norm is voor een vierpersoonshuishouden. Het college heeft ook ten onrechte geen rekening gehouden met de medische en sociale situatie van zijn gezin. Verder heeft de rechtbank miskend dat de afwijzing van de aanvraag in strijd is met artikel 6 en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) en het college aanleiding had moeten zien om de hardheidsclausule toe te passen, aldus [appellant].

Beoordeling

4.1.    Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het [appellant] valt te verwijten dat hij en zijn gezin nog geen nieuwe woning hebben gevonden. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, maakt het feit dat [appellant] de Nederlandse taal niet machtig is en daarom de voorbereiding en correspondentie ten aanzien van een aangeboden woning uit handen heeft gegeven niet dat hij niet de verantwoordelijkheid draagt dat de aangeleverde informatie juist is en overeenstemt met zijn bedoeling. Ter zitting heeft [appellant] nader toegelicht waarom hij meent dat hij de door het college voor hem als passend aangemerkte woning wel heeft geaccepteerd en dit hem daarom niet had mogen worden tegengeworpen. Hij heeft hiertoe gesteld dat hij de benodigde documenten voor het accepteren van de woning ter plekke bij de bezichtiging op zijn telefoon heeft laten zien en dat de medewerker van de woningbouwvereniging toen heeft gezegd dat dit voldoende was. Dit acht de Afdeling echter niet aannemelijk, omdat de procedure meebrengt dat een woning nog tijdens de bezichtiging al dan niet geaccepteerd moet worden onder het overleggen van de originele documenten zoals deze worden vermeld in de uitnodiging. Bij het accepteren van een woning volgt dan ondertekening van de huurovereenkomst. Vast staat dat in dit geval geen huurovereenkomst is ondertekend. Dit maakt aannemelijk dat de documenten op de telefoon niet zijn geaccepteerd en de woning als gevolg daarvan is verhuurd aan een andere woningzoekende, zoals het college stelt.

4.2.       Gelet op het bovenstaande voldoet [appellant] niet aan de voorwaarden die worden gesteld aan woningzoekenden om in aanmerking te kunnen komen voor een voorrangsverklaring zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019. Daarom behoeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van zijn medische en sociale situatie geen bespreking.

5.    Voor zover [appellant] stelt dat de afwijzing van de aanvraag om een voorrangsverklaring in strijd is met artikel 6 van het EVRM, overweegt de Afdeling dat [appellant] deze stelling niet met gegevens of bescheiden heeft gestaafd. Reeds hierom slaagt deze stelling niet.

5.1    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:361) heeft artikel 8 van het EVRM als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven. Aan het effectief respecteren daarvan kunnen positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dat verband moet, in zaken als deze, worden beoordeeld of in het besluit om een voorrangsverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling.

5.1.1.    Met wat [appellant] heeft aangevoerd, namelijk dat zijn huidige woning te klein is voor een vierpersoonshuishouden, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem niet mogelijk is op enige wijze een gezinsleven met zijn gezin te hebben. Het college heeft daarom het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling, waarbij het in verband met het schaarse woningaanbod in Den Haag als uitgangspunt hanteert dat slechts in zeer incidentele gevallen voorrang wordt verleend, zwaarder mogen laten wegen dan het belang van [appellant] om op de door hem gewenste wijze vorm te geven aan zijn gezinsleven. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college door te weigeren de door [appellant] gewenste voorrangsverklaring te verlenen het recht op eerbiediging van zijn gezinsleven heeft geschonden.

6.    [appellant] heeft niet eerder dan in beroep bij de rechtbank een beroep op de hardheidsclausule gedaan. Afgezien dat hij de stelling dat het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule niet met argumenten heeft onderbouwd, kan het beroep reeds hierom niet slagen.

7.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld, dat het college afgifte van een voorrangsverklaring terecht heeft geweigerd.

Slotsom

8.        Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

9.         Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2019

317-898.

BIJLAGE

Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019

Artikel 29

1. Voor zover woningzoekenden zelf een daartoe strekkend verzoek indienen, verlenen burgemeester en wethouders een voorrangsverklaring aan

woningzoekenden die:

[…]

e. buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat zij

binnen 3 maanden andere woonruimte behoeven en;

[…]

g. hun betreffende situatie niet op een andere wijze kunnen oplossen.

[…]

Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de mens en de fundamentele Vrijheden

Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven

1 Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2 Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.