Uitspraak 202002567/1/V3


Volledige tekst

202002567/1/V3.
Datum uitspraak: 15 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 3 april 2020 in zaak nr. 19/5734 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 7 januari 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat haar uitzetting achterwege blijft, buiten behandeling gesteld.

Bij besluit van 27 juni 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 april 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Lavell, advocaat te Almere, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

Inleiding

1.    De vreemdeling komt uit Syrië. Zij geniet in Denemarken internationale bescherming. Haar asielaanvraag in Nederland is op 13 september 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Zij moet daarom terugkeren naar Denemarken. Omdat zij lichamelijke en psychische klachten heeft, heeft zij de staatssecretaris om uitstel van vertrek gevraagd. De staatssecretaris heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de vreemdeling haar aanvraag niet binnen de geboden termijn voor herstel heeft aangevuld. Deze uitspraak gaat over de vraag of de staatssecretaris dit terecht met toepassing van artikel 4:5 van de Awb heeft gedaan.

1.1.    Het wettelijk kader en het beleidskader zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Uitspraak van de rechtbank

2.    De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling onvoldoende gegevens heeft overgelegd voor de beoordeling van haar aanvraag. Zij heeft daarbij betrokken dat het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA), naar aanleiding van de in eerste aanleg overgelegde medische informatie, aanvullende vragen heeft geformuleerd ter beantwoording door de behandelaar van de vreemdeling. De rechtbank is van oordeel dat als tijdens het beoordelingsproces dergelijke medische vervolgvragen rijzen, de aanvraag niet alsnog met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling kan worden gesteld. De staatssecretaris heeft volgens haar niet deugdelijk gemotiveerd dat sprake is van een verzuim aan de zijde van de vreemdeling die de buitenbehandelingstelling van de aanvraag kan rechtvaardigen.

De grief

3.    De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij ten onrechte de aanvraag van de vreemdeling om uitstel van vertrek met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling heeft gesteld. Hij voert daartoe aan dat uit artikel 6.1c van het Vb 2000 en paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000 volgt dat de medische informatie in ieder geval een antwoord op de door het BMA gestelde vragen moet bevatten en dat de vreemdeling zelf de medische informatie van haar behandelaar dient over te leggen. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte overwogen dat medische vervolgvragen van het BMA niet direct en zonder poging tot contact met een behandelaar aan de vreemdeling kunnen worden gesteld omdat in dat geval de toestemmingsverklaring van de vreemdeling betekenisloos wordt. De staatssecretaris wijst op de uitspraken van de Afdeling van 5 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2707, 14 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3164, en 17 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:133. De rechtbank heeft volgens hem vervolgens ten onrechte overwogen dat er in beginsel voldoende relevante medische gegevens waren om een beoordeling van de aanvraag te kunnen maken. De rechtbank heeft volgens de staatssecretaris miskend dat juist de informatie die moet blijken uit de beantwoording door de behandelaar van de door het BMA gestelde aanvullende vragen, cruciaal is voor het maken van de beoordeling.

Beoordeling van de grief

4.    Omdat de aanvraag van de vreemdeling van 12 oktober 2018 niet compleet was ingediend, heeft de staatssecretaris haar bij brief van 16 oktober 2018 in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen twee weken aan te vullen wat zij bij brief van 26 oktober 2018 heeft gedaan. Zij heeft het ingevulde en ondertekende formulier 'Toestemmingsverklaring medische gegevens', het door haar arts ingevulde en ondertekende formulier 'Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling' en haar patiëntdossier van datum 3 oktober 2018 overgelegd. Bij brief van 5 december 2018 heeft de staatssecretaris de vreemdeling op de hoogte gesteld van de BMA-nota van 30 november 2018. In deze nota staat dat de ingediende medische stukken onvolledig zijn. Het BMA heeft daarom de aanvraag van de staatssecretaris om een advies niet in behandeling genomen. Ter toelichting heeft het BMA vragen geformuleerd waarop nog een antwoord ontbreekt in de overgelegde medische stukken. Samengevat weergegeven wenst het BMA te vernemen wat bekend is over de psychiatrische voorgeschiedenis van de vreemdeling, of nadere gegevens bekend zijn over haar twee pogingen tot suïcide en of deze pogingen hebben geleid tot crisisbehandeling of opname. De staatssecretaris heeft de vreemdeling in de brief van 5 december 2018 opnieuw in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen twee weken aan te vullen. De gemachtigde van de vreemdeling heeft meegedeeld dat deze brief abusievelijk in een ander dossier terecht is gekomen. De vreemdeling en haar gemachtigde waren niet op de hoogte van de brief en hebben de aanvraag daarom niet aangevuld.

4.1.    Uit artikel 6.1c van het Vb 2000 en het ter uitwerking daarvan in paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000 neergelegde beleid volgt dat de vreemdeling zelf gegevens van haar behandelaars dient over te leggen. Dat de staatssecretaris of het BMA met gebruikmaking van de toestemmingsverklaring desgewenst nadere informatie aan de behandelaars kan vragen, doet aan deze verantwoordelijkheid niet af (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3164). Anders dan de vreemdeling betoogt in haar schriftelijke uiteenzetting, is het BMA niet gehouden zich rechtstreeks tot een behandelaar te wenden. Volgens paragraaf A3/7.2.5 van de Vc 2000 meldt het BMA bij de staatssecretaris als de vreemdeling volgens het BMA niet alle relevante medische gegevens heeft overgelegd. De staatssecretaris geeft vervolgens schriftelijk aan de vreemdeling aan welke gegevens ontbreken.

4.2.    Volgens paragraaf A3/7.2.4 van de Vc 2000 moeten de overgelegde stukken in elk geval de antwoorden op de door het BMA gestelde vragen bevatten. Niet valt in te zien dat de aanvullend gestelde vragen niet van belang zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Omdat de vreemdeling niet heeft gereageerd op de brief van de staatssecretaris van 5 december 2018, heeft zij geen antwoord gegeven op alle door het BMA gestelde vragen (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:133). De rechtbank heeft dus ten onrechte overwogen dat de vreemdeling voldoende gegevens heeft overgelegd voor de beoordeling van haar aanvraag. Ingevolge artikel 3:2 van de Awb is de staatssecretaris bij de beoordeling van een aanvraag om uitstel van vertrek in beginsel verplicht advies in te winnen bij het BMA nu hij zelf niet de vereiste deskundigheid bezit. Omdat het BMA de aanvraag van de staatssecretaris om advies niet in behandeling heeft genomen, omdat zij onvoldoende medische gegevens heeft ontvangen, ontbreekt het de staatssecretaris aan de informatie die nodig is om de aanvraag van de vreemdeling rechtmatig toe of af te wijzen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag ten onrechte met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling heeft gesteld.

4.3.    De grief slaagt.

5.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.

Het beroep

6.    De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.

6.1.    De staatssecretaris mag slechts krachtens artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Gelet op de motivering van het besluit van 7 januari 2019 en de inhoud van het bezwaarschrift is aan deze maatstaf voldaan. De beroepsgrond faalt.

7.    Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 3 april 2020 in zaak nr. 19/5734;

III.    verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Verweij, griffier.

w.g. Steendijk    w.g. Verweij
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2020

371-945.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 3:2

Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.

Artikel 4:5

1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:

a)    de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of

b)    de aanvraag geheel of gedeeltelijk is geweigerd op grond van artikel 2:15, of

c)    de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,

mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.

[…]

Vreemdelingenbesluit 2000

Artikel 6.1c

De vreemdeling legt bij een verzoek om toepassing van artikel 64 van de Wet ten minste de voor de beslissing van Onze Minister relevante medische gegevens en overige bescheiden over.

Vreemdelingencirculaire 2000

Paragraaf A3/7.2.4. Bewijsmiddelen

De vreemdeling legt bij de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw in ieder geval de volgende bewijsmiddelen over:

1.    een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring, niet ouder dan zes maanden, met vermelding van de behandelaar(s) bij wie de vreemdeling momenteel onder behandeling staat;

2.    een gedagtekend en ondertekend schriftelijk bewijs van de medische behandelaar(s), niet ouder dan zes weken op het moment waarop het bewijs overgelegd wordt, waaruit blijkt:

•    de naam, het adres en het registratienummer van het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of het Nederlands Instituut van Psychologen van de behandelaar(s);

•    welke medische klachten de vreemdeling heeft, waarvoor hij door de behandelaar(s) wordt behandeld;

•    de datum van de start van de behandeling en als dit bekend is de verwachte einddatum van de behandeling.

3.    relevante medische gegevens, dat wil zeggen meer gedetailleerde informatie over:

•    de actuele klachten en de diagnose die de behandelaar heeft geconstateerd;

•    de medische voorgeschiedenis;

•    de aard van de ingezette of in te zetten behandeling;

•    de voorgeschreven medicatie (indien van toepassing);

•    het beloop van de behandeling en de te verwachten duur ervan.

[…]

Ad. 3.

De relevante medische gegevens moeten aan alle volgende voorwaarden voldoen:

•    afkomstig zijn van de behandelaar(s) van de vreemdeling;

•    een antwoord bevatten op alle vragen die het Bureau Medische Advisering (BMA) heeft gesteld in haar brief aan de behandelaar(s). Deze brief maakt onderdeel uit van de bijlage 'toelichting en bewijsmiddelen medische omstandigheden';

•    geen antwoorden bevatten op andere vragen dan die gesteld door het BMA.

[…]

Paragraaf A3/7.2.5. Herstel verzuim

De IND vraagt de vreemdeling of zijn gemachtigde in ieder geval om aanvullende informatie of bewijsmiddelen als:

•    het aanvraagformulier niet volledig is ingevuld;

•    de door de vreemdeling verstrekte informatie niet duidelijk is;

•    de relevante medische gegevens of overige bewijsmiddelen niet volledig zijn of in het geheel ontbreken.

Het BMA beoordeelt in dit kader of de relevante medische gegevens zijn aangeleverd. Als het BMA oordeelt dat de vreemdeling niet alle relevante medische gegevens heeft overgelegd, dan meldt het BMA dit bij de IND.

De IND geeft schriftelijk aan de vreemdeling aan, welke gegevens ontbreken. De eerder ingestuurde medische stukken hoeft de vreemdeling niet opnieuw naar de IND te sturen. Als deze medische stukken ouder zijn geworden dan drie maanden dan moet de vreemdeling zorgen voor een actualisering van de medische stukken en deze naar de IND zenden.

De IND stelt de aanvraag buiten behandeling of wijst de aanvraag af als de vreemdeling niet binnen de door de IND gegeven termijn het verzuim heeft hersteld.

Paragraaf B1/3.4.1.3 Vc is van overeenkomstige toepassing.