Uitspraak 201904124/1/R4


Volledige tekst

201904124/1/R4.
Datum uitspraak: 14 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Neptune Energy Netherlands B.V., gevestigd te Zoetermeer,

appellante,

en

de inspecteur-generaal der mijnen (hierna: de inspecteur),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2018 heeft de inspecteur op grond van artikel 133, eerste lid, onderdeel b, van de Mijnbouwwet kosten in rekening gebracht bij Neptune Energy voor het jaar 2018.

Bij besluit van 17 april 2019 heeft de inspecteur het door Neptune Energy hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft Neptune Energy beroep ingesteld.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

Neptune Energy en de inspecteur hebben ieder een nadere reactie ingediend.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

De Afdeling heeft vervolgens het onderzoek heropend.

De inspecteur heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft partijen telefonisch gehoord op 11 augustus 2020. Aan deze telefonische hoorzitting hebben Neptune Energy, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de inspecteur, vertegenwoordigd door mr. D. Heeremans en ing. J.D.R. Weenink, deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Neptune Energy (voorheen: Engie E&P Nederland B.V.) is ruim 50 jaar actief als offshore olie- en gasproducent en is de Nederlandse tak van de in 2015 in het Verenigd Koninkrijk opgerichte Neptune Energy Group Limited. Begin 2018 heeft Neptune Energy de opsporings- en winningsactiviteiten overgenomen van Engie E&P International, waaronder die in Nederland. Met 32 productielocaties in het Nederlandse deel van de Noordzee is Neptune Energy de grootste offshore gasproducent op het Nederlandse deel van de Noordzee. Neptune Energy is van mening dat het bij haar op grond van de Mijnbouwwet en de daarop gebaseerde regelgeving in rekening gebrachte vergoeding (een retributie) van € 376.598,00 te hoog is.

2.    Gedurende de maanden maart en april 2018 heeft Neptune Energy 32 rapportages ter beoordeling ingediend voor haar productie-installaties. In voorkomende gevallen hebben de rapportages betrekking op verschillende fysiek met elkaar verbonden mijnbouwwerken (bijvoorbeeld L10-E en L10-EE). In het tweede kwartaal van 2018 heeft de inspecteur bij 32 besluiten ingestemd met deze rapportages. In het besluit van 8 november 2018 is door de inspecteur nader toegelicht dat op grond van artikel 133, eerste lid, onderdeel b, van de Mijnbouwwet een vergoeding in rekening kan worden gebracht voor de uitvoering van taken van de inspecteur. Voor het jaar 2018 zijn deze kosten in het besluit van 8 november 2018 vastgesteld op € 376.598,00. Neptune Energy heeft hiertegen bezwaar ingediend omdat voor een productie-installatie die bestaat uit meerdere mijnbouwwerken bij de beoordeling van een rapport inzake grote gevaren meerdere vergoedingen zijn geheven.

In het besluit op bezwaar van 17 april 2019 is het hiertegen door Neptune Energy gemaakte bezwaar door de inspecteur ongegrond verklaard. In dat besluit heeft de inspecteur nader toegelicht op welke wijze de vergoeding voor het beoordelen van de rapporten inzake grote gevaren is berekend. Daarbij is toegelicht dat voor de beoordeling van de 32 rapporten inzake 42 mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Mijnbouwbesluit, eenmaal een vergoeding van € 15.280,00 in rekening is gebracht en 41 keer een vergoeding van € 4.300,00. Volgens de inspecteur zijn de feitelijk in rekening gebrachte gemiddelde kosten voor de zeven in bezwaar aangevallen rapporten in kwestie lager dan hij op grond van de wet- en regelgeving in rekening had kunnen brengen. Gelet hierop concludeert de inspecteur dat het bedrag dat in rekening is gebracht in het besluit van 8 november 2018 niet te hoog is.

3.    Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.

Omvang van het geding

4.    De inspecteur stelt in zijn schriftelijke uiteenzetting dat het besluit van 8 november 2018 ziet op de in rekening gebrachte vergoedingen voor 32 besluiten waarbij is ingestemd met 32 ingediende rapporten en 42 bijbehorende beoordelingen zijn gemaakt. Volgens de inspecteur is een besluitonderdeel een element van een besluit dat splitsbare rechtsgevolgen heeft ten opzichte van de rechtsgevolgen van het totale besluit en dat niet onlosmakelijk samenhangt met andere elementen van dat besluit. De kosten die voor ieder instemmingsbesluit en bijbehorende beoordelingen in rekening zijn gebracht, zijn te beschouwen als zulke elementen, aldus de inspecteur. De desbetreffende kosten hadden namelijk, als splitsbare rechtsvaststellingen, ook via 32 afzonderlijke retributiebesluiten kunnen worden doorberekend, aldus de inspecteur. Dit betekent volgens de inspecteur dat, omdat Neptune Energy tegen 25 instemmingsbesluiten van de 32 instemmingsbesluiten geen bezwaar heeft gemaakt, deze besluiten niet meer in beroep aan de orde kunnen worden gesteld.

4.1.    Artikel 6:13 van de Awb luidt:

"Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld."

4.2.    Uit artikel 6:13 van de Awb vloeit voort dat een belanghebbende geen beroep kan instellen tegen onderdelen van een besluit waartegen hij geen bezwaar heeft gemaakt, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten. In het bezwaarschrift van 14 december 2018 heeft Neptune Energy gesteld dat voor de mijnbouwwerken met registratienummers RG2018/091 L10-EE, RG2018/146 L10-BB, RG2018/141 K12-PC, RG2018/088 F3-FB-PP, RG2018/089 F3-OLT, RG2018/161 G17D-A, RG2018/138 K12-BD, RG2018/142 L10-AC, RG2018/144 L10-AR en RG2018/145 L10-AW ten onrechte een retributie in rekening is gebracht. Volgens Neptune Energy worden er ten onrechte kosten in rekening gebracht ingeval een rapportage ziet op verschillende mijnbouwwerken die fysiek met elkaar zijn verbonden. Zoals de inspecteur terecht heeft gesteld is in bezwaar niet opgekomen tegen de heffing van retributie van de door Neptune Energy ingediende rapporten inzake grote gevaren, voor zover deze zien op een mijnbouwinstallatie die niet bestaat uit verschillende mijnbouwwerken. In beroep kan derhalve uitsluitend de retributie van de mijnbouwwerken met de registratienummers aan de orde komen die zijn genoemd door Neptune Energy in haar bezwaarschrift. In de door Neptune Energy ter zitting aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1722, ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Uit die uitspraak kan niet worden afgeleid dat in een geval als hier aan de orde nieuwe besluitonderdelen in beroep aan de orde mogen worden gesteld die niet al in de bezwaarschriftprocedure aan de orde zijn gesteld. In dit geval bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat Neptune Energy redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij de retributieheffing met betrekking tot deze mijnbouwwerken niet reeds in bezwaar heeft bestreden.

4.3.    Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel in bezwaar naar voren zijn gebracht. Dit betekent dat, voor zover het betreft besluitonderdelen waartegen ook al in bezwaar is opgekomen, alle door Neptune Energy aangevoerde gronden worden beoordeeld.

Beroep

5.    Gelet op hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen is in beroep uitsluitend aan de orde een bedrag van € 43.000,00 dat op grond van bijlage 15, onderdeel D, tabel 2, onder u van de Mijnbouwregeling in rekening is gebracht voor de beoordeling van de rapporten inzake grote gevaren voor de tien door Neptune Energy in bezwaar genoemde mijnbouwwerken.

6.    Neptune Energy betoogt dat ten onrechte op grond van bijlage 15, onderdeel D, tabel 2, onder u van de Mijnbouwregeling een vergoeding is opgelegd aan Neptune Energy. Volgens Neptune Energy is alleen een vergoeding verschuldigd voor het beoordelen van en verlenen van instemming met een rapport inzake grote gevaren voor een bestaande productie-installatie op zee als essentiële wijzigingen zijn aangebracht aan zowel het algemene deel van de productie-installatie als aan één specifiek deel van een bestaande productie-installatie op zee. Een essentiële wijziging is in bijlage 15, onderdeel A, sub h, van de mijnbouwregeling gedefinieerd als een wijziging in het ontwerp, de aard of de omvang van de productie-installatie, de gehele of gedeeltelijke verwijdering van een productie-installatie, het buiten gebruik stellen van een boorgat of een put. Er hebben zich volgens Neptune Energy geen essentiële wijzigingen voorgedaan aan de productie-installaties.

Daarnaast betoogt Neptune Energy dat de vergoeding in onderdeel D, eerste lid, onder u van tabel 2, alleen van toepassing is indien in het rapport inzake grote gevaren essentiële wijzigingen zijn aangebracht. Daarvan is volgens Neptune Energy in dit geval geen sprake. Verder gaat de inspecteur eraan voorbij dat het moet gaan om een extra specifiek deel dat essentiële wijzigingen bevat en brengt Neptune Energy naar voren dat de inspecteur niet heeft onderkend dat ook vergoedingen in rekening zijn gebracht voor mijnbouwwerken die tezamen één productie-installatie vormen. Daartoe voert zij aan dat de rapportonderdelen die moeten worden beoordeeld niet wezenlijk van elkaar verschillen.

6.1.    Zoals nader toegelicht door de inspecteur in zijn schriftelijke uiteenzetting is naar aanleiding van een ernstig ongeluk dat zich op 20 april 2010 heeft voorgedaan in de Golf van Mexico bij een boring naar olie, door het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie de richtlijn nr. 2013/30/EU (de offshore safety directive, (hierna: de OSD)) van 12 juni 2013 vastgesteld. De OSD heeft tot doel de kans op zware ongevallen met betrekking tot olie- en gasactiviteiten op zee verder te verkleinen en de gevolgen hiervan te beperken. Om deze doelstelling te bereiken, legt de OSD verschillende verplichtingen op aan partijen die betrokken zijn bij de olie- en gaswinning, waaronder de verplichting tot het opstellen en indienen van rapporten. De OSD is door de nationale wetgever geïmplementeerd in onder andere de Mijnbouwwet en de Mijnbouwregeling. In artikel 45b van de Mijnbouwwet is geregeld dat een rapport inzake grote gevaren voor een productie-installatie dient te worden opgesteld en ingediend bij de inspecteur. Het rapport bevat een veiligheids- en gezondheidsdocument ("V&G-document"), een intern rampenplan als bedoeld in artikel 84d, van het Mijnbouwbesluit, en daarnaast ten minste de informatie genoemd in bijlage I, onderdeel 2, bij de OSD, met uitzondering van punt 14.

6.2.    Niet in geschil is dat de rapporten inzake grote gevaren zijn ingediend voor mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 1 van de Mijnbouwwet. In artikel 1 van de Mijnbouwwet staat dat onder een productie-installatie wordt verstaan: een mijnbouwwerk dat gebruikt wordt voor het winnen of bewerken van koolwaterstoffen, met uitzondering van inrichtingen waarvoor het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 geldt, of een pijpleiding, met uitzondering van pijpleidingen waarvoor het Besluit externe veiligheid buisleidingen geldt. In artikel 45b van de Mijnbouwwet is geregeld dat een rapport inzake grote gevaren moet worden opgesteld voor een productie-installatie.

In tabel 2, onder u, van de Mijnbouwregeling is geregeld dat voor de beoordeling van een extra specifiek deel van een rapport inzake grote gevaren of een wijziging daarvan als bedoeld onder s en t een bedrag van € 4.300,00 wordt geheven. Zoals Neptune Energy terecht aanvoert is in dit geval geen sprake van een wijziging als bedoeld onder s en t, maar gaat het om het antwoord op de vraag of terecht voor de beoordeling van een extra specifiek deel van een rapport inzake grote gevaren een retributiebesluit is genomen. Anders dan Neptune Energy stelt is in tabel 2, onder u, van de Mijnbouwregeling niet geregeld dat bij het beoordelen van een extra specifiek onderdeel van een rapport inzake grote gevaren sprake dient te zijn van een essentiële wijziging als bedoeld in de Mijnbouwregeling. De vergoeding in tabel 2, onder u, kan in rekening worden gebracht, indien de inspecteur een extra specifiek deel van een rapport heeft beoordeeld, maar ook indien sprake is van een wijziging van een extra specifiek deel als bedoeld onder s en t.

De Afdeling is evenwel van oordeel dat de inspecteur niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat Bijlage 15, onderdeel D, tabel 2, onder u, van de Mijnbouwregeling een grondslag oplevert om een vergoeding in rekening te brengen voor het beoordelen van de door Neptune Energy in bezwaar en beroep aangevallen vergoedingen in de hier aan de orde zijnde situatie. De Afdeling stelt daarbij voorop dat op grond van artikel 1, onderdeel n van de Mijnbouwwet gelezen in samenhang met artikel 2, eerste lid van het Mijnbouwbesluit het geheel van werken als bedoeld in artikel 2, eerste lid van het Mijnbouwbesluit, indien deze fysiek met elkaar zijn verbonden, als 1 mijnbouwwerk wordt beschouwd. Een dergelijk mijnbouwwerk is, gelet op de definitiebepaling in artikel 1, aanhef en onder ab, van de Mijnbouwwet tevens te beschouwen als een productie-installatie. Dat betekent in dit geval dat de tien door Neptune Energy in haar bezwaar- en beroepschrift genoemde productie-installaties in juridische zin als ten hoogste tien mijnbouwwerken zijn te beschouwen en dat de verschillende fysiek met elkaar verbonden onderdelen niet als evenzovele mijnbouwwerken of productie-installaties kunnen worden aangemerkt.

6.3.    Wanneer sprake is van een extra specifiek deel van een rapport inzake grote gevaren blijkt echter niet uit deze tabel en ook niet uit de Mijnbouwwet, het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling. De inspecteur legt tabel 2, onderdeel u, aldus uit dat indien sprake is van één productie-installatie die bestaat uit meerdere mijnbouwwerken hij voor de beoordeling van elk afzonderlijk mijnbouwwerk behorende bij de productie-installatie een vergoeding mag heffen. Voor die uitleg kan, als gezegd, geen steun worden gevonden in de definitiebepalingen van de Mijnbouwwet en evenmin in het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling.

Los daarvan heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat hij voor deze afzonderlijke mijnbouwwerken een afzonderlijke beoordeling heeft dienen te verrichten die het verschuldigd zijn van de vergoedingen rechtvaardigt.

Een en ander betekent dat de inspecteur zich in het besluit op bezwaar ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij de vergoeding terecht heeft vastgesteld op een bedrag van € 43.000,00 voor de tien aan de orde zijnde mijnbouwwerken respectievelijk productie-installaties.

Het betoog van Neptune Energy slaagt in zoverre.

Slot en conclusie

7.    Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover dit betrekking heeft op de door Neptune Energy niet in bezwaar aangevallen besluitonderdelen. Het beroep is voor het overige gegrond. Het besluit van 17 april 2019 dient wegens strijd met 7:12 van de Awb te worden vernietigd. Dit betekent dat de inspecteur met de gegeven motivering geen aanspraak kan maken op een gedeelte van de aan Neptune Energy in rekening gebrachte vergoeding ten bedrage van 10 maal € 4.300,00, met een totaalbedrag van € 43.000,00.

8.    De inspecteur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover dit ziet op de niet in bezwaar aangevallen besluitonderdelen;

II.    verklaart het beroep voor het overige gegrond;

III.    vernietigt het besluit op bezwaar van de inspecteur-generaal der mijnen van 17 april 2019, kenmerk 19102083;

IV.    veroordeelt de inspecteur-generaal der Mijnen tot vergoeding van bij Neptune Energy Netherlands B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de inspecteur-generaal der Mijnen aan Neptune Energy Netherlands B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2020

700.

BIJLAGE

Mijnbouwwet

Artikel 1

"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

[…];

n. mijnbouwwerk: een werk dat behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werken:

1°. ten behoeve van het opsporen of het winnen van delfstoffen of aardwarmte;

2°. ten behoeve van het opslaan van stoffen;

3°. die samenhangen met de in de onderdelen 1° en 2° bedoelde werken;

o. mijnbouwinstallatie: een mijnbouwwerk dat verankerd is in of aanwezig is boven de bodem van een oppervlaktewater;

[…];

x. exploitant: een houder van een vergunning voor het opsporen of winnen van koolwaterstoffen of indien er meerdere houders van de vergunning zijn, één van de vergunninghouders die overeenkomstig artikel 22, vijfde lid, is aangewezen om de feitelijke werkzaamheden te verrichten of daartoe opdracht te verlenen;

[…];

ab. productie-installatie: een mijnbouwwerk dat gebruikt wordt voor het winnen of bewerken van koolwaterstoffen, met uitzondering van inrichtingen waarvoor het Besluit risico’s zware ongevallen 1999 geldt, of een pijpleiding, met uitzondering van pijpleidingen waarvoor het Besluit externe veiligheid buisleidingen geldt;

ac. niet-productie-installatie: een mijnbouwwerk niet zijnde een productie-installatie en niet zijnde een mijnbouwwerk bestemd voor het winnen van zout of aardwarmte of voor het opslaan van stoffen;

ad. richtlijn 2013/30/EU: richtlijn 2013/30/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178);

ae. richtlijn 2008/56/EG: richtlijn 2008/56/EG van het Europees parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie) (PbEU 2008, L 164);

af. essentiële wijziging: wezenlijke verandering die de kern betreffen;

[…];."

Artikel 45b

1. Een exploitant van een productie-installatie stelt een rapport inzake grote gevaren op voor een productie-installatie en dient dit in bij de inspecteur-generaal der mijnen.

2. Het rapport inzake grote gevaren behoeft de instemming van de inspecteur-generaal der mijnen voor zover het rapport ziet op een productie-installatie die is gelegen op het continentaal plat of in de territoriale zee en deze productie-installatie gelegen is aan de zeezijde van de in de bijlage bij deze wet vastgelegde lijn.

3. Een rapport inzake grote gevaren voor een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid kan, indien de inspecteur-generaal der mijnen daarmee instemt, voor een groep van installaties worden opgesteld.

4. Een exploitant van een productie-installatie als bedoeld in het tweede lid start niet met activiteiten op productie-installaties of zet deze activiteiten niet voort, met uitzondering van verkenningsonderzoek, voordat de inspecteur-generaal der mijnen heeft ingestemd met het rapport inzake grote gevaren voor de desbetreffende productie-installaties.

5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de indiening van en de instemming met het rapport inzake grote gevaren."

Artikel 45e

"1. In het geval van een essentiële wijziging van een productie-installatie of van ontmanteling van een productie-installatie, dient de exploitant van deze productie-installatie een gewijzigd rapport inzake grote gevaren in bij de inspecteur-generaal der mijnen.

2. De geplande wijzigingen of de ontmanteling worden niet uitgevoerd voordat de inspecteur-generaal der mijnen heeft ingestemd met het gewijzigd rapport inzake grote gevaren voor zover het een productie-installatie betreft die is gelegen op het continentaal plat of in de territoriale zee, voor zover deze productie-installatie is gelegen aan de zeezijde van de in de bijlage bij deze wet vastgestelde lijn.

3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de indiening van en de instemming met het gewijzigd rapport inzake grote gevaren."

Artikel 127

"1. De inspecteur-generaal der mijnen heeft tot taak:

a. het uitoefenen van toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gestelde regels, met uitzondering van het bij of krachtens artikel 52 en de hoofdstukken 5, 6 en 9, bepaalde met uitzondering van artikel 111, artikel 120, tweede lid, en artikel 111 in samenhang met artikel 121, en het uitoefenen van toezicht op de naleving van de bij of krachtens een andere wet gestelde regels waarvoor ambtenaren van het Staatstoezicht op de mijnen zijn aangewezen als toezichthouders;

b. Onze Minister te adviseren bij besluiten die Onze Minister neemt inzake mijnbouw;

c. risicobeoordelingen te toetsen voor advisering aan Onze Minister;

d. onderzoek te doen verrichten, indien dat nodig is voor het toetsen van een risicobeoordeling;

e. gevraagd en ongevraagd adviezen te verstrekken naar aanleiding van het toezicht op de naleving, de risicobeoordelingen en het onderzoek;

f. het rapport inzake grote gevaren te beoordelen voor een instemming als bedoeld in de artikelen 45b, tweede lid, 45e, tweede lid, 45f, tweede lid en 45i, tweede lid;

g. kennisgevingen, bedoeld in de artikelen 45m, 45n, 45o, 45p, te beoordelen;

h. een mechanisme op te zetten voor vertrouwelijke melding van veiligheids- en milieukwesties met betrekking tot activiteiten die zien op de opsporing of winning van koolwaterstoffen en het onderzoeken van deze meldingen;

i. regelmatig kennis, gegevens en ervaringen uit te wisselen met toezichthouders van andere lidstaten overeenkomstig artikel 27 van richtlijn 2013/30/EU;

j. informatie uit te wisselen overeenkomstig artikel 23 van richtlijn 2013/30/EU;

k. informatie te publiceren overeenkomstig artikel 24 van richtlijn 2013/30/EU;

l. Onze Minister te adviseren of de voorgestelde operationele strategie of strategieën, bedoeld in artikel 52c, tweede lid, gelet op de winning van de hoeveelheid gas die ten hoogste uit het Groningenveld benodigd is om eindafnemers van de hoeveelheid laagcalorisch gas te voorzien, de verwachte bodembeweging minimaliseert en de gevolgen daarvan voor omwonenden, gebouwen of infrastructurele werken of de functionaliteit daarvan zoveel mogelijk beperkt.

2. De inspecteur-generaal der mijnen stelt na elke inspectie, verricht in het kader van paragraaf 3.2 een verslag op over de naleving van de voorschriften en de voorgeschreven maatregelen. Het verslag wordt ter kennis gebracht van de betrokken houder van een vergunning voor permanent opslaan van CO2 of, indien de vergunning door meerdere personen wordt gehouden, een aangewezen persoon als bedoeld in artikel 22, en binnen twee maanden na de inspectie openbaar gemaakt.

3. De inspecteur-generaal der mijnen stelt bij een zwaar ongeval als bedoeld in artikel 33, een onderzoek in en dient een samenvatting van de bevindingen in bij de Europese Commissie en Onze Minister.

4. De inspecteur-generaal der mijnen draagt er zorg voor dat de aanbevelingen naar aanleiding van de bevindingen, bedoeld in het derde lid, worden uitgevoerd, voor zover deze binnen diens bevoegdheid vallen."

Artikel 133

"1. Een exploitant van een productie-installatie, een eigenaar van een niet-productie-installatie, een eigenaar van een pijpleiding en een netbeheerder als bedoeld in artikel 1 van de Gaswet zijn, indien van toepassing in afwijking van artikel 2.9a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergoeding verschuldigd voor:

a. het door Onze Minister op aanvraag verlenen, wijzigen of intrekken van een vergunning, ontheffing of instemming met betrekking tot mijnbouw, of het beoordelen van een melding voor een handeling met een mobiele installatie;

b. de door de inspecteur-generaal uit te voeren taken als bedoeld in artikel 127, eerste lid, onderdelen a tot en met g, met dien verstande dat een vergoeding niet in rekening wordt gebracht voor:

1°. advisering en het doen uitvoeren van onderzoek dat geen verband houdt met het verlenen, wijzigen of intrekken op aanvraag van een vergunning of instemming;

2°. het vaststellen van een besluit als bedoeld in artikel 132.

2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de vergoeding.

3. De hoogte van de vergoeding wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

4. Onze Minister kan de verschuldigde bedragen invorderen bij dwangbevel. Titel 4.4, met uitzondering van de artikelen 4:85 en 4:95, van de Algemene wet bestuursrecht is, voor zover al niet van toepassing, van overeenkomstige toepassing.

5. Voor zover een door Onze Minister in rekening gebracht bedrag verplicht tot betaling van een geldsom, komt deze geldsom toe aan de Staat der Nederlanden."

Mijnbouwbesluit

Artikel 2

"1 Als mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de wet worden aangewezen:

a. boorgaten, bestemd voor de opsporing en winning van delfstoffen of aardwarmte of voor de opslag van stoffen, voor zover deze geen onderdeel uitmaken van de werken, genoemd in de onderdelen b tot en met e, en niet geheel buiten gebruik zijn gesteld;

b. werken voor het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte;

c. werken voor het opslaan van stoffen en het terughalen van opgeslagen stoffen met uitzondering van:

1°. water ten behoeve van het opslaan van warmte of koude op een diepte van ten hoogste van 500 meter;

2°. water ten behoeve van openbare drinkwatervoorziening als bedoeld in de Drinkwaterwet;

3°. grondwater en brijn dat zonder toevoeging van stoffen wordt teruggevoerd in hetzelfde gebied waarin het is gewonnen naar een diepte van ten hoogste 500 meter;

d. werken voor het bewerken van gewonnen delfstoffen of aardwarmte voor het punt van aflevering aan de afnemer;

e. werken voor het bewerken van stoffen voorafgaande aan de opslag ervan dan wel voor het bewerken van opgeslagen en teruggehaalde stoffen voor het punt van aflevering aan de afnemer;

f. werken voor het meten en registreren van in de onderdelen d en e genoemde stoffen of aardwarmte voor het punt van aflevering aan de afnemer;

g. werken voor het bevorderen van het transport van in de onderdelen d en e genoemde stoffen of aardwarmte voor het punt van aflevering aan de afnemer;

h. werken voor het verblijf van bij mijnbouwactiviteiten betrokken personen die verankerd zijn in of aanwezig zijn boven de bodem van oppervlaktewater.

2. Indien boorgaten of werken als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met h, fysiek met elkaar zijn verbonden, wordt het geheel als een mijnbouwwerk beschouwd.

Artikel 84c

"1. Een rapport inzake grote gevaren voor een niet-productie-installatie bevat naast de documenten bedoeld in artikel 45g van de wet, de volgende gegevens:

a. een veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42 en 2.42f van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

b. een intern rampenplan, bedoeld in artikel 84d;

c. overige informatie.

2. Een eigenaar van een niet-productie-installatie raadpleegt een ondernemingsraad als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de ondernemingsraden of een personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in artikel 35b van de Wet op de ondernemingsraden bij het opstellen van het rapport inzake grote gevaren voor een niet-productie-installatie. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, voert een eigenaar overleg met de belanghebbende werknemers. Over het rapport wordt tevens overleg gevoerd met de werknemers van andere werkgevers, die op basis van een langlopende overeenkomst tot aanneming van werk mede in het bedrijf of de inrichting werkzaam zijn.

3. De eigenaar van een niet-productie-installatie voldoet aan de maatregelen die zijn vastgesteld in het rapport inzake grote gevaren voor de betreffende installatie.

4. Het rapport inzake grote gevaren is aanwezig op het mijnbouwwerk.

5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de overige informatie, bedoeld in het eerste lid."

Artikel 85d

"1. Een intern rampenplan bevat de volgende gegevens:

a. een noodplan als bedoeld in artikel 3.37v van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

b. een op grond van artikel 2.42f van het Arbeidsomstandighedenbesluit, op te stellen brandbestrijdingsplan;

c. een rampenbestrijdingsplan als bedoeld in artikel 85;

d. een analyse van de doeltreffendheid van de respons op olielekken.

2. Bij het opstellen van het intern rampenplan als bedoeld in het eerste lid wordt rekening gehouden met de risicobeoordeling van zware ongevallen die tijdens het opstellen van het meest recente rapport inzake grote gevaren is uitgevoerd.

3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over een intern rampenplan.

4. Een exploitant van een productie-installatie of een eigenaar van een niet-productie-installatie stelt bij een zwaar ongeval het intern rampenplan onverwijld in werking.

5. Een exploitant van een productie-installatie of een eigenaar van een niet-productie-installatie beschikt over de noodzakelijke apparatuur en deskundigheid ter uitvoering van het intern rampenplan."

Mijnbouwregeling

Artikel 12.2

"De vergoeding, bedoeld in artikel 133, eerste lid, van de wet bedraagt de vergoeding, bedoeld in bijlage 15."

Bijlage 15

A. Begripsbepalingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

a. land: het deel van het Nederlands territoir dat ligt aan de landzijde van de in de bijlage bij de wet vastgelegde lijn;

b. kleine productie-installatie op land: een productie-installatie op land zonder installatie voor het behandelen van koolwaterstoffen, tenzij de installatie uitsluitend water of gascondensaat afscheidt en de koolwaterstoffen niet afkomstig zijn van één of meer andere productie-installaties;

c. middelgrote productie-installatie op land: een productie-installatie op land met niet meer dan één installatie voor het behandelen van koolwaterstoffen die niet uitsluitend water of gascondensaat afscheidt of die afkomstig zijn van één of meer andere productie-installaties;

d. grote productie-installatie op land: een productie-installatie op land die geen kleine productie-installatie op land en geen middelgrote productie-installatie op land is;

e. zee: het continentaal plat en het deel van het Nederlands territoir dat ligt aan de zeezijde van de in de bijlage bij de wet vastgelegde lijn;

f. kleine productie-installatie op zee: een productie-installatie op zee zonder installatie voor het behandelen van koolwaterstoffen, tenzij de installatie uitsluitend water of gascondensaat afscheidt en de koolwaterstoffen niet afkomstig zijn van één of meer andere productie-installaties;

g. grote productie-installatie op zee: een productie-installatie op zee, die geen kleine productie-installatie op zee is;

h. essentiële wijziging: een wijziging in het ontwerp, de aard of de omvang van de productie-installatie, de gehele of gedeeltelijke verwijdering van een productie-installatie, het buiten gebruik stellen van een boorgat of een put;

i. neutrale wijziging: een wijziging van de installatie die geen beoordeling vergt van de mogelijke gevolgen voor de veiligheid of het milieu.

"[…];

D. De vergoeding voor het nemen van een besluit, het beoordelen van een melding en een rapport inzake grote gevaren als bedoeld in artikel 133, eerste lid, onderdeel a, onderscheidenlijk artikel 127, eerste lid, onderdeel f, van de wet

1. De vergoeding voor het nemen van een besluit of het doen van een beoordeling op aanvraag in tabel 2 is gelijk aan het bij de desbetreffende categorie genoemde bedrag in tabel 1 te verhogen met de kosten voor het bekendmaken of mededelen van ontwerpbesluiten en besluiten in de media.

2. In het geval krachtens de Regeling leges omgevingsvergunning Rijksoverheid een vergoeding verschuldigd is, blijven de artikelen 2.13 en 2.15 van die regeling buiten toepassing, indien in tabel 2 van deze bijlage in een vergoeding is voorzien.