Uitspraak 201403153/1/R1


Volledige tekst

201403153/1/R1.
Datum uitspraak: 3 juni 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Bloemendaal,
2. de stichting Stichting Schapenduinen, gevestigd te Bloemendaal, en anderen,
3. [appellant sub 3] en anderen, allen wonend te Bloemendaal,

en

de raad van de gemeente Bloemendaal,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 februari 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Bloemendaal 2012" (hierna: het reparatieplan Bloemendaal 2012) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 3] en anderen en Schapenduinen en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
Schapenduinen en anderen en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellant sub 1], Schapenduinen en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door ir. M.V. Oud, [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door mr. I.H. van den Berg, advocaat te Amsterdam, Schapenduinen en anderen, vertegenwoordigd J.C. de Jong en bijgestaan door mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam en P.J.H. van der Linden, werkzaam bij Els&Linde, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.T.M. de Haan-Bergisch, J. Rozema, en mr. N.M. den Hertog, allen werkzaam bij de gemeente, drs. M. Boonman en drs. A.D.G. Koopman, beiden werkzaam bij Bureau Waardenburg, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord de vereniging Hockeyclub Bloemendaal, vertegenwoordigd door [voorzitter] van Hockeyclub Bloemendaal, bijgestaan door mr. H.P. Wiersema, advocaat te Amsterdam.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Bij uitspraak van 8 mei 2013 in zaak nr. 201207598/1/R1 heeft de Afdeling het besluit van 11 juli 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bloemendaal 2012" gedeeltelijk vernietigd. Met het reparatieplan Bloemendaal 2012 heeft de raad beoogd de vernietigde plan(onder)delen te herstellen. Het plan voorziet onder meer in lichtmasten voor de velden 3 en 4 van Hockeyclub Bloemendaal.

Inzage op www.ruimtelijkeplannen.nl

3. Schapenduinen en anderen betogen dat het plan ten onrechte niet kon worden ingezien op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Volgens hen is niet uitgesloten dat derden hierdoor geen beroep hebben ingesteld.

3.1. De beroepsgrond dat het plan niet beschikbaar was op www.ruimtelijkeplannen.nl heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

De Afdeling overweegt voorts dat het besluit tot vaststelling van het plan bekend is gemaakt. De Afdeling is van oordeel dat, indien al zou moeten worden uitgegaan van de omstandigheid dat derden niet tijdig kennis hebben kunnen nemen van de inhoud van het plan als gevolg van de beweerdelijk te late mogelijkheden via www.ruimtelijkeplannen.nl van de inhoud van het plan kennis te nemen, zulk niet wegneemt dat derden beroep tegen het plan konden instellen, zo nodig met een beroep op de in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mogelijk gemaakte verschoonbare termijnoverschrijding. Het betoog faalt.

Erfafscheiding

4. [appellant sub 1] betoogt dat het plan door aan zijn perceel, kadastraal bekend gemeente Bloemendaal, sectie F, nr. 897 (hierna: het perceel), de bestemming "Natuur" toe te kennen met de daaraan verbonden bouwregels, ten onrechte geen erfafscheidingen met een bouwhoogte van 1,5 m toestaat. [appellant sub 1] voert hiertoe aan dat hij op 22 oktober 2013 een omgevingsvergunning voor een hekwerk met een bouwhoogte van 1,5 m heeft aangevraagd. Deze aanvraag heeft hij op 26 november 2013 gewijzigd. Voorts is op 21 mei 2012 een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een toegangspoort met een hoogte van 2 m met een breedte van 2,5 m waarmee ten onrechte geen rekening is gehouden. [appellant sub 1] voert voorts aan dat het voorheen geldende plan ter plaatse ruimere bouwmogelijkheden ten aanzien van erfafscheidingen toestond.

[appellant sub 1] voert voorts aan dat het beleid met betrekking tot de landgoederenzone niet van toepassing is op zijn perceel, nu zijn perceel sinds het jaar 1999 niet meer bij het landgoed behoort.

[appellant sub 3] en anderen betogen dat onduidelijk is of aan het perceel de bestemming "Natuur" of "Natuur-1" is toegekend.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de maximaal toegestane bouwhoogte voor erfafscheidingen is verlaagd ten opzichte van het voorheen geldende plan, omdat de percelen in de zogenoemde landgoederenzone liggen. Volgens de raad is het beleid erop gericht om versnippering van percelen en landgoederen in de landgoederenzone tegen te gaan. In de villagebieden moet het karakter van een doorlopende groene zoom van tuinen en bos worden gehandhaafd. Het is volgens de raad niet wenselijk om het zicht vanuit de openbare ruimte op de hoge kwaliteit van de gebouwen en de tuinen in de landgoederenzone te ontnemen. Verder is het tegengaan van versnippering volgens de raad uit ecologisch oogpunt wenselijk, omdat daardoor de natuurwaarden van de landgoederen behouden en versterkt kunnen worden.

4.2. Aan het perceel is blijkens de verbeelding de bestemming "Natuur" toegekend.

Ingevolge artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden.

Ingevolge lid 13.2.2, onder a, mag de bouwhoogte van erfafscheidingen ten hoogste 1,2 m bedragen.

4.3. De Afdeling overweegt dat blijkens de verbeelding de bestemming "Natuur" aan het perceel is toegekend. Weliswaar staat in de toelichting op het reparatieplan Bloemendaal 2012 dat aan het perceel de bestemming "Natuur-1" wordt toegekend, maar dit kan niet leiden tot vernietiging van het besluit, nu de plantoelichting geen juridisch bindend deel is van het bestemmingsplan. Het betoog faalt.

Nu [appellant sub 3] en anderen ter zitting hebben aangegeven dat zij hun overige beroepsgronden intrekken indien wordt vastgesteld dat ingevolge het reparatieplan Bloemendaal 2012 aan het perceel de bestemming "Natuur" is toegekend, behoeven die geen bespreking meer.

4.4. Ten aanzien van de erfafscheiding voor zover het betreft het hekwerk, stelt de Afdeling vast dat ten tijde van het bestreden besluit, het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 21 mei 2012, voor zover dit zag op een omgevingsvergunning voor het oprichten van een erfafscheiding met een bouwhoogte van 1,5 m, was herroepen en alsnog was geweigerd een omgevingsvergunning hiervoor te verlenen. Derhalve was ten tijde van het bestreden besluit geen omgevingsvergunning voor een hekwerk met een hoogte van 1,5 m verleend waar de raad rekening mee had dienen te houden bij de vaststelling van het reparatieplan Bloemendaal 2012.

De Afdeling stelt voorop dat uit de uitspraak van 8 mei 2013 volgt dat de raad in redelijkheid heeft kunnen volstaan met een maximale bouwhoogte van 1,2 m voor erfafscheidingen. [appellant sub 1] heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die niet reeds in de uitspraak van 8 mei 2013 aan de orde zijn geweest en die aanleiding geven voor een ander oordeel. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat het beleid met betrekking tot de landgoederenzone niet ziet op zijn perceel, overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellant sub 1] betoogt, niet de eigendomssituatie, maar hetgeen in de structuurvisie is aangewezen als landgoederenzone doorslaggevend is voor de vraag of het beleid in de structuurvisie met betrekking tot de landgoederenzone van toepassing is op zijn perceel. Nu uit de structuurvisie volgt dat het perceel behoort tot de landgoederenzone, is de raad daar terecht van uitgegaan.

Voor zover [appellant sub 1] wijst op feiten en omstandigheden van na 20 februari 2014, overweegt de Afdeling dat die feiten en omstandigheden niet kunnen worden betrokken bij het thans voorliggende geschil, gelet op het feit dat de toetsing van het bestreden besluit door de Afdeling wordt verricht aan de hand van feiten die zich voordeden en het recht dat gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Evenmin kunnen bezwaren met betrekking tot de juistheid van de uitspraak van de rechtbank van 23 april 2014 over de omgevingsvergunning voor het hekwerk aan de orde komen, nu in deze procedure die uitspraak niet voorligt.

De betogen falen in zoverre.

4.5. De Afdeling overweegt ten aanzien van de toegangspoort met een hoogte van 2 m en een breedte van 2,5 m ter hoogte van de Johan Verhulstweg waarvoor ten tijde van het bestreden besluit een omgevingsvergunning was verleend, als volgt. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 8 mei 2013 heeft overwogen, is een rechtsgeldige omgevingsvergunning een bestaand recht waaraan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in beginsel niet voorbij kan worden gegaan. De raad heeft dit ten onrechte niet onderkend. Het plan is in zoverre in strijd met de rechtszekerheid vastgesteld.

Verder heeft de raad ter zitting aangegeven dat in artikel 13 van de planregels per abuis geen regeling is opgenomen die inhoudt dat de voor "Natuur" aangewezen gronden mede bestemd zijn voor bestaande, onherroepelijk vergunde, naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte erf- en terreinafscheidingen met een bouwhoogte van meer dan 1 m. Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.

Het betoog slaagt.

5. In het beroepschrift heeft [appellant sub 1] de bestemming "Natuur" aangevochten voor zover het betreft de bouwregels voor erfafscheidingen. In het nadere stuk van 22 oktober 2014 heeft [appellant sub 1] ook nog de bestemming "Natuur", voor zover niet is voorzien in recreatief gebruik, aangevochten. [appellant sub 1] heeft hiermee beoogd de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de beroepstermijn die eindigde op 18 april 2014, ook nog het besluitonderdeel "Natuur", voor zover niet is voorzien in recreatief gebruik, aan te vechten.

5.1. De Afdeling overweegt als volgt. De Afdeling ziet zich in beroepsprocedures tegen besluiten waarbij veel uiteenlopende belangen zijn betrokken, zoals een bestemmingsplan of andere besluiten op het gebied van het omgevingsrecht, gesteld voor specifieke problemen bij de bewaking van de goede procesorde, de zorgvuldigheid en de doelmatigheid van de procedure. Deze houden verband met de omvang en de complexiteit van het door de rechter te beslechten geschil alsmede met de omstandigheid dat het rechterlijk onderzoek vaak aan een beperkte termijn is gebonden en mogelijk ook het doen verrichten van deskundigenonderzoek omvat. Omwille van de zorgvuldigheid en de doelmatige voortgang van het rechterlijk onderzoek is het daarom belangrijk dat vóór de aanvang van dat onderzoek duidelijk is welke onderdelen van het besluit worden aangevochten. Die duidelijkheid vóór de aanvang van het rechterlijk onderzoek is evenzeer van belang omdat bij zulke besluiten vaak veel belanghebbenden zijn betrokken en die betrokkenheid zich vaak beperkt tot één of enkele besluitonderdelen. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, alsmede de rechtszekerheid van de andere belanghebbenden, kan in het licht van de goede procesorde in een procedure tegen besluiten waarbij veel uiteenlopende belangen zijn betrokken, zoals een bestemmingsplan of andere besluiten op het gebied van het omgevingsrecht, daarom niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van de beroepstermijn of de gegeven termijn voor het aanvullen van de gronden wordt uitgebreid door het aanvechten van een nieuw besluitonderdeel. Hetgeen alsnog tegen het besluitonderdeel "Natuur", voor zover niet is voorzien in recreatief gebruik, naar voren is gebracht, moet in deze procedure derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

Sportvelden 3 en 4

6. Het beroep van Schapenduinen en anderen is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Sport" voor de velden 3 en 4 van Hockeyclub Bloemendaal (hierna: de velden) voor zover op die velden lichtmasten mogelijk worden gemaakt.

6.1. Ingevolge artikel 18, lid 18.1.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Sport" aangewezen gronden bestemd voor sportdoeleinden.

Ingevolge lid 18.2.2, onder b, geldt dat ten aanzien van de in lid 18.1.1 bedoelde gronden de bouwhoogte van lichtmasten ten hoogste 18 m mag bedragen.

Ingevolge lid 18.4.2 kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen aan de plaats, afmetingen en technische uitvoering van lichtmasten en lichtbronnen, zulks ter voorkoming van onevenredige lichthinder voor omwonenden en aantasting van nabijgelegen natuurwaarden.

Vertrouwensbeginsel

7. Over het betoog van Schapenduinen en anderen dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat Schapenduinen en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad verwachtingen zijn gewekt dat het reparatieplan Bloemendaal 2012 voor de velden niet in lichtmasten zou voorzien. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de enkele aanwezigheid van een wethouder in 2004 bij het tekenen van een overeenkomst tussen hockeyclub Bloemendaal en een derde partij die ziet op het niet oprichten van lichtmasten op de velden, niet kan worden afgeleid dat de raad verwachtingen heeft gewekt dat het plan niet in lichtmasten zou voorzien. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Het betoog faalt.

Parkeren

8. Schapenduinen en anderen betogen voorts dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat als gevolg van het plan geen parkeerproblemen ontstaan. Schapenduinen en anderen voeren aan dat bij de berekening van de parkeerbehoefte als gevolg van het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met overig verkeer naar de hockeyclub van onder meer het bestuur en vrijwilligers. Voorts is niet uitgesloten dat de lichtmasten vaker zullen worden gebruikt en daardoor zullen zorgen voor meer parkeeroverlast. Verder bedraagt de afstand van een deel van de parkeerplaatsen aan de Zomerzorgerlaan tot de ingang van de hockeyclub meer dan de acceptabele loopafstand van 100 m die door het CROW wordt aanbevolen. Ten slotte heeft de raad ten onrechte geen rekening gehouden met de parkeerbehoefte vanwege het openluchttheater Caprera, aldus Schapenduinen en anderen.

8.1. Ingevolge artikel 8:69a van Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

8.2. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

8.3. De in de CROW-publicatie 317 "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" aanbevolen normen hebben tot doel om, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, te waarborgen dat voor een voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling voldoende parkeercapaciteit aanwezig is om parkeeroverlast in de directe omgeving van de gronden waarop de ontwikkeling is voorzien te voorkomen. De Afdeling ziet in de aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanknopingspunten voor de gevolgtrekking dat een eventueel tekort aan parkeerplaatsen bij de hockeyclub, gelet op de ruime afstand en de tussengelegen wegen, gevolgen kan hebben voor de parkeersituatie bij de landhuizen en de woning van Schapenduinen en anderen. De norm dat voldoende parkeercapaciteit aanwezig dient te zijn, strekt derhalve kennelijk niet tot bescherming van de belangen waarvoor Schapenduinen en anderen in deze procedure bescherming zoeken.

Nu artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het besluit om deze reden laat de Afdeling deze beroepsgrond, daargelaten of deze zou slagen, dan ook buiten beschouwing.

Geluid

9. Schapenduinen en anderen betogen voorts dat de afstand tussen de velden en de woning aan de [locatie] niet voldoet aan de in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" aanbevolen richtafstand. Dat de geluidbelasting volgens de raad beperkt toeneemt, is niet op enig onderzoek gebaseerd. Voorts zijn maatregelen om de geluidbelasting te beperken niet verzekerd in het plan, aldus Schapenduinen en anderen.

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het betoog van Schapenduinen en anderen gelet op artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

9.2. De in de VNG-brochure aanbevolen afstanden zijn indicatieve normen voor de bepaling van hetgeen een goede ruimtelijke ordening vereist uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat bij woningen enerzijds en de belangen van bedrijven anderzijds. De Afdeling overweegt dat de in geding zijnde afstandsnorm niet de strekking heeft de belangen van Schapenduinen en anderen te beschermen, nu zij deze beroepsgrond hebben aangevoerd met het oog op de bescherming van de bewoners van de woning aan de [locatie]. Dat Schapenduinen en anderen zelf geluidhinder van enige betekenis van de door het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling zullen ondervinden, hebben zij niet aannemelijk gemaakt. Nu artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het besluit om deze reden laat de Afdeling deze beroepsgrond, daargelaten of deze zou slagen, dan ook buiten beschouwing.

Zichtlijnen

10. Schapenduinen en anderen betogen voorts dat de lichtmasten een onaanvaardbare aantasting vormen van de historische zichtlijnen vanuit het landhuis Caprera naar de jonge duinen.

10.1. De Afdeling ziet, gelet op de afstand van ongeveer 400 m tussen het landhuis Caprera en de jonge duinen en de relatief geringe impact van lichtmasten op het zicht op een dergelijke afstand, aanleiding voor het oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het zicht vanuit landhuis Caprera. Voorts is niet gebleken dat aan de zichtlijnen vanuit het landhuis Caprera naar de jonge duinen bijzondere waarden zijn toegekend. Het betoog faalt.

Lichthinder en flora en fauna

11. Schapenduinen en anderen betogen dat de aanwezigheid van lichtmasten op de velden leidt tot verstoring van verschillende vleermuissoorten rondom de velden. Volgens Schapenduinen en anderen volgt uit het rapport "Aanvullend advies betreffende effecten van aanleg kunstgrasvelden hockeyclub Bloemendaal" van september 2002 van Bureau Vista en het rapport "Afdoend onderzoek sportvelden Bloemendaal" van april 2014 van Els&Linde dat langs de velden vleermuizen aanwezig zijn.

Schapenduinen en anderen betogen voorts dat het rapport "Onderzoek beschermde flora en fauna in het kader van nieuwe verlichting hockeyclub Bloemendaal" van 4 november 2013 van Bureau Waardenburg (hierna: het rapport van Waardenburg), dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan, niet deugdelijk is. Schapenduinen en anderen voeren hiertoe aan dat het rapport is gebaseerd op beperkt bronnenonderzoek en slechts één oriënterend veldonderzoek. Volgens Schapenduinen en anderen had onderzoek moeten worden gedaan in de verschillende seizoenen. Voorts is het onderzoek niet uitgevoerd overeenkomstig het Vleermuisprotocol 2013. Ten slotte is het onderzoek ten onrechte ervan uitgegaan dat de kunstverlichting niet zal worden gebruikt tijdens de kraamperiode van medio mei tot medio juli.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het onderzoek van Bureau Waardenburg volgt dat de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

11.2. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een ontheffing op grond van de Ffw nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

11.3. Ten aanzien van de mogelijke aantasting van het balts- en foerageergebied van het Meertje van Caprera staat in het deskundigenbericht dat de conclusie van Bureau Waardenburg aannemelijk is dat de gewone dwergvleermuis het meertje kan blijven benutten als foerageergebied, gelet op de omstandigheden dat de soort relatief lichttolerant is en het meertje op 110 m afstand van de velden ligt en derhalve ook buiten de verstoringsafstand van 25 m ligt die door Els&Linde wordt aangehouden. Voorts is volgens het deskundigenbericht geen directe essentiële relatie vast te stellen tussen het meertje en een eventuele verblijfplaats van de watervleermuis. Gelet op de afstand tussen de hockeyvelden en het meertje en het feit dat het noordelijke deel van het meertje beschut is door bomen en begroeiing en op kortere afstand van het meertje al sportverlichting aanwezig is, bestaat volgens het deskundigenbericht geen aanleiding voor de verwachting dat de sportverlichting de functie van het meertje als balts- en foerageerbiotoop voor vleermuissoorten zal aantasten. Schapenduinen en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze conclusie onjuist is. Het betoog van Schapenduinen en anderen dat de cumulatieve effecten van de lichten van de velden 3 en 4 en de velden 1 en 2 zijn onderschat, is niet onderbouwd. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de sportverlichting de functie van het Meertje van Caprera als balts- en foerageergebied voor vleermuissoorten niet zal aantasten. Het betoog faalt in zoverre.

11.4. In het deskundigenbericht staat dat in beginsel kan worden volstaan met een verkennend onderzoek of een quick scan. Gelet op de omstandigheden dat vleermuizen strikt beschermde soorten zijn en dat vleermuizen nadelige effecten van verlichting kunnen ondervinden en de constatering van Bureau Waardenburg dat in potentie geschikte verblijfplaatsen van vleermuissoorten binnen de invloedsfeer van de verlichting aanwezig zijn, is er volgens het deskundigenbericht evenwel gerede twijfel of in dit geval een verkennend onderzoek voldoende zekerheid geeft. In dit verband staat in het deskundigenbericht dat de conclusie in het rapport van Bureau Waardenburg dat zich naar verwachting geen rosse vleermuizen in het gebied bevinden, niet is gestaafd met gegevens tijdens de periode dat de rosse vleermuis gebruik maakt van een winterverblijfplaats, nu de rosse vleermuis relatief laat, in november, in winterslaap gaat en het veldonderzoek van Bureau Waardenburg in september heeft plaatsgevonden.

Ter zitting heeft een vertegenwoordiger van Bureau Waardenburg voorts toegelicht dat bij het onderzoek naar de mogelijke verstoring van vleermuizen en verblijfplaatsen ervan is uitgegaan dat de lichtmasten niet zullen worden gebruikt in de weken 49-52 en 1-8, de periode begin mei tot begin augustus en niet na 22 uur. Voorts heeft Bureau Waardenburg te kennen gegeven dat de conclusies in haar rapporten niet zonder meer stand houden indien de lichtmasten in die periodes worden gebruikt. De Afdeling stelt vast dat het niet gebruiken van de lichtmasten in bepaalde periodes en na 22 uur niet in het bestemmingsplan is gewaarborgd. Nu volgens Bureau Waardenburg dit wel nodig wordt geacht om verstoring te voorkomen van de kraamverblijfplaats van de gewone grootoorvleermuis, is niet verzekerd dat de kraamverblijfplaats van de gewone grootoorvleermuis niet wordt verstoord.

De Afdeling overweegt dat, gelet op het beperkte onderzoek van Bureau Waardenburg en het ontbreken van een planregeling voor het gebruik van de lichtmasten, niet kan worden uitgesloten dat zich binnen de invloedssfeer van de lichtmasten vaste verblijfplaatsen van vleermuizen bevinden dan wel dat zij worden verstoord. Dit geldt in het bijzonder voor de rosse vleermuis en de gewone grootoorvleermuis. Gelet hierop was ten tijde van de vaststelling van het plan onvoldoende inzichtelijk of er vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn, en zo ja, of een ontheffing op grond van de Ffw benodigd is en of deze kan worden verleend. De raad heeft zich dan ook niet zonder nader onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog slaagt.

12. Schapenduinen en anderen betogen dat het toestaan van lichtmasten op de velden leidt tot hinder bij omwonenden en de aanwezige fauna, nu niet aan de grenswaarden van de Algemene richtlijn betreffende lichthinder, deel 1, algemeen en grenswaarden voor sportverlichting van de Nederlandse Vereniging voor Verlichtingskunde wordt voldaan. Schapenduinen en anderen betogen in dat kader dat het onderzoek dat is verricht, verouderd is.

12.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het betoog van Schapenduinen en anderen gelet op artikel 8:69a van de Awb niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

12.2. Het belang van Schapenduinen waarvoor hij in deze procedure opkomt, is onder meer gelegen in de bescherming van de aanwezige fauna, zoals ook is omschreven in de statuten van de stichting Stichting Schapenduinen. De ingeroepen normen ten aanzien van de verlichting strekken tot bescherming van zowel omwonenden ter voorkoming van lichthinder als voor aanwezige fauna.

Voor zover Schapenduinen en anderen opkomen voor de belangen van de omwonenden van de velden, overweegt de Afdeling dat de in geding zijnde normen niet de strekking hebben de belangen van Schapenduinen en anderen te beschermen, nu zij deze beroepsgrond hebben aangevoerd met het oog op de bescherming van de bewoners van de omliggende woningen bij de velden. Schapenduinen en anderen zullen op hun eigen percelen geen lichthinder van de door het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling ondervinden. Het betoog van Schapenduinen en anderen dat omwonenden lichthinder in hun woningen zullen ondervinden kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Voor zover Schapenduinen en anderen opkomen voor de bescherming van de aanwezige fauna naast de velden, overweegt de Afdeling dat de in geding zijnde normen mede strekken ter bescherming van de belangen waarvoor Schapenduinen en anderen opkomen. Derhalve staat artikel 8:69a in zoverre niet aan vernietiging van het besluit in de weg.

12.3. In het deskundigenbericht staat dat het lichthinderonderzoek van Oostendorp Nederland B.V. van 3 april 2012 verouderd is en de berekeningen geactualiseerd moeten worden voor de nieuwste ontwikkelingen van led-verlichting. De raad heeft dit niet betwist. Voorts bevat dit onderzoek uitsluitend conclusies over lichthinder voor omwonenden. Niet is gebleken dat dit onderzoek mede betrekking heeft gehad op het naast de velden gelegen Natura 2000-gebied "Kennemerland-Zuid". De Afdeling ziet derhalve aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre niet met de te betrachten zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.

12.4. In het kader van definitieve beslechting van het geschil overweegt de Afdeling, voor zover de raad heeft verwezen naar het onderzoek van Oostendorp Nederland B.V. van 20 november 2014, dat dit onderzoek evenmin betrekking heeft gehad op het naast de velden gelegen Natura 2000-gebied "Kennemerland-Zuid".

13. Schapenduinen en anderen betogen voorts dat aan een deel van de bosrand naast de velden ten onrechte de bestemming "Sport" is toegekend, terwijl deze gronden binnen het Natura 2000-gebied "Kennemerland-Zuid" liggen. Hierdoor zouden de lichtmasten in het Natura 2000-gebied kunnen worden geplaatst.

13.1. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, alhoewel het niet voor de hand ligt om lichtmasten in de bosrand te plaatsen, ter plaatse van deze gronden ten onrechte lichtmasten zijn toegestaan.

Nu de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.

Conclusie

14. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het plandeel met de bestemming "Natuur" voor het perceel kadastraal bekend gemeente Bloemendaal, sectie F, nr. 897, is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb en de rechtszekerheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

In hetgeen Schapenduinen en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover lichtmasten zijn toegestaan op de velden, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van Schapenduinen en anderen is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 3] en anderen ongegrond.

Opdracht en voorlopige voorziening

15. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, de raad op te dragen om voor de vernietigde planonderdelen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid.

16. Voorts ziet de Afdeling aanleiding om ingevolge artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de in de beslissing te melden voorlopige voorziening te treffen om onomkeerbare gevolgen te voorkomen.

Proceskosten

17. De raad dient ten aanzien Schapenduinen en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van [appellant sub 3] en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en de stichting Stichting Schapenduinen en anderen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Bloemendaal van 20 februari 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bloemendaal 2012", voor zover:

- het betreft het plandeel met de bestemming "Natuur" voor het perceel kadastraal bekend, gemeente Bloemendaal, sectie F, nr. 897;

- lichtmasten zijn toegestaan op de velden 3 en 4 van de vereniging Hockeyclub Bloemendaal zoals deze staan aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart;

III. draagt de raad van de gemeente Bloemendaal op om binnen 52 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen ten aanzien van de velden 3 en 4 van de vereniging Hockeyclub Bloemendaal en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;

IV. treft de voorlopige voorziening dat voor velden 3 en 4 van de vereniging Hockeclub Bloemendaal zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart lichtmasten niet zijn toegestaan;

V. bepaalt dat de onder IV. opgenomen voorlopige voorziening vervalt op het tijdstip van inwerkingtreding van het door de raad vast te stellen besluit als bedoeld onder III;

VI. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen ongegrond;

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Bloemendaal tot vergoeding van bij de stichting Stichting Schapenduinen en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Bloemendaal aan de hierna vermelde appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt:

- € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) voor [appellant sub 1];

- € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) voor de stichting Stichting Schapenduinen en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Van Loo
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015

418-763.

Plankaart_201403153_1_R1