Uitspraak 201908863/1/R4


Volledige tekst

201908863/1/R4.
Datum uitspraak: 14 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Wehl, gemeente Doetinchem,

appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2019 heeft het college het wijzigingsplan "Buitengebied - 2012 6e wijziging (Slagenweg 2 en 2a Wehl)" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het college hebben desgevraagd toestemming gegeven om de zaak zonder zitting af te doen.

Overwegingen

1.    Het wijzigingsplan is gebaseerd op verschillende artikelen van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012".

1.1.    Bij uitspraak van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:498, heeft de Afdeling het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" geheel vernietigd. Hierdoor heeft dat bestemmingsplan geen rechtskracht meer.

Ingevolge artikel 3.6, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) maakt een wijzigingsplan deel uit van het bestemmingsplan waarop het is gebaseerd. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 december 2012; ECLI:NL:RVS:2012:BY6690) volgt hieruit onder meer dat indien een bestemmingsplan waarop een wijzigingsplan is gebaseerd, door een uitspraak van de Afdeling geen rechtskracht meer heeft, omdat het geheel is vernietigd, het wijzigingsplan reeds daarom dient te worden vernietigd. Het wijzigingsplan maakt in dat geval namelijk geen deel meer uit van een bestemmingsplan.

Het betoog slaagt.

2.    Gelet op het vorenstaande is het wijzigingsplan in strijd met artikel 3.6, derde lid, van de Wro. Het beroep is gegrond. Het wijzigingsplan dient te worden vernietigd wegens strijd met voornoemde bepaling.

3.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Doetinchem aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 174,00 (zegge: honderdvierenzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2020

163-875.