Uitspraak 201909132/1/R4


Volledige tekst

201909132/1/R4.
Datum uitspraak: 7 oktober 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Heesch, gemeente Bernheze,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bernheze,

verweerder.

Procesverloop

Bij uitspraak van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2915, heeft de Afdeling, voor zover hier van belang, het door [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 maart 2018 in zaken nrs. 17/1889 en 17/1897 ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak gedeeltelijk vernietigd en het besluit van het college van 23 mei 2017 vernietigd, voor zover het college bij dat besluit heeft beslist op de bezwaren van [appellant]. Verder heeft de Afdeling het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van het college van 19 december 2017 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, voor zover het college bij dat besluit heeft beslist op de bezwaren van [appellant]. Ook heeft de Afdeling het door [appellant] ingestelde beroep tegen het besluit van 31 januari 2019 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.

Bij besluit van 19 november 2019 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 21 december 2016, waarbij het college aan Traject Heesch B.V. omgevingsvergunning heeft verleend voor het bouwen van een kantoor met appartementen op het perceel ‘t Dorp 13 te Heesch, gegrond verklaard en dat besluit gewijzigd en aangevuld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Traject Heesch B.V. en [partij] en anderen hebben schriftelijke uiteenzettingen gegeven.

[appellant] en Traject Heesch B.V. hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 augustus 2020, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.H.D. Elings, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Ploegmakers en R.E.A.H. Bouquet-van Brakel zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord Traject Heesch Holding B.V., vertegenwoordigd door mr. L. Opsteen, advocaat te Uden, en [partij] en anderen.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het college heeft bij besluit van 21 december 2016 aan Traject Heesch B.V. een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een kantoor met vier appartementen op het perceel ’t Dorp 13 te Heesch (hierna: het perceel).

[appellant] woont in de omgeving van het perceel. Hij wil niet dat de omgevingsvergunning wordt verleend, onder meer omdat hij parkeerhinder vreest. De vergunning is daarom aangevochten in een eerdere procedure bij de Afdeling. De uitkomst daarvan is dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat dubbelgebruik van parkeerplaatsen door de bewoners van de appartementen en de gebruikers van de kantoorruimte mogelijk is. Het besluit dat nu ter beoordeling staat, is het nieuwe besluit op bezwaar van 19 november 2019.

2.    In dat nieuwe besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt en dat er wordt voldaan aan de parkeernorm. Voor de woningen mag een bezettingsgraad van 50% worden aangehouden in verband met het dubbelgebruik van de parkeerplaatsen met het kantoor. Er zijn, rekening houdend met dubbelgebruik, 8,5 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig. Het bouwplan voorziet in 11 parkeerplaatsen op eigen terrein. Zonder dubbelgebruik zou een aantal van 12,1 parkeerplaatsen nodig zijn, aldus het college.

Om te verzekeren dat dubbelgebruik ook in de toekomst mogelijk blijft, heeft het college voorschrift 20 aan de omgevingsvergunning verbonden. Dat voorschrift luidt:

"De parkeerplaatsen op eigen terrein mogen niet worden gereserveerd voor specifieke bewoners/gebruikers van het pand. De parkeerplaatsen zijn voor alle bewoners/gebruikers van het pand vrij en gelijkelijk toegankelijk. Teneinde de naleving van dit voorschrift te waarborgen is een overeenkomst met alle rechthebbenden en de gemeente aangegaan tot het vestigen van een kwalitatieve verplichting. Partijen hebben te dulden dat op alle parkeerplaatsen door andere eigenaren, gebruikers en bezoekers van het pand mag worden geparkeerd. Dit op straffe van een direct opeisbare boete."

Beoordeling gronden

3.    Gelet op de tussenuitspraak van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4079 en de uitspraak van 28 augustus 2019 is in deze procedure alleen nog de vraag aan de orde of het dubbelgebruik van de parkeerplaatsen op het perceel voldoende is gewaarborgd. De Afdeling zal daarom alleen de beroepsgronden over parkeren bespreken die daar betrekking op hebben. Het betoog van [appellant] dat zijn woon- en leefklimaat is aangetast zal daarom niet opnieuw beoordeeld worden.

4.    Traject Heesch B.V. stelt zich op het standpunt dat [appellant] zich niet kan beroepen op de parkeerregels van de Parkeernormennota gemeente Bernheze, omdat die niet zien op de bescherming van zijn belangen.

4.1.    Artikel 8:69a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

4.2.    De parkeerregels strekken ertoe te waarborgen dat voor een bouwplan voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om zo parkeeroverlast in de directe omgeving van het perceel waarop het bouwplan is voorzien te voorkomen. [appellant] beoogt met zijn beroep een verslechtering van de parkeersituatie in de omgeving van zijn woning te voorkomen. Ongeacht of hij voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein heeft, kan hij hinder ondervinden van een eventueel tekort aan openbare parkeerplaatsen in de omgeving van zijn woning als gevolg van het bouwplan. Er kan daarom niet worden geoordeeld dat de parkeerregels kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. De Afdeling zal de beroepsgronden van [appellant] over het dubbelgebruik van de parkeerplaatsen daarom inhoudelijk bespreken.

5.    [appellant] betoogt dat het dubbelgebruik van de parkeerplaatsen niet door middel van een vergunningvoorschrift kan worden gewaarborgd en dat het besluit daarom in strijd met de Parkeernormennota is genomen.

Volgens [appellant] leidt het vestigen van een kwalitatieve verplichting er niet toe dat de openbare toegankelijkheid van de parkeerplaatsen voldoende verzekerd is. Hiertoe voert hij aan dat de kwalitatieve verplichting geen garantie bevat dat anderen dan de eigenaren, zoals bezoekers en derden, ook kunnen en mogen parkeren. Verder liggen de parkeerplaatsen afgeschermd van de openbare weg, omdat de inrit is voorzien van een poort. Dit belemmert volgens [appellant] het gebruik van de parkeerplaatsen door derden.

Verder voert hij aan dat onduidelijk is wat onder het normale gebruik van een parkeerplaats moet worden verstaan. Volgens hem bestaat de mogelijkheid dat voertuigen zoals campers langere tijd worden gestald op een parkeerplaats, zodat dubbelgebruik niet daadwerkelijk mogelijk is.

Tot slot betoogt [appellant] dat geen toestemming is gevraagd aan de hypotheekgevers, zodat in geval van een faillissement van een van de appartementseigenaren, de kwalitatieve verplichting niet kan worden ingeroepen.

5.1.    Op grond van artikel 3.1 van de Parkeernormennota mag worden uitgegaan van dubbelgebruik, onder de voorwaarde dat dubbelgebruik ook daadwerkelijk mogelijk is.

5.2.    In voorschrift 20 heeft het college de vergunninghouder verplicht ervoor zorg te dragen dat alle parkeerplaatsen voor alle bewoners en gebruikers gelijkelijk toegankelijk zijn. De openbare toegankelijkheid van de parkeerplaatsen is door middel van een kwalitatieve verplichting in een notariële akte van 28 oktober 2019 vastgelegd. Onder het kopje Overeenkomst is in artikel 1 van de notariële akte opgenomen:

"Iedere gerechtigde tot ieder voormeld registergoed, zijnde een appartementsrecht, dient te dulden dat iedere parkeerplaats behorend tot dat appartementsrecht, mede gebruikt worden door de eigenaren, gebruikers en gasten van de andere voormelde appartementsrechten om een voertuig te parkeren.

Iedere gerechtigde dient na te laten iedere actie of handeling, waardoor voormeld gebruik door derden belemmerd of verhinderd wordt, behoudens het normale gebruik van de parkeerplaats door hemzelf of andere gebruikers en gasten die ten behoeve van dat appartementsrecht in het appartementencomplex een voertuig wensen te parkeren.

Door het gezamenlijk gebruik als voormeld is sprake van dubbelgebruik."

5.3.    Anders dan waarvan [appellant] lijkt uit te gaan, hoeven de parkeerplaatsen slechts beschikbaar te zijn voor de bewoners en gebruikers van het perceel en hun gasten en dus niet voor andere derden. De parkeerplaatsen hoeven alleen maar te voorzien in de parkeerbehoefte die ontstaat door de realisering van het bouwplan, en dat is de parkeerbehoefte van de bewoners, gebruikers en hun gasten. De aanwezigheid van een poort verhindert het gebruik van de parkeerplaatsen door de bewoners en gebruikers van het perceel en hun gasten niet.

5.4.    De Afdeling is verder van oordeel dat voldoende duidelijk is wat onder het normale gebruik van een parkeerplaats moet worden verstaan, namelijk het parkeren van een voertuig. Er is uitdrukkelijk sprake van een parkeerplaats en geen stallingsruimte.

5.5.    Tussen partijen is niet in geschil dat de appartementseigenaren geen toestemming hebben gevraagd aan de hypotheekgevers. Die omstandigheid geeft in dit geval echter geen aanleiding voor het oordeel dat niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Als zich al de bijzondere situatie zou voordoen dat een appartementseigenaar failliet gaat en als gevolg daarvan de kwalitatieve verplichting niet kan worden ingeroepen tegen de nieuwe eigenaar, dan blijft er toch nog voldoende parkeergelegenheid beschikbaar. Rekening houdend met dubbelgebruik, zijn 8,5 parkeerplaatsen op eigen terrein nodig. Het bouwplan voorziet in 11 parkeerplaatsen op eigen terrein en voldoet daarmee aan de normen.

Het betoog faalt.

6.    Voor zover [appellant] betoogt dat voorschrift 20 van de omgevingsvergunning niet handhaafbaar is, faalt dit betoog. In voorschrift 20 is bepaald dat de naleving van het voorschrift wordt gewaarborgd door het vestigen van een kwalitatieve verplichting. Hiermee is verzekerd dat dubbelgebruik van parkeerplaatsen door de bewoners en gebruikers van het perceel en hun gasten daadwerkelijk mogelijk is. Er is daarom geen aanleiding voor het oordeel dat dit voorschrift niet kan worden gehandhaafd.

Slotoverwegingen

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2020

457-935.