Uitspraak 202004722/2/R3


Volledige tekst

202004722/2/R3.
Datum uitspraak: 30 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te Katwijk aan den Rijn,

en

het college van burgemeester en wethouders van Katwijk,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2020 heeft het college aan Boskalis Nederland B.V. (hierna: Boskalis) een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend ten behoeve van de bouw van een nieuwe Torenvlietbrug ter hoogte van de ir. G. Tjalmaweg (N206) te Valkenburg (ZH).

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.

Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 september 2020, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en mr. K. Heede, advocaat te Leiden, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.J.M.J.J. Houben, zijn verschenen. Voorts zijn Boskalis, vertegenwoordigd door [gemachtigde B] en [gemachtigde C], en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. drs. J.S. Kramer, advocaat te Den Haag, C.A. Haakman en C.F. Bakker, als partij gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Spoedeisend belang

2.    De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang aanwezig, nu ter zitting is gebleken dat de initiatiefnemers in november 2020 willen aanvangen met de bouw van de Torenvlietbrug.

Belanghebbendheid

3.    Het college stelt dat [verzoekster] geen belanghebbende is bij de aan Boskalis verleende omgevingsvergunning. Volgens het college bedraagt de afstand tussen het tuin- en sierbestratingsbedrijf van [verzoekster] gelegen aan de [locatie] te Katwijk (hierna: de bedrijfslocatie) en de locatie van de nieuwe Torenvlietbrug (hierna: projectlocatie) ongeveer 500 m en is er vanaf de bedrijfslocatie van [verzoekster] geen direct zicht op de projectlocatie. [verzoekster] voldoet volgens het college daarmee niet aan de vereisten om te kunnen worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit.

3.1.    Deze procedure leent zich niet voor een definitieve beantwoording van de vraag of [verzoekster] als belanghebbende bij het bestreden besluit kan worden aangemerkt. Er is echter gelet op de door het college genoemde omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter een reële kans aanwezig dat in de hoofdzaak geoordeeld zal worden dat [verzoekster] geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is. De voorzieningenrechter acht het voorshands niettemin niet geheel uitgesloten dat door [verzoekster], gezien de omvang van de bouwwerkzaamheden aan de Torenvlietbrug, ter plaatse van de bedrijfslocatie enige hinder kan worden ondervonden van die bouw, bijvoorbeeld in de vorm van enige geluidhinder. In de bodemprocedure moet dit nader worden onderzocht. Vooralsnog gaat de voorzieningenrechter er dan ook vanuit dat [verzoekster] belanghebbende is bij het bestreden besluit. Er is in zoverre geen aanleiding om het verzoek af te wijzen.

Wet natuurbescherming

4.    [verzoekster] voert aan dat de omgevingsvergunning in strijd met de Wet natuurbescherming (Wnb) is vastgesteld. Volgens [verzoekster] is de projectlocatie gelegen binnen een deel van de Oude Rijn waar ook een aanvliegroute voor vleermuizen ligt en heeft het college volgens haar niet inzichtelijk gemaakt welke middelen worden ingezet om te voorkomen dat die aanvliegroute wordt verstoord. Tevens ligt de projectlocatie volgens [verzoekster] in de beïnvloedingszone van een tweetal Natura 2000-gebieden en maken de bouwactiviteiten een inbreuk op de zorgplicht die geldt voor deze gebieden. Ten onrechte is volgens [verzoekster] dan ook niet beoordeeld of de bouw van de Torenvlietbrug leidt tot stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden. Dit klemt volgens [verzoekster] te meer omdat de huidige ontheffing op grond van de Wnb voor de bouw van de Torenvlietbrug eind 2020 afloopt.

4.1.     Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept".

4.2.     Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

4.3.    De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van projecten en andere handelingen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, zijn daarin opgenomen ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

Over soortenbescherming overweegt de voorzieningenrechter dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb bedoelt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. Dat volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3666.

4.4.    De omstandigheden zoals hiervoor onder 4.3. omschreven doen zich hier niet voor. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter strekken de betrokken normen van de Wnb voor de natuur- en landschapsbescherming kennelijk niet tot bescherming van de bedrijfseconomische belangen van [verzoekster] waarvoor zij in deze procedure opkomt, zodat dit betoog niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Ook wat betreft de aanwezigheid van vleermuizen ontbreekt de verwevenheid als hiervoor onder 4.3. bedoeld, omdat de bedrijfsactiviteiten van [verzoekster] niet worden beïnvloed door de instandhouding van de vleermuispopulatie.

Gelet op het voorgaande zal naar de verwachting van de voorzieningenrechter ten aanzien van de beroepsgronden over de Natura 2000-gebieden en de vleermuizen in de hoofdzaak worden geoordeeld dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit.

Welstand

5.    [verzoekster] betoogt dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo is verleend. Volgens [verzoekster] is het bouwplan in strijd met het Esthetisch Programma van Eisen neergelegd in de gemeentelijke Welstandsnota en is door het college niet inzichtelijk gemaakt waarom van deze eisen is afgeweken.

5.1.    Ter zitting is door [verzoekster] erkend dat vanuit haar bedrijfslocatie geen zicht bestaat op de projectlocatie. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de redelijke eisen van welstand kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [verzoekster]. Naar verwachting zal ook ten aanzien van dit betoog in de hoofdzaak worden geoordeeld dat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste in de weg staat aan een vernietiging van het bestreden besluit.

Geluid

6.    [verzoekster] betoogt dat er een reële kans is dat als gevolg van de bouwactiviteiten wettelijke geluidsnormen worden overschreden. Er zijn daarom volgens haar ten onrechte geen voorschriften aan het bestreden besluit verbonden die geluiddempende maatregelen voorschrijven teneinde een overschrijding van de wettelijke geluidsnormen te voorkomen.

6.1.    Artikel 2.10 van de Wabo bevat de gronden waaraan een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo moet worden getoetst. Gelet op artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo, dient het college uitsluitend te beoordelen of zich voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, één van de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, dan moet de omgevingsvergunning worden verleend en als dat wel zo is, moet deze, als strijdigheid met artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo niet wordt weggenomen, worden geweigerd.

6.2.    Gelet op hetgeen in 6.1. is overwogen, kan het betoog van [verzoekster] alleen dan slagen, indien dit betoog betrekking heeft op één van de in artikel 2.10, eerste lid, opgenomen weigeringsgronden.

Ter zitting is naar voren gekomen dat het betoog van [verzoekster] zo moet worden begrepen, dat het geluid vanwege de bouw van de Torenvlietbrug volgens haar in strijd is met de geluidnormen opgenomen in artikel 8.3 van het Bouwbesluit 2012. De omgevingsvergunning had daarom moeten worden geweigerd, omdat in de omgevingsvergunning geen voorschriften zijn opgenomen die deze strijdigheid wegnemen.

De voorzieningenrechter stelt vast dat aan het besluit onder andere de "Memo bouwveiligheidsplan KW06 Torenvlietbrug" van 13 februari 2020 met als bijlage een ongedateerd rapport van Cauberg Huygen ten grondslag is gelegd. Daarin staat dat de verwachting is dat de dagwaarden ten gevolge van de bouwwerkzaamheden passen binnen de eisen uit het Bouwbesluit 2012 en dat ook voldaan wordt aan de normen die gelden voor de maximale blootstellingsduur. [verzoekster] heeft geen argumenten aangevoerd waaruit kan worden geconcludeerd dat de bevindingen in de memo zodanige gebreken en leemtes in kennis vertonen dat het college zich daarop niet heeft kunnen baseren. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zich geen strijd met het Bouwbesluit 2012 vanwege het geluid afkomstig van de bouw van de Torenvlietbrug voordoet.

Overigens heeft het college aangeven dat Boskalis, ondanks dat er geen overschrijding van de geluidsnormen wordt verwacht, tijdens de bouw van de Torenvlietbrug de geluidbelasting toch zal monitoren. Als tijdens deze monitoring naar voren komt dat de geluidbelasting hoger is dat de genoemde geluidsnormen, zullen volgens het college afdoende maatregelen worden getroffen om alsnog te voldoen aan de geluidsnormen uit het Bouwbesluit 2012.

Conclusie

7.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Tieleman, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2020

817.