Uitspraak 202004017/2/R3


Volledige tekst

202004017/2/R3.
Datum uitspraak: 28 september 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1.    [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend te Tubbergen,

2.    [verzoeker sub 2], wonend te Tubbergen,

verzoekers,

en

de raad van de gemeente Tubbergen,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 mei 2020 heeft de raad het (veeg) bestemmingplan ¨Kernen gemeente Tubbergen¨ (hierna: het veegplan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] beroep ingediend.

[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 september 2020, waar [verzoeker sub 1] en anderen, in de persoon van [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. M.Y. Rutjes en ing. B.E. Strootman, en bijgestaan door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting De Esch B.V., vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Het veegplan heeft betrekking op de kernen van de gemeente Tubbergen en heeft verschillende doelen. Zo repareert het plan aanwezige omissies in bepaalde bestemmingsplannen, worden reeds vergunde ontwikkelingen in bepaalde bestemmingsplannen opgenomen, wordt voorzien in aanpassingen en verruimingen van planregels van bepaalde bestemmingsplannen en wordt in bepaalde bestemmingsplannen voorzien in een regeling om ongewenste ontwikkelingen met betrekking tot de huisvesting van arbeidsmigranten in woningen te voorkomen. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] kunnen zich niet verenigen met het veegplan omdat het volgens hen leidt tot ruimere bebouwingsmogelijkheden op de gronden die deel uitmaken van het bestemmingsplan "Tubbergen, De Esch" en omdat daarmee bepaalde gronden niet langer tot het buitengebied blijven behoren, respectievelijk bepaalde gronden niet langer tot het stedelijk gebied blijven behoren.

Om te voorkomen dat het veegplan voor de behandeling van de bodemprocedure al tot onomkeerbare gevolgen leidt, hebben zij verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.

3.    De voorzieningenrechter ziet aanleiding om te beoordelen in hoeverre verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.

4.    [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] betogen dat als gevolg van de vaststelling van het veegplan wordt voorzien in de mogelijkheid om 50% van de kavelgrootte van de kavels waarop dat plan betrekking heeft, te bebouwen. Als gevolg hiervan kan volgens hen binnen het plangebied van het bestemmingsplan ¨Tubbergen, De Esch¨ een groter deel van de gronden worden bebouwd met woningen c.a.. Hiermee worden volgens [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] de regels inzake duurzame verstedelijking, de waterhuishouding en behoud van het open karakter van het gebied overtreden.

4.1.    Artikel 41, lid 41.2.1, aanhef en onder c, van de planregels luidt:

¨Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen / bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

[…]

c. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per hoofdgebouw / bedrijfswoning ten hoogste 50% van het bouwperceel bedragen met een maximum van 250 m², met dien verstande dat wanneer de bestaande oppervlakte groter is, dit bestaande oppervlak als maximum geldt;¨

4.2.    Aan het betoog ligt de veronderstelling ten grondslag dat het veegplan ook betrekking heeft op het bestemmingsplan ¨Tubbergen, De Esch¨. Tegen laatstbedoeld bestemmingsplan hebben verzoekers beroep ingesteld. Het besluit tot vaststelling van dat bestemmingsplan is op verzoek van verzoekers bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 30 januari 2020 geschorst. Deze schorsing strekt zich mede uit over het besluit van 20 april 2020 waarin het bestemmingsplan ¨Tubbergen, De Esch¨ gewijzigd is vastgesteld. Bij de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2020:2291, is het verzoek om opheffing van die schorsing afgewezen. Reeds alleen hierom al bestaat bij het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening - voor zover dat verzoek betrekking heeft op het plangebied van bestemmingsplan ¨Tubbergen, De Esch¨ - geen spoedeisend belang.

4.3.    Bovendien constateert de voorzieningenrechter dat de veronderstelling van verzoekers dat het veegplan ook op het het bestemmingsplan ¨Tubbergen, De Esch¨ ziet, niet juist is. Het veegplan bevat geen wijzigingen van de verbeelding, bestemmingen of de regels van dat bestemmingsplan. Immers, zo volgt uit artikel 1, lid 1.2, van de planregels, worden onder het begrip ´bestemmingsplan´ uitsluitend de daar vermelde bestemmingsplannen begrepen. Het bestemmingsplan ¨Tubbergen, De Esch¨ staat echter niet vermeld in dat artikelonderdeel. Hoewel de gronden waarop dat plan betrekking heeft eveneens binnen het plangebied liggen van het veegplan, heeft het veegplan ter plaatse van die gronden alleen betrekking op het bestemmingsplan ¨Tubbergen¨. De raad heeft zich in zoverre terecht op het standpunt gesteld dat met de vaststelling van het veegplan geen planologische veranderingen teweeg worden gebracht voor de gronden waarvoor het bestemmingsplan ¨Tubbergen, De Esch¨ is vastgesteld.

Ook volgt uit de aanhef van artikel 41 van de planregels van het veegplan dat de daarin opgenomen regeling niet van toepassing is op de gronden waarvoor het bestemmingsplan ¨Tubbergen, De Esch¨ is vastgesteld. Gelet hierop is de door [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] gevreesde vergroting van de bebouwingsmogelijkheden binnen het plangebied van dat bestemmingsplan niet aan de orde. Dit betekent dat er ook daarom geen spoedeisend belang bestaat bij het treffen van een voorlopige voorziening.

5.    [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] betogen dat het perceel van [verzoeker sub 1A], door wie het beroep van [verzoeker sub 1] en andere mede is ingesteld, als gevolg van het besluit tot vaststelling van het veegplan in het buitengebied is komen te liggen. Dit heeft volgens hen nadelige gevolgen voor [verzoeker sub 1A] omdat in het buitengebied strengere regels gelden inzake nutsbedrijven, riolering en infrastructuur.

5.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat het veegplan geen betrekking heeft op het perceel [locatie]. Voor dit perceel geldt het bestemmingsplan ¨Buitengebied Tubbergen¨. In artikel 1, lid 1.2, van de planregels staat dit bestemmingsplan niet vermeld, zodat het veegplan geen wijzigingen brengt in de geldende bestemming en de bij die bestemming behorende planregels. Ook ten aanzien van dat perceel bestaat derhalve voor [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.

6.    [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] betogen ten slotte dat door het herschikken van de grenzen van de kernen binnen de gemeente ten onrechte een aantal weilanden die in het bestemmingsplan "Buitengebied Tubbergen" de bestemming "Agrarisch" hebben bij het bestaand stedelijk gebied zijn getrokken zonder dat is getoetst aan de regels inzake de ladder voor duurzame verstedelijking. Ten onrechte is volgens hen niet onderzocht of ook alternatieve bouwlocaties beschikbaar zijn binnen het bestaand stedelijk gebied.

6.1.    De voorzieningenrechter stelt vast dat ingevolge artikel 1, lid 1.2, van de planregels het veegplan geen betrekking heeft op gronden gelegen binnen het bestemmingsplan "Buitengebied Tubbergen". Het veegplan brengt geen wijzigen in de voor de betreffende weilanden geldende agrarische bestemming en de bij die bestemming horende planregels. Het veegplan maakt daarom geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk in het buitengebied, zodat de regels inzake de ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening, niet van toepassing zijn. Ook ten aanzien van deze gronden bestaat voor [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] derhalve geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening

7.    Gelet op het voorgaande concludeert de voorzieningenrechter dat [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoeker sub 2] geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal de verzoeken daarom afwijzen.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst de verzoeken af.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 28 september 2020

270-901.