Uitspraak 201906460/1/A2


Volledige tekst

201906460/1/A2.
Datum uitspraak: 26 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats] (België),

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 18 juli 2019 in zaak nr. 18/572 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag van [appellante] om zorgtoeslag over 2015 afgewezen.

Bij besluit van 5 februari 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en haar aanvraag om kindgebonden budget over 2015 afgewezen.

Bij uitspraak van 18 juli 2019 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2020, waar [appellante], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. D.W.L.M. van Veldhuizen en drs. R.E. Huisstede, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellante] heeft bij brief van 21 november 2017, ontvangen op 30 november 2017, de Belastingdienst/Toeslagen verzocht om met terugwerkende kracht zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2015 aan haar toe te kennen. Bij het besluit van 12 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag om zorgtoeslag afgewezen omdat de aanvraag te laat is ingediend.

2.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan het besluit van 5 februari 2018 ten grondslag gelegd dat [appellante] uitstel had gekregen voor de aangifte inkomstenbelasting 2015 tot 1 mei 2017 en tot die datum zorgtoeslag en kindgebonden budget kon aanvragen over 2015. Haar aanvraag is pas na die datum ontvangen, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.

3.    Bij de rechtbank is gebleken dat op de aanvraag om kindgebonden budget over 2015 geen eerder besluit was genomen dan het besluit van 5 februari 2018. Om proceseconomische redenen heeft de rechtbank dat besluit, voor zover het betrekking heeft op kindgebonden budget, met instemming van partijen als eerste besluit aangemerkt en het beroep hiertegen als een rechtstreeks beroep aangemerkt. De rechtbank heeft het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen gevolgd, dat [appellante] de aanvraag om zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2015 te laat heeft ingediend.

Hoger beroep

4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen heeft gevolgd. Bij brieven van 9 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar bericht dat de zorgtoeslag en het kindgebonden budget voor 2014 werden stopgezet. In die brieven is niets vermeld over 2015. Daarom ging zij ervan uit dat zij een brief van de Belastingdienst/Toeslagen zou krijgen als zij in 2015 weer recht had op zorgtoeslag en kindgebonden budget, of deze tegemoetkomingen automatisch zou ontvangen. In de brieven van 9 december 2013 is verwezen naar de website www.toeslagen.nl, waarop zij zou kunnen inloggen met haar DigiD, maar de toegang hiertoe was tot medio 2016 niet mogelijk voor Nederlanders die in het buitenland wonen, zoals zij. Verder heeft de Belastingdienst/Toeslagen haar niet, overeenkomstig artikel 15, zesde lid, van de Awir, op eigen initiatief een aanvraagformulier toegezonden, terwijl zij in 2015 aan alle voorwaarden voldeed voor zorgtoeslag en kindgebonden budget en kinderbijslag ontving. Zij mag niet de dupe worden van een ontwerpfout in het toeslagensysteem, aldus [appellante].

Beoordeling

4.1.    De toepasselijke wetgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4.2.    In de brief van 9 december 2013 over de zorgtoeslag is vermeld: "Wij verlengen uw zorgtoeslag voor 2014 niet. Dit is omdat u over (het laatste deel van) 2013 ook al geen zorgtoeslag meer kreeg. Of omdat u volgens onze informatie vanaf 1 januari 2014 hierop geen recht meer hebt. Wel zorgtoeslag in 2014? Denkt u wel recht te hebben op zorgtoeslag in 2014? Dan kunt u deze toeslag opnieuw aanvragen met Mijn toeslagen op www.toeslagen.nl, U logt in met uw DigiD".

De brief van 9 december 2013 over het kindgebonden budget is van gelijke inhoud en strekking.

Beide brieven moeten worden aangemerkt als een mededeling in de zin van artikel 15, zesde lid, van de Awir. In de brieven is vermeld dat de zorgtoeslag en het kindgebonden budget zijn geëindigd en dat voor het opnieuw verkrijgen hiervan een nieuwe aanvraag moest worden ingediend. Met deze brieven is het, zonder dat daaraan opnieuw een aanvraag voorafgaat, doorwerken naar latere berekeningsjaren daarna in de zin van artikel 15, vijfde lid, van de Awir, geëindigd. [appellante] moest voor 2015 een nieuwe aanvraag indienen. Er bestaat geen wettelijke grondslag voor haar standpunt, dat het recht op toekenning automatisch herleefde als in 2015 weer aan de voorwaarden voor toekenning werd voldaan (zie ook de uitspraken van de Afdeling van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2158, en van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2284).

Gelet op het woord ‘kan’ in artikel 15, zevende lid, van de Awir, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de mogelijkheid tot het uit eigen initiatief toesturen van een aanvraagformulier, maar geen verplichting hiertoe. Dat de dienst [appellante] geen aanvraagformulier heeft toegestuurd, biedt daarom geen grond voor vernietiging van het besluit van 5 februari 2018.

4.3.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft in de schriftelijke uiteenzetting naar voren gebracht dat de publicatie op de website "https://over-ons.belastingdienst.nl/kindgebonden-budget-alsnog-toekennen/" is bedoeld voor het geval dat de dienst in het verleden ten onrechte aan een belanghebbende heeft gevraagd om een aanvraag kindgebonden budget in te dienen, terwijl geacht had moeten worden dat deze aanvraag was gedaan. Dit laatste is het geval als al een aanvraag voor een andere toeslag bij de Belastingdienst/Toeslagen in behandeling was. Een dergelijke situatie deed zich hier echter niet voor.

4.4.    Aan [appellante] is tot 1 mei 2017 uitstel verleend voor het indienen van de aangifte inkomstenbelasting over 2015, zodat de verlengde termijn van artikel 15, eerste lid, van de Awir hier geldt. Op grond daarvan had [appellante] de aanvraag zorgtoeslag en kindgebonden budget over 2015 tot 1 mei 2017 kunnen indienen. Zij heeft deze tegemoetkomingen eerst na die datum aangevraagd. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat de aanvraag terecht is afgewezen.

Het betoog faalt.

Slotsom

5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A de Vlieger-Mandour, griffier.

w.g. Bijloos    w.g. A. de Vlieger-Mandour
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2020

BIJLAGE

Artikel 15 Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

1. Een aanvraag om een tegemoetkoming met betrekking tot een berekeningsjaar kan tot 1 september van het jaar volgend op het berekeningsjaar worden ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. Indien de belanghebbende of diens partner voor de in de eerste volzin genoemde datum is uitgenodigd om over het berekeningsjaar aangifte inkomstenbelasting te doen binnen een termijn die na die datum verloopt, wordt de in die volzin bedoelde termijn verlengd tot de laatste dag van de door de inspecteur voor het indienen van die aangifte gestelde termijn. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een medebewoner is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen en de aanvraag betrekking heeft op een tegemoetkoming op grond van een inkomensafhankelijke regeling waarin is bepaald dat naast de draagkracht van de belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Indien meer dan een van de personen, bedoeld in de tweede en derde volzin, is uitgenodigd om aangifte inkomstenbelasting te doen, wordt voor de toepassing van die volzinnen uitgegaan van de aangifte waarvan de indieningstermijn het laatst verloopt. 2. De belanghebbende is gehouden de voor de beslissing op de aanvraag benodigde informatie duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te verstrekken. 3. Indien de belanghebbende een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

4. Indien in een inkomensafhankelijke regeling is bepaald dat naast de draagkracht van belanghebbende en diens partner ook de draagkracht van medebewoners van belang is voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van een tegemoetkoming, wordt de aanvraag mede ondertekend door de medebewoners.

5. Een aanvraag wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.

6. Indien de Belastingdienst/Toeslagen van oordeel is dat toepassing van het vijfde lid kan worden beëindigd, deelt hij dit de belanghebbende schriftelijk mee.

7. De Belastingdienst/Toeslagen kan op eigen initiatief een aanvraagformulier toezenden aan degene die vermoedelijk voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Op dat formulier kunnen voor de belanghebbende en zijn niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner de gegevens worden vermeld die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.

Artikel 5 Wet op het kindgebonden budget

1. De Belastingdienst/Toeslagen is belast met de uitvoering van deze wet.

2. De ouder die

a. over het berekeningsjaar aanspraak heeft op een kindgebonden budget, en

b. over het berekeningsjaar reeds in aanmerking komt voor een andere tegemoetkoming waarvan de uitvoering is opgedragen aan de Belastingdienst/Toeslagen,

wordt geacht een aanvraag als bedoeld in artikel 15 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor het kindgebonden budget te hebben gedaan.

3. Voor de toepassing van artikel 16, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt in het geval, bedoeld in het tweede lid, de aanvraag geacht te zijn gedaan op het moment waarop de Belastingdienst/Toeslagen bekend is geworden dat de ouder aanspraak heeft op een kindgebonden budget.