Uitspraak 201810001/1/A2


Volledige tekst

201810001/1/A2.
Datum uitspraak: 3 juli 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 7 november 2018 in zaak nr. 17/6485 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een aanvraag van [appellant] om zorgtoeslag voor 2015 afgewezen.

Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 oktober 2017 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juni 2019, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.

Overwegingen

Besluitvorming

1.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft op 1 augustus 2017 een aanvraag van [appellant] om zorgtoeslag voor 2015 ontvangen. Volgens de dienst kon [appellant] de aanvraag indienen tot 1 mei 2017. Omdat de aanvraag te laat is ingediend, heeft [appellant] geen recht op zorgtoeslag voor 2015, aldus de Belastingdienst/Toeslagen.

Oordeel van de rechtbank

2.    De rechtbank heeft het besluit van 18 oktober 2017 vernietigd, omdat de Belastingdienst/Toeslagen niet is ingegaan op alle door [appellant] in bezwaar tegen de afwijzing aangevoerde gronden. Zij heeft de rechtsgevolgen van dat besluit evenwel in stand gelaten, omdat de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag terecht heeft afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de dienst zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aanvraag te laat is ingediend en dat een eerdere aanvraag van [appellant] om zorgtoeslag voor 2012 niet kan worden aangemerkt als een doorlopende aanvraag voor 2015, omdat de zorgtoeslag bij brief van 9 december 2013 niet is verlengd voor 2014.

Gronden van het hoger beroep

3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag in 2014 op adequate wijze heeft beëindigd. Volgens hem heeft de dienst geen mededeling als bedoeld in artikel 15, zesde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) gedaan, zodat voor het berekeningsjaar 2015 een doorlopende aanvraag aanwezig moet worden geacht.

Indien de Afdeling dit standpunt niet volgt, voert [appellant] aan dat de Belastingdienst/Toeslagen in dit geval invulling had moeten geven aan de zorgplicht zoals neergelegd in artikel 15, zevende lid, van de Awir. Nu de dienst deze zorgplicht heeft verzuimd, moet hij worden beschermd door aan te nemen dat sprake is van een doorlopende aanvraag, aldus [appellant].

[appellant] betoogt verder dat aan de aangevallen uitspraak een motiveringsgebrek kleeft, nu de rechtbank in het geheel niet is ingegaan op zijn grond dat de inkomenswijziging die hij in mei 2015 heeft ingediend voor de zorgtoeslag voor 2013, en die ertoe zal leiden dat hij voor het jaar 2013 in aanmerking komt voor zorgtoeslag, tot gevolg heeft dat ook om die reden sprake is van een doorlopende aanvraag voor 2014 en volgende jaren.

Beoordeling van het hoger beroep

4.    Het hoger beroep richt zich tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit van 18 oktober 2017. Het geschil gaat om de vraag of er een doorlopende aanvraag is voor 2015.

5.    Artikel 15 van de Awir luidt als volgt:

"[…]

5. Een aanvraag wordt geacht mede te zijn gedaan voor op het berekeningsjaar volgende berekeningsjaren.

6. Indien de Belastingdienst/Toeslagen van oordeel is dat toepassing van het vijfde lid kan worden beëindigd, deelt hij dit de belanghebbende schriftelijk mee.

7. De Belastingdienst/Toeslagen kan op eigen initiatief een aanvraagformulier toezenden aan degene die vermoedelijk voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Op dat formulier kunnen voor de belanghebbende en zijn niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot of geregistreerde partner de gegevens worden vermeld die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de aanspraak of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming.

[…]".

6.    In de brief van 9 december 2013 is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

"Wij verlengen uw zorgtoeslag voor 2014 niet. Dit is omdat u over (het laatste deel van) 2013 ook al geen zorgtoeslag meer kreeg. Of omdat u volgens onze informatie vanaf 1 januari 2014 hierop geen recht meer hebt. […] Denkt u wel recht te hebben op zorgtoeslag in 2014? Dan kunt u deze toeslag opnieuw aanvragen […]."

7.    De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2284, terecht overwogen dat de brief van 9 december 2013 moet worden aangemerkt als een mededeling in de zin van artikel 15, zesde lid, van de Awir. Uit de bewoordingen van die brief is voldoende duidelijk dat de zorgtoeslag is beëindigd, zodat voor het opnieuw verkrijgen van zorgtoeslag een nieuwe aanvraag moet worden ingediend. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat, nu het jaar 2014 dus geen berekeningsjaar is geweest, de aanvraag zorgtoeslag voor het berekeningsjaar 2012 niet aangemerkt kan worden als een doorlopende aanvraag voor 2015.

Of de mededeling in de brief van 9 december 2013 dat [appellant] voor 2013 geen recht heeft op zorgtoeslag terecht is, gezien de inkomenswijziging die hij in mei 2015 heeft ingediend, is in dit verband niet van belang. Met die brief is het automatisch continueren in de zin van artikel 15, vijfde lid, van de Awir immers beëindigd. Voor het standpunt van [appellant] dat het automatisch continueren herleeft indien alsnog voor 2013 zorgtoeslag wordt toegekend, bestaat geen wettelijke grondslag.

Het betoog faalt in zoverre.

8.    Ook het betoog dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft gehandeld in strijd met artikel 15, zevende lid, van de Awir, zodat om die reden sprake is van een doorlopende aanvraag, faalt. De Afdeling onderschrijft het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen dat de in die bepaling genoemde mogelijkheid tot het uit eigen initiatief toesturen van een aanvraagformulier door de dienst, gelet op het gebruik van het woord ‘kan’, een mogelijkheid en geen verplichting is. Verder heeft de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting bij de Afdeling toegelicht dat [appellant] niet tot een van de doelgroepen behoort waaraan de dienst op eigen initiatief aanvraagformulieren pleegt te sturen.

9.    Hoewel [appellant] met juistheid aanvoert dat de rechtbank niet gemotiveerd is ingegaan op de beroepsgrond over de ingediende inkomenswijziging in mei 2015, leidt dit niet tot het door hem gewenste resultaat. Uit hetgeen hiervoor onder 7 en 8 is overwogen, volgt dat de conclusie van de rechtbank dat de Belastingdienst/Toeslagen de aanvraag om zorgtoeslag voor 2015 terecht heeft afgewezen, juist is. De aangevallen uitspraak komt in zoverre in aanmerking voor verbetering van de gronden waarop zij rust.

Eindoordeel

10.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft de aanvraag van [appellant] om zorgtoeslag voor 2015 terecht afgewezen.

11.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

12.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.G. de Vries-Biharie, griffier.

w.g. Van Eck    w.g. De Vries-Biharie
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juli 2019

611.