Uitspraak 201906528/1/R2


Volledige tekst

201906528/1/R2.
Datum uitspraak: 19 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Landgraaf,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Landgraaf,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juni 2019 heeft de raad van Landgraaf het bestemmingsplan "De Bousberg 2018" vastgesteld.

[appellant] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is door de raad naar de Afdeling doorgezonden teneinde het als beroep in behandeling te nemen.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2020, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. E.P. Euverman, advocaat te Breda en mr. M. Costongs-Muris, bijgestaan door P.J. Rompen - van den Broek, is verschenen. Tevens heeft [appellant] door middel van een telefonische verbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.    De raad heeft het bezwaar van [appellant] terecht op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) doorgestuurd naar de Afdeling nu tegen het bestreden besluit rechtstreeks beroep bij de Afdeling openstaat.

Inleiding

2.    De Bousberg is een voormalige camping en bungalowpark, gevestigd aan de Boomweg 10 te Landgraaf. Deze locatie is herontwikkeld tot een woningbouwlocatie. Het ligt nabij Natura 2000-gebied "Brunssummerheide".

3.     Het bestemmingsplan vervangt de voor deze woningbouwlocatie van toepassing zijnde bestaande planologische regelingen en voorziet in de bouw van maximaal 69 woningen.

4.    [appellant] woont in de directe nabijheid van het plangebied, aan de [locatie], te Landgraaf. Hij ervaart veel overlast van het (bouw)verkeer, dat via de Parklaan van en naar de woningbouwlocatie rijdt.

Toetsingskader bestemmingsplan

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Opeenvolging van bestemmingsplannen

6.    [appellant] betoogt allereerst dat de door de raad gehanteerde werkwijze van steeds opeenvolgende veranderende bestemmingsplannen en verwijzingen naar eerdere plannen zeer verwarrend overkomt, waardoor voor een burger niet meer te volgen is waarop het bestemmingsplan betrekking heeft.

6.1.    Het bestemmingsplan en de toelichting daarop zijn te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl. Uit de verbeelding en de planregels blijkt duidelijk dat er één regime geldt voor de betreffende woningbouwlocatie. In de plantoelichting is daarnaast vermeld dat het gaat om een nieuw bestemmingsplan voor de gehele woningbouwlocatie, ter vervanging van de voor dit gebied geldende bestemmingsplannen en is uiteengezet welke plannen zijn vervangen. Dat het voor [appellant] door de opeenvolging van deze plannen binnen een kort tijdsbestek lastiger kan zijn om te overzien waarop het betreffende plan precies betrekking heeft, maakt niet dat het thans voorliggende plan onduidelijk is, onzorgvuldig tot stand is gekomen, of in strijd is met de rechtszekerheid.

Het betoog faalt.

Het Programma Aanpak Stikstof

6.2.    [appellant] betoogt verder dat de raad, gelet op recente jurisprudentie van de Afdeling, het bestemmingsplan niet heeft kunnen vaststellen onder verwijzing het Programma Aanpak Stikstof (hierna: het PAS).

6.3.    Artikel 8:69a van de Awb luidt:

"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

6.4.    Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

6.5.    De bepalingen in de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1230), kunnen de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

6.6.    Bij de beantwoording van de vraag of verwevenheid als hiervoor bedoeld kan worden aangenomen, wordt onder meer rekening gehouden met de situering van de woning van de appellant, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van de appellant en het natuurgebied, met hetgeen aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied (uitspraken van 19 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1947 en van 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1110).

6.7.    Het perceel van [appellant] ligt op ongeveer 600 m afstand van het Natura 2000-gebied "Brunssummerheide". [appellant] heeft geen direct zicht vanuit zijn woning op het gebied. Daarnaast bevindt zich tussen zijn woning en het gebied de woningbouwlocatie, waarbij de fases 1 en 2 al zijn gebouwd. Gelet hierop bestaat geen duidelijke verwevenheid tussen de individuele belangen van [appellant] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn directe omgeving en de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, zodat moet worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van [appellant] bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving.

6.8.    Hetgeen [appellant] ten aanzien van de effecten op het Natura 2000-gebied heeft aangevoerd, kan op grond van artikel 8:69a van de Awb niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking daarvan.

Aantasting woon- en leefklimaat

7.    [appellant] betoogt verder dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan "De Bousberg 2018", er onvoldoende rekening mee heeft gehouden dat zijn woon- en leefklimaat wordt aangetast. Hij wijst erop dat het verkeer uitsluitend via de Parklaan en vervolgens de Eikenlaan de woningbouwlocatie kan bereiken. De Parklaan is gelegen aan de voorkant van zijn woning en de Eikenlaan aan de zijkant van zijn woning, zodat al het verkeer van en naar de woningbouwlocatie vlak langs zijn huis rijdt. De Parklaan, die altijd een woonstraat is geweest, is niet geschikt om als de enige ontsluitingsweg voor de woningbouwlocatie te fungeren. Er is ook ten onrechte niet voorzien in een calamiteitenroute. De Eikenlaan, de voormalige inrit van de camping, is door de projectontwikkelaar ten onrechte geschikt gemaakt als voorlopige entree. Tot slot voert [appellant] aan dat hij al 15 jaar overlast heeft van bouwverkeer, dat de fases 3 en 4 nog moeten worden gebouwd, en dat onduidelijk is wanneer het bouwproject is afgerond, terwijl het slechts gaat om 69 woningen.

7.1.    De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de belangenafweging om te komen tot een goede ontsluiting van het projectgebied al in het verleden heeft plaatsgevonden. Het besluit om de wijk via één toegangsweg te ontsluiten is reeds toen gemaakt en is bekrachtigd middels uitspraken daarover van de Afdeling, aldus de raad. Het onderhavige plan voorziet in 69 woningen, aanzienlijk minder dan de 102 woningen die eerder planologisch mogelijk waren gemaakt, hetgeen volgens de raad positieve gevolgen heeft voor het aantal verkeersbewegingen. Uit een verkeersstudie van Arcadis van augustus 2006 en een nadere reactie van Arcadis van 3 maart 2009, komt naar voren dat de Parklaan geschikt is om het toegenomen verkeer te verwerken, zodat er uit verkeerskundig perspectief geen noodzaak is om een tweede weg aan te leggen. Dit verkeersonderzoek is geactualiseerd in 2012 en ook toen bleek de Parklaan geschikt om als enige ontsluitingsweg te fungeren, aldus de raad.

7.2.    In de uitspraken van 23 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM8838 en van 1 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ7419, heeft de Afdeling reeds een oordeel gegeven over de ontsluiting via de Parklaan en de noodzaak voor een tweede ontsluiting. In de uitspraak van 23 juni 2010 heeft de Afdeling reeds overwogen dat er geen sprake is van een onaanvaardbare toename van de verkeersintensiteit ten gevolge van de woningbouwlocatie en dat de noodzaak voor een tweede ontsluiting ontbreekt. De Afdeling ziet in hetgeen door [appellant] thans is aangevoerd geen aanleiding voor een ander oordeel dan in de uitspraken van 23 juni 2010 en 1 juni 2011 is gegeven. Daarbij is van belang dat de Afdeling in de uitspraak van 23 juni 2010 het onderzoeksrapport van Royal Haskoning van 15 mei 2008, waarnaar [appellant] ter zitting heeft verwezen, reeds heeft beoordeeld. Verder heeft de raad in 2012 het eerder door Arcadis verrichte verkeersonderzoek geactualiseerd. De raad is opnieuw tot de slotsom is gekomen dat de Parklaan geschikt is om als enige toegangs- en calamiteitenweg te fungeren. Niet is geleken dat de raad daarbij is uitgegaan van een onderschatting van het aantal verkeersbewegingen langs de Parklaan en de Eikenlaan, zoals door [appellant] is gesteld. Zijn enkele feitelijke waarneming, dat er meer verkeersbewegingen zouden zijn dan door de raad is aangenomen, is daarvoor onvoldoende.

7.3.    Dat [appellant] overlast ervaart door het bouwverkeer, dat iedere dag langs zijn woning rijdt, en de omstandigheid dat hij in onzekerheid verkeert over de einddatum van het project, is invoelbaar, maar dat laat onverlet dat bouwverkeer en overlast door bouwwerkzaamheden geen betrekking hebben op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Vergelijk in dat verband ook r.o. 2.11 van de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ7419.

7.4.    Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid, na afweging van de betrokken belangen, het bestemmingsplan "De Bousberg 2018" kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

8.    Het beroep is ongegrond.

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2020

680.