Uitspraak 200905490/1/H1


Volledige tekst

200905490/1/H1.
Datum uitspraak: 23 juni 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], allen wonend te Landgraaf,

tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 juni 2009 in zaak nrs. 08/619 en 08/620 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 31 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Landgraaf (hierna: het college) aan Bousberg Ontwikkeling b.v.( hierna: vergunninghoudster) vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor de bouw van 88 woningen op het perceel Boomweg 10 te Langraaf (hierna: het perceel).

Bij onderscheiden besluiten van 11 maart 2008 heeft het college de door [appellanten], daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 16 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juli 2009 hoger beroep ingesteld. Zij hebben het hoger beroep aangevuld bij brief van 18 augustus 2009.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Vergunninghoudster heeft een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2010, waar [een van de appellanten], bijgestaan door J.A.J. Vermeeren en mr. L.M.A. Schrieder, het college, vertegenwoordigd door mr. A. Van de Schraaff, mr. M. Ouarani en ing. A. Meiboom, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en [directeuren].

2. Overwegingen

2.1. [appellanten] betogen dat het college bij de bestreden besluiten onvoldoende rekening met hun belangen heeft gehouden, met name vanwege de invloed van het bouwplan op hun woon- en leefklimaat, en dat de besluiten niet berusten op een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe voeren zij aan dat in het rapport van Arcadis van augustus 2006 ten onrechte is geconcludeerd dat het bouwplan niet tot een verkeerstoename zal leiden ten opzichte van de situatie dat de op de locatie van het bouwplan voorheen aanwezige camping volledig bezet was. Volgens [appellanten] was op de camping slechts ongeveer 6 weken per jaar sprake van drukte, en tevens verlieten in die situatie bezoekers niet regelmatig het terrein, gelet op de vele beschikbare faciliteiten. Voorts stellen zij vraagtekens bij het aantal autobewegingen per dag per woning, zoals gesteld door Arcadis. Verder brengen zij naar voren dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een maximaal toelaatbare verkeersintensiteit van 3000 tot 5000 motorvoertuigen per etmaal, nu volgens hen tevens rekening moet worden gehouden met specifieke kenmerken die gelden voor het bestaande woongebied.

2.1.1. Het college heeft ter onderbouwing van de bestreden besluiten een verkeersstudie van Arcadis van augustus 2006 overgelegd. [appellanten] hebben een rapport van Royal Haskoning van 15 mei 2008 en een rapport van Verkeerskundig Adviesbureau Vermeer van 20 mei 2008 overgelegd. In het rapport van Arcadis is de te verwachten verkeersintensiteit van het bouwplan afgezet tegen de verkeersintensiteit die op grond van de bestemming verblijfsdoeleinden kan worden verwacht. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een sterke toename van de verkeersintensiteit door het bouwplan ten opzichte van de eerder bestaande situatie buiten het campingseizoen. In de reactie van 3 maart 2009 van Arcadis op het rapport van Vermeer is aangegeven dat ten opzichte van 2006 inderdaad hogere waarden moeten worden gehanteerd, maar dat ook rekening houdend met een hogere ritgeneratie per woning de verwachte toekomstige intensiteit niet uitkomt boven de grenswaarden voor 30km/uurwegen. Nu de door de diverse deskundigen voorspelde verkeersintensiteiten in ieder geval ruim binnen de op grond van de "ASVV 2004 Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de grond-, water-, Wegenbouw- en verkeerstechniek verkeerskundig gezien acceptabele marges blijven, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van onaanvaardbare toename van de verkeersintensiteiten. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met de plaatselijke situatie. Voor toepassing van een subjectief criterium als de verkeersleefbaarheid vanwege het hoge groeipercentage van de verkeersintensiteit zoals door [appellanten] onder verwijzing naar de door hen ingediende rapporten wordt voorgestaan, heeft het college, zoals door Arcadis in de reactie van 13 november 2007 is opgenomen, terecht geen aanleiding gezien.

2.2. Voorts voeren [appellanten] aan dat de rechtbank heeft miskend dat niet voldoende parkeerruimte beschikbaar zal zijn. Daartoe brengen zij naar voren dat een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning toegepast had dienen te worden en dat niet duidelijk is waar de openbare parkeerplaatsen gerealiseerd gaan worden.

2.2.1. In het rapport van Arcadis is uitgegaan van een parkeerkencijfer van 1,8 per woning. Door het college is aangegeven dat in totaal 2,2 parkeerplaatsen per woning worden gerealiseerd. Er bestaat geen aanleiding om dit ontoereikend te achten. Het college heeft ter zake ook verwezen naar het inrichtingsplan bij de ruimtelijke onderbouwing waarin wordt aangegeven waar die parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Aldus heeft de rechtbank terecht overwogen dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

2.3. Verder voeren [appellanten] aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom niet voor een alternatieve ontsluiting van het bouwplan is gekozen. Volgens hen is een tweede ontsluiting noodzakelijk ter voorkoming van verkeersonveiligheid. Volgens [appellanten] is de stelling van het college dat geen problemen zullen ontstaan vanwege de verkeersveiligheid omdat het verkeer zich zal verdelen over de Parklaan oost en Parklaan westzijde niet juist, nu uit een berekening van Vermeer blijkt dat ook in dat geval de kruispuntbelasting te hoog is en de wachttijden meer dan 20 seconden zullen bedragen.

2.3.1. Het college diende te beslissen over het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning ten behoeve van het project, zoals aangevraagd. Indien het een project op zichzelf aanvaardbaar acht, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In de verkeersstudie van Aradis van augustus 2006 zijn diverse tracévarianten besproken, doch is geconcludeerd dat geen van die varianten een volwaardig en beter alternatief is. Voorts is geconcludeerd dat de noodzaak voor een tweede ontsluiting ontbreekt. De rechtbank heeft terecht in hetgeen [appellanten] aanvoeren geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gekozen ontsluiting geschikt kan worden geacht en dat een tweede ontsluitingsweg niet noodzakelijk is.

In de door [appellanten] overgelegde berekeningen is uitgegaan van een andere methode dan die door het college is gehanteerd. Geen aanleiding wordt gezien voor het oordeel dat het college niet de gekozen wijze van berekenen van de kruispuntbelasting mocht toepassen. Uit die berekeningen blijkt dat wordt voldaan aan een maximale wachttijd van 20 seconden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de wachttijden voor de aansluitingen op de Rompertsweg weliswaar zullen toenemen door realisatie van het bouwplan, doch deze niet als onredelijk kunnen worden aangemerkt. Het college heeft aangegeven dat indien dit noodzakelijk mocht blijken, nog verkeerskundige maatregelen kunnen worden genomen, doch dat daartoe thans geen aanleiding wordt gezien.

2.4. Voorts betogen [appellanten] dat sprake is van horizonvervuiling door het bouwplan, nu veel groen en uitzicht verdwijnen. Daarbij geven zij aan dat sprake is van een ondeugdelijk welstandsadvies. Verder wijzen zij op een mogelijke waardevermindering van hun woningen.

2.4.1. De rechtbank heeft terecht in de door [appellanten] gestelde vermindering van groen en uitzicht door het bouwplan geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college de vrijstelling en bouwvergunning had moeten weigeren. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de dichtstbijgelegen bestaande woningen op geruime afstand van de in het bouwplan voorziene woonbebouwing - in het bijzonder ook de daarvan deel uitmakende kastelen - zijn gelegen en sprake is van een geaccidenteerd terrein. Voorts is een positief welstandsadvies aan de besluitvorming ten grondslag gelegd. Voor zover [appellanten] aanvoeren dat bij dat advies onvoldoende rekening is gehouden met zichtlijnen vanaf hun percelen, geeft dit geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet op basis van het advies mocht oordelen dat het bouwplan in overeenstemming met redelijke eisen van welstand is. De rechtbank heeft voorts ten aanzien van de gestelde waardevermindering van de woningen terecht, nadat zij heeft geconstateerd dat het college in redelijkheid de vrijstelling heeft kunnen verlenen, verwezen naar de mogelijkheid om een verzoek om planschadevergoeding toe te kennen.

2.5. Voor zover [appellanten] betogen dat geen onderzoek heeft plaatsgevonden naar de geluidhinder in de in het bouwplan voorziene woningen en dat sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder, hebben zij dit eerst in hoger beroep naar voren gebracht. De rechtbank heeft geen oordeel kunnen geven over deze gronden. In hoger beroep staat de beoordeling van de aangevallen uitspraak centraal. Niet valt in te zien dat [appellanten] deze gronden niet eerder naar voren hadden kunnen brengen. Gelet hierop dienen deze buiten beschouwing te blijven.

2.5.1. Voor zover [appellanten] aanvoeren dat het bouwverkeer ten behoeve van het bouwplan overlast voor hen zal veroorzaken, stelt de Afdeling vast dat dit bezwaar geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Deze grond dient derhalve buiten beschouwing te blijven.

2.6. Voor zover [appellanten] wijzen op de gronden die zij in bezwaar en beroep naar voren hebben gebracht en in hoger beroep als herhaald en ingelast beschouwen, kunnen deze niet leiden tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.

2.7. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank, anders dan [appellanten] betogen, terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de besluiten niet voorzien zijn van een goede ruimtelijke onderbouwing dan wel op een onjuiste afweging van de betrokken belangen berusten. Voorts heeft zij terecht niet geconcludeerd tot een schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2010

444