Uitspraak 202002530/2/R2


Volledige tekst

202002530/2/R2.
Datum uitspraak: 12 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Deurne,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 maart 2020 in zaak nr. SHE 19/2857 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Liessel, gemeente Deurne,

en

het college van burgemeester en wethouders van Deurne.

Procesverloop

Bij besluit van 15 augustus 2017 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen verleend voor het legaliseren van een veldschuur op het perceel [locatie] te Liessel.

Bij besluit van 23 september 2019 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 maart 2020 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 september 2019 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Bij dezelfde brief als waarmee hoger beroep is ingesteld, heeft het college de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [wederpartij] een schriftelijke uiteenzetting met betrekking tot het verzoek gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 juli 2020, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.H. Baudoin, is verschenen. Voorts is daar [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. G.J.A. de Jager, advocaat te Rotterdam, gehoord.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.    Op het perceel [locatie] is een gebouw aanwezig dat in 1956 zonder vergunning is opgericht. De raad van de gemeente Deurne heeft ten behoeve het gebruik van dit gebouw voor permanente bewoning in het bestemmingsplan "Tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied" persoonsgebonden overgangsrecht opgenomen. Het college ziet zich daarom gehouden om het illegale gebouw te legaliseren, zodat daarin kan blijven worden gewoond tot het persoonsgebonden overgangsrecht is uitgewerkt.

Vanwege de gegeven omstandigheden, heeft het college zich genoodzaakt geacht bij het besluit van 15 augustus 2017 een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen te verlenen voor het legaliseren van een veldschuur.

De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1829, geoordeeld dat het beoogde gebruik van het gebouw wonen is, zodat de omgevingsvergunning wegens strijd met het bestemmingsplan had moeten worden geweigerd.

3.    Het door het college gedane verzoek strekt ertoe dat, bij wijze van voorlopige voorziening, wordt bepaald dat het college in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep niet handhavend hoeft op te treden met betrekking tot het gebouw aan de [locatie].

4.    De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van een spoedeisend belang dat het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het geding in onderhavige procedure gaat over een (verleende) omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het verzoek van het college om te mogen afzien van handhavend optreden valt, wat daarvan ook zij, buiten het kader van deze procedure. Voorts wordt er nu, zo lang er een vergunning is, geen overtreding van een wettelijk voorschrift gepleegd, zodat er geen situatie bestaat die het college noopt tot gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot handhaving. De rechtbank heeft het besluit van 15 augustus 2017 immers niet herroepen en ter zitting is verklaard dat het college nog geen nieuw besluit op bezwaar heeft genomen.

De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat wanneer de raad geen woonbestemming zou willen toekennen of als de raad dat wel zou willen van provinciewege, na een uitdrukkelijk verzoek daartoe gelet op de omstandigheden van dit concrete geval, geen medewerking daaraan zou worden verleend, het college eerst een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank. Ervan uitgaande dat de desbetreffende omgevingsvergunning daarbij wordt geweigerd, moet het college vervolgens bezien of handhavend moet worden opgetreden. Indien het college zou besluiten gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot handhaving, zou het eventueel aan [vergunninghouder] zijn op dat moment een verzoek om voorlopige voorziening te vragen naar aanleiding van het handhavend optreden van het college.

5.    Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Schoonbrood
voorzieningenrechter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2020

694.