Uitspraak 201704035/1/A1


Volledige tekst

201704035/1/A1.
Datum uitspraak: 6 juni 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante] (hierna: de stichting), gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 april 2017 in zaak nr. 16/4912 in het geding tussen:

de stichting

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Nieuw-West.

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2015 heeft het algemeen bestuur geweigerd om aan de stichting omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van 14 garageboxen op het perceel [locatie] te Amsterdam (hierna: het perceel).

Bij besluit van 21 juni 2016 heeft het algemeen bestuur het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 4 april 2017 heeft de rechtbank het door de stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2018, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.W. Ebbink, advocaat te Haarlem, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. G.B. van Driel, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het bouwplan voorziet, blijkens de aanvraag van 26 oktober 2015, in het oprichten van 14 garageboxen met een totale oppervlakte van 407 m². Volgens het plan worden 9 garageboxen aan de linkerzijde van het perceel gebouwd en 5 garageboxen aan de rechterzijde van het perceel. De stichting is eigenaresse van het perceel. Op het perceel is een onbewoonbaar verklaarde woning aanwezig. Dit gebouw is het hoofdgebouw op het perceel. Verder is het perceel een braakliggend terrein.

2. Het algemeen bestuur heeft de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd te verlenen omdat het bouwplan volgens hem in strijd is met de gebruiksregels van het bestemmingsplan en het niet bereid is medewerking te verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan. Verder heeft het algemeen bestuur zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

Het beoogde gebruik van de garageboxen

3. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de garageboxen uitsluitend of mede gebruikt zullen worden voor bedrijfsmatige doeleinden. Zij stelt dat zij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het beoogde gebruik van de garageboxen een hobbymatig karakter heeft. Volgens haar is de bestuurder van de stichting, [gemachtigde], voornemens op het perceel te gaan wonen en de garageboxen te gebruiken ten behoeve van de stalling van zijn automobielen, antieke tractoren en dergelijke.

3.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan

"Osdorperweg e.o." rust op het perceel de bestemming "Wonen".

Artikel 15.1, aanhef en onder a, van de planregels luidt: "De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen."

Artikel 15.2.1, aanhef, luidt: "Op en onder de in lid 1 genoemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de bestemming […]."

Artikel 23, aanhef en onder 2, luidt: "Als gebruik in strijd met dit bestemmingsplan zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval aangemerkt het gebruik van gronden en bebouwing voor: de opslag en/of stalling van kampeermiddelen, voer- of vaartuigen, schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond en bodemspecie, puin- en vuilstortingen, en aan hun gebruik onttrokken machines, behoudens gebruik dat strekt tot realisering van de bestemming en gebruik dat voortvloeit uit het normale dagelijkse gebruik en onderhoud en beheer dat ingevolge de bestemming is toegestaan."

3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3538, dient bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar dient mede te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.

3.3. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [gemachtigde] ten tijde van het besluit van 21 juni 2016 geen concrete stappen had ondernomen om op het perceel te kunnen gaan wonen en dat er voorlopig ook niet gewoond gaat worden, zodat de garageboxen feitelijk niet ten dienste kunnen staan aan het wonen door [gemachtigde] op het perceel. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat geen aanvraag is ingediend voor een omgevingsvergunning voor een nieuw te bouwen woning en evenmin duidelijk is op welke termijn dit gaat gebeuren. De overgelegde schetsen van de woning heeft de rechtbank terecht als onvoldoende concrete stap aangemerkt.

De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het algemeen bestuur heeft mogen twijfelen aan het gestelde toekomstige hobbymatige gebruik van de garageboxen door [gemachtigde]. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de gronden in eigendom zijn van de stichting, de aanvraag door deze stichting is gedaan en dat de stichting de kassen op het achterliggende perceel bedrijfsmatig als stallingen verhuurt. Gezien het statutaire doel van de stichting, te weten het verkrijgen en beheren van onroerend goed voor certificaathouders, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het algemeen bestuur aannemelijk heeft mogen achten dat het bouwplan meer zal dienen als investering en eventuele bedrijfsmatige verhuur van de garageboxen dan dat invulling zal worden gegeven aan de woonbestemming van het perceel. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat de stichting met de foto’s en de andere overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat de voertuigen waarvoor de garageboxen volgens de stichting zijn bedoeld volledig eigendom zijn van [gemachtigde]. Objectieve gegevens waaruit blijkt dat

[gemachtigde] eigenaar is van die voertuigen, ontbreken. De rechtbank heeft terecht evenmin grond gezien voor het oordeel dat uit de overgelegde certificaten van de uit de Verenigde Staten geïmporteerde auto’s blijkt dat [gemachtigde] eigenaar is, nu daar geen gegevens van [gemachtigde] op staan en andere stukken, zoals aankoopfacturen of importgegevens, ontbreken.

Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het algemeen bestuur redelijkerwijs heeft kunnen aannemen dat de garageboxen uitsluitend of mede zullen worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de woonbestemming voorziet.

Het betoog faalt.

Het stedenbouwkundige aspect

4. De stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte het ontbreken van een deugdelijke motivering in het besluit van 21 juni 2016 ten aanzien van het stedenbouwkundige aspect met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft gepasseerd. Daartoe voert zij aan dat de bezwaarschriftencommissie hierover geen advies heeft gegeven en de ter zitting door het algemeen bestuur gegeven motivering niet eerder is aangevoerd en niet is onderbouwd.

4.1. Artikel 6:22 van de Awb luidt: "Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld."

Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 14) is niet de aard van het geschonden voorschrift beslissend voor de beantwoording van de vraag of een gebrek in een besluit kan worden gepasseerd, maar uitsluitend het antwoord op de vraag of door de schending iemand is benadeeld.

4.2. Toepassing van artikel 6:22 van de Awb is mogelijk indien aannemelijk is dat de belanghebbende door het gebrek in het bestreden besluit niet is benadeeld. Een gebrek dat herstel behoeft, leent zich in beginsel niet voor toepassing van deze bepaling. In gevallen waarin van het bestuursorgaan een bepaalde actie is vereist om het gebrek weg te nemen, kan er immers niet zonder meer van worden uitgegaan dat belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld. Alleen indien evident is dat belanghebbenden door het gebrek niet zijn benadeeld, kan bij het bestaan van een dergelijk gebrek toepassing worden gegeven aan artikel 6:22 van de Awb.

4.3. De rechtbank heeft overwogen dat het algemeen bestuur ter zitting heeft erkend dat uit het besluit van 21 juni 2016 niet duidelijk volgt dat de motivering en conclusie uit het besluit van 7 december 2015 ten aanzien van de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van de garageboxen in stand zijn gebleven. De rechtbank heeft om die reden overwogen dat geen kenbare volledige heroverweging op grondslag van het bezwaar heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft daarom het besluit van 21 juni 2016 in zoverre in strijd geacht met de artikelen 7:11 en 7:12 van de Awb. Zij heeft het algemeen bestuur ter zitting in de gelegenheid gesteld te motiveren waarom het bouwplan stedenbouwkundig niet aanvaardbaar is. De stichting is vervolgens in de gelegenheid gesteld om te reageren op de motivering van het algemeen bestuur.

De Afdeling volgt de stichting niet in haar betoog dat de ter zitting bij de rechtbank door het algemeen bestuur gegeven motivering niet eerder is aangevoerd en niet is onderbouwd, want het algemeen bestuur heeft reeds in het besluit van 7 december 2015 en tijdens de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie in vergelijkbare bewoordingen onderbouwd waarom het de garageboxen stedenbouwkundig niet aanvaardbaar vindt. Daarbij heeft het er onder meer op gewezen dat de garageboxen een bedrijfsmatig karakter hebben dat niet past bij het beoogde woonkarakter van het erf waarop de woning is gelegen. De stichting heeft voldoende gelegenheid gehad daarop te reageren.

Gelet op deze omstandigheden kan worden geoordeeld dat de stichting door het aan het besluit van 21 juni 2016 klevende motiveringsgebrek niet is benadeeld. De rechtbank heeft dit gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb mogen passeren. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het algemeen bestuur reeds vanwege het bedrijfsmatige karakter van de garageboxen in redelijkheid heeft mogen weigeren medewerking te verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan. Anders dan de stichting betoogt, stond de omstandigheid dat de bezwaarschriftencommissie op dit punt niet uitdrukkelijk advies heeft gegeven aan de toepassing van artikel 6:22 van de Awb niet in de weg.

Het betoog faalt.

Conclusie

5. Nu de rechtbank terecht heeft overwogen dat het algemeen bestuur de omgevingsvergunning mocht weigeren omdat het bouwplan in strijd is met de gebruiksregels van het bestemmingsplan en het algemeen bestuur deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het geen medewerking wil verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan, behoeft hetgeen door de stichting voor het overige is aangevoerd ten aanzien van de welstandsadviezen geen bespreking.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Wortmann w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2018

457-855.