Uitspraak 201908041/1/R4


Volledige tekst

201908041/1/R4.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2019 heeft het college zijn beslissing om op 17 juni 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van €126,00, voor rekening van [appellante] komt.

Bij besluit van 25 september 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juli 2020, waar [appellante], vergezeld door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak, die op 17 juni 2019, is aangetroffen ter hoogte van de [locatie] in Den Haag. Het college is ervan uitgegaan dat de [appellante] de huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden, omdat in de huisvuilzak poststukken zijn aangetroffen met daarop haar naam en adres.

2.    [appellante] betoogt dat zij geen overtreding heeft begaan. Zij heeft de huisvuilzak op de juiste plaats en op een juist tijdstip ter inzameling aangeboden, maar de inzameldienst heeft de huisvuilzak niet opgehaald. Kennelijk is er bij de inzameldienst iets misgegaan, aldus [appellante].

2.1.    Het college beroept zich op vaste rechtspraak van de Afdeling volgens welke ervan mag worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt (zie de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432). De enkele stelling dat [appellante] de huisvuilzak binnen de daarvoor aangewezen tijden heeft aangeboden, maar dat deze niet is opgehaald, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt, aldus het college.

2.2.    Het college heeft aan de toepassing van spoedeisende bestuursdwang overtreding van artikel 10 van de Afvalstoffenverordening 2010 en artikel 7 van de Regeling uitvoering Afvalstoffenverordening 2010 Den Haag 2018 (hierna: Regeling uitvoering Afvalstoffenverordening) ten grondslag gelegd.

2.3.    Artikel 10 van de Afvalstoffenverordening 2010 luidt:

"1. Het college stelt de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.

2. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald."

Artikel 7 van de Regeling uitvoering Afvalstoffenverordening  luidt:

"Het college stelt de volgende regels op grond van artikel 10, eerste lid, van de verordening:

1. Inzamelmiddelen moeten door de gebruiker van het perceel worden aangeboden op de voor dat perceel vastgestelde inzameldag zoals aangegeven op de huisvuilkalender.

2. Het aanbieden van inzamelmiddelen is toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.

[…]"

2.4.    Vast staat dat op maandag 17 juni 2019 een huisvuilzak is aangetroffen ter hoogte van de [locatie] en dat deze huisvuilzak van [appellante] afkomstig is. De dag van inzameling was vrijdag 14 juni en de daaropvolgende inzameldag was vrijdag 21 juni. Op vrijdagmiddag 14 juni heeft [appellante] de huisvuilzak, met het overige afval, nog op straat zien staan. De vraag of de huisvuilzak, naar [appellante] stelt, op een juist tijdstip (donderdag 13 juni, na 22.00 uur) ter inzameling is aangeboden kan in het midden blijven. Onder het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen moet immers mede worden begrepen het na het verstreken zijn van de betrokken inzamelperiode laten staan van een huisvuilzak (zie de uitspraak van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1021). Door de huisvuilzak niet op dezelfde dag, in dit geval 14 juni 2019 na het op die dag verstreken zijn van de inzamelperiode, te verwijderen, heeft [appellante] in strijd gehandeld met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening 2010. Het college was dus bevoegd om jegens [appellante] spoedeisende bestuursdwang toe te passen.

Het betoog faalt.

3.    Het beroep is ongegrond.

4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020

963-190