Uitspraak 201308375/1/A4


Volledige tekst

201308375/1/A4.
Datum uitspraak: 19 maart 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te Den Haag,

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2013 heeft het college zijn beslissing om op 22 mei 2013 spoedeisende bestuursdwang jegens [appellante] toe te passen wegens het door [appellante] in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: het Uitvoeringsbesluit) aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (in totaal € 119,00) voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 5 augustus 2013 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 februari 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door D. Prins, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Wilbrink en W.R. Liefden, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening stelt het college de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling kunnen worden aangeboden.

Ingevolge het tweede lid is het verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald.

Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit is het aanbieden van inzamelmiddelen toegestaan vanaf 22.00 uur op de avond voorafgaand aan de dag van inzameling tot 7.45 uur op de dag van inzameling zelf.

Ingevolge het derde lid moeten de inzamelmiddelen zo spoedig mogelijk na lediging door de inzameldienst, doch uiterlijk aan het einde van de vastgestelde inzameldag, van de openbare weg zijn verwijderd.

2. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak met huishoudelijke afvalstoffen die op woensdag 22 mei 2013 om 14.43 uur is aangetroffen ter hoogte van de Van Ravesteinstraat 31 te Den Haag. Omdat in de huisvuilzak een poststuk is aangetroffen met daarop de naam- en adresgegevens van [appellante], stelt het college zich op het standpunt dat de huisvuilzak van haar afkomstig is en dat zij deze in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening, gelezen in samenhang met artikel 6, tweede en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit ter inzameling heeft aangeboden.

3. [appellante] betoogt dat zij haar huisvuil wekelijks op maandagavond na 22.00 uur ter inzameling aanbood, maar dat de huisvuilzakken dan werden opengescheurd door meeuwen. Dit leidde tot zwerfvuil en overlast, hetgeen het college bekend is, omdat na het inzamelen van het huisvuil de straat wordt schoongeveegd door een veegploeg. Zij heeft getracht de overlast te beperken door haar huisvuil voortaan op dinsdag om 09.00 uur aan te bieden. De ophaaldienst zamelt immers nooit voor 10.00 uur het huisvuil in. Op 21 mei 2013 week de ophaaldienst echter af van het vaste inzameltijdstip. Nu zij haar burgerplicht actief vervult, acht zij het onjuist dat het college in dit geval tot handhaving is overgegaan.

3.1. Vaststaat dat de huisvuilzak van [appellante] afkomstig is. Gelet op artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening en gezien artikel 6, tweede en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit is het verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden op andere dagen en tijden dan de door het college voor de inzameling vastgestelde dagen en tijden. Nu [appellante] stelt de huisvuilzak op dinsdag om 09.00 uur ter inzameling te hebben aangeboden, heeft zij reeds hierom de huisvuilzak in strijd met artikel 10, tweede lid, van de Afvalstoffenverordening ter inzameling aangeboden. Door de huisvuilzak niet op dezelfde dag na het verstrijken van de reguliere inzamelperiode te verwijderen, heeft zij daarmee eveneens in strijd gehandeld. Het college was derhalve bevoegd om jegens [appellante] spoedeisende bestuursdwang toe te passen. Dat zij, zoals ter zitting is gesteld, dinsdag niet thuis was, komt voor haar rekening en risico.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat handhaving zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat het college daarvan had moeten afzien.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Dekker, ambtenaar van staat.

w.g. Michiels w.g. Dekker
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014

563.