Uitspraak 201904552/1/V3


Volledige tekst

201904552/1/V3.
Datum uitspraak: 29 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 juni 2019 in zaak nr. NL19.10502 in het geding tussen:

[de vreemdeling]

en

de staatssecretaris.

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.

Bij uitspraak van 6 juni 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.

De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.S. Nandoe, advocaat te Alkmaar, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Overwegingen

1.    De in de grief opgeworpen rechtsvraag over de opvang in Italië na overdracht krachtens de Dublinverordening (PB 2013, L 180) heeft de Afdeling bij uitspraak van 12 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2727, beantwoord. Over het AIDA-rapport "Country Report: Italy 2018 update" van 16 april 2019 heeft de Afdeling in de uitspraak van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1861, overwogen dat dit geen aanleiding geeft voor een ander oordeel over de situatie in Italië voor Dublinclaimanten dan in de uitspraak van de Afdeling van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4131. De mogelijkheid dat opvang wordt geweigerd na eerder vertrek van Dublinclaimanten is daarbij ook betrokken. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de grief slaagt. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris gehouden is in dit geval nader onderzoek te verrichten naar het recht op opvang bij terugkeer naar Italië.

2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.

3.     De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat hij in Italië geen behandeling zal krijgen voor zijn medische en psychische klachten.

3.1.    Uit de door de vreemdeling overgelegde medische stukken blijkt niet dat hij momenteel medische hulp behoeft welke hij alleen in Nederland en aldus niet in Italië zou kunnen krijgen. Verder zijn er geen aanwijzingen waaruit blijkt dat Nederland het meest aangewezen land zou zijn om de vreemdeling te behandelen. De staatssecretaris heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat de medische behandeling die hij nodig zou hebben in Italië niet voorhanden is en hij in Italië geen toegang heeft tot medische voorzieningen.

De beroepsgrond faalt.

4.    Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 6 juni 2019 in zaak nr. NL19.10502;

III.    verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Van Laar


griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2020

722.