Uitspraak 202003458/2/A3


Volledige tekst

202003458/2/A3.
Datum uitspraak: 20 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:

[verzoeker], wonend te Emmen,

verzoeker,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) van 2 juni 2020 in zaak nrs. 20/1370 en 20/1371 in het geding tussen:

[verzoeker] en [persoon A]

en

de burgemeester van Emmen.

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2019 heeft de burgemeester op grond van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet bevolen tot inbeslagname van Cyra, de hond van [verzoeker].

Bij besluit van 23 april 2020 heeft de burgemeester het door [verzoeker] en [persoon A] tegen het besluit van 13 augustus 2019 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen, besloten hond Cyra gedurende één jaar na de inbeslagname in bewaring te houden met de mogelijkheid tot herplaatsing van de hond onder voorwaarden bij een derde. Indien na afloop van deze termijn geen herplaatsing heeft plaatsgevonden bij een derde die aan de voorwaarden voldoet, zal Cyra worden geëuthanaseerd.

Bij uitspraak van 2 juni 2020 heeft de rechtbank het door [verzoeker] en [persoon A] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 april 2020 vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven wat betreft de inbeslagname en herplaatsing en opgedragen dat de burgemeester een nieuw besluit neemt met in achtneming van deze uitspraak.

Tegen deze uitspraak heeft onder meer [verzoeker] hoger beroep ingesteld.

[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 juli 2020, waar [verzoeker], bijgestaan door mr. J. Biemond, advocaat te

Den Haag, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.T. Oosterhoff, zijn verschenen.

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    [verzoeker] is eigenaar van een zwarte keeshond (kruising herder) genaamd Cyra. Bij besluit van 9 april 2019 heeft de burgemeester Cyra als gevaarlijke hond aangewezen. Dat besluit houdt ook in dat een aanlijn- en muilkorfgebod wordt opgelegd. Uit de stukken volgt dat de hond voorafgaand aan het besluit bij meerdere (bijt)incidenten betrokken is geweest. Tegen het besluit van 9 april 2019 zijn geen rechtsmiddelen aangewend.

2.1.    De burgemeester heeft de hond naar aanleiding van een nieuw incident op 6 augustus 2019, waarbij de hond naar buiten is gerend zonder muilkorf en een confrontatie is ontstaan met een andere -aangelijnde- hond, op 13 augustus 2020 in beslag genomen met toepassing van artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet.

2.2.    Bij het besluit op bezwaar van 23 april 2020 heeft de burgemeester het besluit van 13 augustus 2019 herroepen. Op grond van het besluit van 9 april 2019 en de risicoanalyse van 5 december 2019 heeft de burgemeester met toepassing van artikel 2:36 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Emmen 2017 (hierna: APV), de Beleidsregel bijtincidenten honden gemeente Emmen 2017 (hierna: Beleidsregel) en hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) besloten hond Cyra gedurende één jaar na de inbeslagname in bewaring te houden met de mogelijkheid tot herplaatsing van de hond onder voorwaarden bij een derde. Indien na afloop van deze termijn geen herplaatsing heeft plaatsgevonden bij een derde die aan de voorwaarden voldoet, zal Cyra worden geëuthanaseerd.

2.3.    De burgemeester heeft ter zitting van de voorzieningenrechter verklaard dat met het besluit van 23 april 2020 is beoogd de basis van de inbeslagname op 13 augustus 2020 te herroepen en te beslissen dat hond Cyra op 13 augustus 2019 met toepassing van spoedeisende bestuursdwang in beslag is genomen. Hoewel sprake was van een spoedeisende situatie, kon de hond volgens de burgemeester pas een week na 6 augustus 2019 in beslag worden genomen, omdat eerder geen geschikte opvangruimte beschikbaar was.

2.4.    De rechtbank heeft overwogen dat de APV, de Beleidsregel en hoofdstuk 5 van de Awb geen deugdelijke grondslag vormen voor de genomen beslissingen. Het besluit van 23 april 2020 is daarom onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit deels in stand te laten, omdat artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet wel een deugdelijke grondslag biedt voor inbeslagname, in bewaring houden en herplaatsing van de hond.

Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening

3.    [verzoeker] betoogt, wat betreft de rechtmatigheid van de aangevallen uitspraak, dat artikel 172, derde lid, van de Gemeentewet geen bevoegdheid biedt voor de genomen beslissingen. Dit leidt zij af uit de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1266.

De voorzieningenrechter verwacht dat in de hoofdzaak aan de orde zal komen wat precies de juridische basis is die ten grondslag wordt gelegd aan bij het besluit van 23 april 2020 genomen dan wel gehandhaafde beslissingen en of deze basis toereikend is. Deze voorlopige voorzieningenprocedure leent zich niet voor beantwoording van deze vragen. Daarom zal de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het hoger beroep van [verzoeker] een voorlopige voorziening moet worden getroffen, aan de hand van een belangenafweging worden beantwoord.

4.    [verzoeker] wenst met zijn verzoek te bewerkstelligen dat Cyra, die op dit moment in een opslaglocatie verblijft, kan terugkeren naar huis. Gelet op het tijdsverloop van meer dan tien maanden sinds Cyra in een opvang is geplaatst, dient het (spoedeisende) belang van terugkeer naar huis volgens [verzoeker] zwaarder te wegen dan het belang van de burgemeester.

4.1.    Het verzoek dient, na afweging van de betrokken belangen, te worden afgewezen. Het algemeen belang dat gediend is met het niet nu teruggeven van Cyra, weegt zwaarder dan het belang van [verzoeker] bij terugkeer van de hond. Voor de voorzieningenrechter is doorslaggevend dat in de risicoanalyse van 5 december 2019 van het Riskassessmentteam van de Universiteit Utrecht gemotiveerd is aangegeven dat de hond agressief is en niet terug kan naar de huidige eigenaar. In de risicoanalyse wordt geconcludeerd dat de hond sterk de indruk geeft de weg kwijt te zijn en niet weet hoe hij met omgevingsprikkels moet omgaan. Dit soort gedragsproblemen wordt herkend van honden die onder extreem onvoorspelbare en oncontroleerbare leefomgevingen leven, bijvoorbeeld bij fysieke en mentale verwaarlozingen, veel ruzies en woordenwisselingen in de leefomgeving en ook bij verslavingsproblematiek. De hond kan daarom niet terug naar de huidige eigenaar, nu deze het gedrags- en welzijnsprobleem van de hond heeft veroorzaakt, aldus de risicoanalyse. Aanbevolen wordt om Cyra onder voorwaarden te herplaatsen bij een andere eigenaar en indien dit binnen twee maanden niet lukt de hond in het belang van zijn welzijn en de veiligheid van de maatschappij te euthanaseren.

Slotsom

5.    Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

w.g. Ley-Nell
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2020

597.