Uitspraak 201907693/1/R1


Volledige tekst

201907693/1/R1.
Datum uitspraak: 15 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Arnhem,

appellant,

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2019 heeft het college een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse afvalcontainers (hierna: OAC’s) in Arnhem.

Bij besluit van 12 september 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 8 mei 2019, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Kasteel en A.G. Verweij, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] woont aan de [locatie]. Er is een locatie tegenover de woning van [appellant] aangewezen voor twee OAC’s voor plastic en papier. Hij kan zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen.

Beoordelingskader

2.    Bij de keuze van een locatie voor OAC’s moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling toetst de keuze van het college terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een OAC. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.

Behoefte aan de OAC’s op de aangewezen locatie

3.    [appellant] betoogt dat het plaatsen van de OAC’s niet noodzakelijk is, omdat de in de omgeving al aanwezige OAC’s voldoende capaciteit hebben om al het afval in te zamelen.

3.1.    Het college heeft in het besluit op bezwaar uiteengezet dat de gemeente voor de inzameling van huishoudelijk afval heeft gekozen voor het systeem "Omgekeerd Inzamelen", waarbij het gemakkelijker wordt om gescheiden afval aan te bieden en moeilijker wordt om restafval aan te bieden. Voor dit systeem is het noodzakelijk om meer dan 1000 OAC’s te plaatsen. De bewoners van de nabijgelegen hoogbouw hebben aangegeven behoefte te hebben aan de OAC’s voor papier en plastic. Daarnaast vindt het college het belangrijk dat de OAC’s dichtbij de woningen worden geplaatst.

3.2.        De Afdeling is van oordeel dat het college de behoefte aan de OAC’s in het bestreden besluit daarmee voldoende heeft gemotiveerd.

Het betoog slaagt niet.

Gevolgen van het gebruik van OAC’s in het algemeen

4.    [appellant] betoogt dat het college niet in redelijkheid de locatie tegenover [locatie] heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van de OAC’s, omdat zijn woon- en leefklimaat onaanvaardbaar wordt aangetast door stankhinder en geluidhinder.

4.1.    In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor een OAC. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van afval gebruik te maken van OAC’s, ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van een OAC, toeneming van verkeer van en naar een OAC en (verkeers)hinder die gepaard gaat met het legen van een OAC. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt echter dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van OAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van OAC’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2320. De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.

4.2.    Het college heeft in het bestreden besluit aangegeven dat om te voorkomen dat het woon- en leefklimaat van de omwonenden door de plaatsing van OAC’s onaanvaardbaar wordt aangetast onder meer een afstand van minimaal 2 m tussen een OAC en de gevel van een woning in aanmerking wordt genomen. De afstand tussen de OAC’s en de gevel van de woning van [appellant] is 12 m.

4.3.    In de door [appellant] in algemene zin geuite vrees voor hinder heeft het college geen belemmering voor aanwijzing van de locatie Weg naar ’t Lange Water tegenover huisnummer 1 hoeven zien.

Het betoog slaagt niet.

Bijplaatsing van afval en zwerfafval

5.    [appellant] heeft voorts betoogd dat de OAC’s bijplaatsing van afval en zwerfafval tot gevolg hebben.

5.1.    Over de vrees voor hinder door bijplaatsing van afval en zwerfafval heeft het college gesteld dat het bijplaatsing van afval en zwerfafval tegengaat. De zogeheten afvalcoaches en ook de handhavers besteden hier veel aandacht aan. Verder kunnen bewoners via de website of telefonisch een melding doen van ongewenst afval.

5.2.    Met de hierboven vermelde maatregelen wordt hinder als gevolg van zwerfafval voorkomen of beperkt. Dat bij OAC’s geregeld zwerfafval wordt aangetroffen, zoals [appellant] stelt, betekent op zichzelf niet dat de aangewezen locatie ongeschikt is voor de plaatsing van een OAC. Het onjuist aanbieden of dumpen van afval is daarbij immers vooral een kwestie van handhaving. Het betoog van [appellant] over bijplaatsing van afval en zwerfafval geeft de Afdeling daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid voor de locatie heeft kunnen kiezen.

Alternatieve locaties

6.    [appellant] betoogt verder dat het college de voorkeur had moeten geven aan alternatieve locaties. [appellant] wijst in dit kader op de mogelijkheid van plaatsing OAC’s op de volgende locaties:

- Velperweg bij de hoek met Weg naar ’t Lange Water (alternatief 1);

- Weg naar ’t Lange Water bij de hoek met de Velperweg (alternatief 2);

- in de groenstrook tegenover het appartement Weg naar ’t Lange Water (alternatief 3);

- bij het appartement Weg naar ’t Lange Water tegenover de groenstrook (alternatief 4).

6.1.    In het bestreden besluit heeft het college de door [appellant] aangedragen alternatieve locaties onderzocht en daarop gereageerd.

Over de alternatieve locatie Velperweg bij de hoek met Weg naar ’t Lange Water heeft het college gesteld dat de aanwezigheid van kabels en leidingen een belemmering vormt voor de plaatsing van OAC’s. [appellant] heeft niet gemotiveerd aangegeven waarom het college zich niet op dit standpunt heeft mogen stellen.

Het college acht het uitbreiden van het aantal OAC’s op de locatie Weg naar ’t Lange Water bij de hoek met de Velperweg eveneens geen geschikter alternatief, omdat dan op de locatie het trottoir moet worden verbreed en de weg wordt versmald. Dit is niet wenselijk volgens een verkeerskundige, omdat de zichtlijnen op de T-kruising daardoor nadelig worden beïnvloed. Hetgeen [appellant] aanvoert, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college het belang van de verkeersveiligheid niet goed heeft onderzocht. Voor zover [appellant] heeft gesteld dat het voorgestelde alternatief vergelijkbaar is met de situering van OAC’s op de locatie Velperweg bij de hoek met de Wellensteinlaan, heeft het college in verweer onderbouwd gesteld dat deze situatie verschilt van de locatie Weg naar ’t Lange Water bij de hoek met de Velperweg, omdat voor de uitbreiding met twee OAC’s op de Velperweg bij de hoek met de Wellensteinlaan geen verbreding van het trottoir nodig was. De Afdeling is met het college van oordeel, dat geen sprake is van een vergelijkbare situatie.

Over de door [appellant] aangedragen alternatieve locatie in de groenstrook tegenover het appartement Weg naar ’t Lange Water (alternatief 3) en de daar tegenover gelegen locatie aan de zijde van het appartement (alternatief 4) heeft het college in het bestreden besluit gesteld dat deze locaties minder centraal liggen ten opzichte van de nabijgelegen hoogbouw. Verder is de alternatieve locatie in de groenstrook minder goed bereikbaar voor rolstoelgebruikers. Ter zitting heeft [appellant] dit niet weersproken.

6.2.    Gelet op de toelichting van het college bestaat geen grond voor het oordeel dat de door [appellant] genoemde alternatieve locaties zodanig geschikter zijn voor de plaatsing van OAC’s, dat het college in redelijkheid een van die locaties had moeten verkiezen boven de aangewezen locatie.

Het betoog slaagt niet.

Conclusie

7.    Het beroep is ongegrond.

8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020

191.