Uitspraak 201810044/1/A3


Volledige tekst

201810044/1/A3.
Datum uitspraak: 15 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], wonend te [woonplaats],

[appellant B], wonend te [woonplaats],

[appellante C], gevestigd te [plaats],

BPO Vastgoed B.V, gevestigd te Baarn,

als rechtsopvolger van Babsou Investment Group B.V.

(hierna: [appellant A] en anderen), appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 november 2018 in zaak nr. 18/2738 in het geding tussen:

[appellant A] en anderen

en

de korpschef van politie.

Procesverloop

Bij besluiten van 3 augustus 2017 en 5 maart 2018 heeft de korpschef een verzoek van [appellant A] en anderen om kennisneming van hen betreffende verwerkte politiegegevens gedeeltelijk toegewezen.

Bij uitspraak van 6 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellant A] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en anderen hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juli 2019, waar [appellant B], bijgestaan door mr. J.H. Tonino, advocaat te Amsterdam, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. E.E. van Herk en mr. R.P. Nijssen, zijn verschenen.

De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst, nadat partijen zijn overeengekomen dat de korpschef enige ter zitting opgekomen vragen schriftelijk zal beantwoorden.

De korpschef heeft de ter zitting aan hem voorgelegde vragen beantwoord in een schriftelijk stuk van 7 oktober 2019 en dit stuk onder toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aan de Afdeling aangeboden.

[appellant A] en anderen hebben geweigerd de toestemming, bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb te geven.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

1.    In verband met de uitbraak van het coronavirus kan een nadere zitting in de nabije periode niet plaatsvinden. De Afdeling heeft schriftelijk aan partijen meegedeeld dat zij niet nodig acht dat daarvoor nogmaals een zitting wordt gehouden en met toestemming van partijen besloten de zaak zonder nadere zitting af te doen.

Nu [appellant A] en anderen niet de toestemming, bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb hebben gegeven, kan niet mede op grondslag van het schriftelijke stuk van 7 oktober 2019 uitspraak worden gedaan en moet de Afdeling een beslissing nemen over de geschilpunten zoals deze ook ter zitting op 22 juli 2019 voorlagen.

Juridisch toetsingskader

2.    Het juridisch toetsingskader is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

3.    [appellant A] en anderen hebben de korpschef verzocht om een opgave van de hen betreffende politiegegevens die verwerking hebben ondergaan en om een opgave of, en zo ja aan wie, deze gegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaand aan het verzoek zijn verstrekt. De korpschef heeft bij het besluit van 3 augustus 2017 een overzicht gegeven van de registraties waarin politiegegevens van [appellant A] en anderen zijn verwerkt. Daarbij heeft de korpschef meegedeeld dat bij navraag bij de Eenheid Noord-Holland is gebleken dat met betrekking tot [appellant A] nog een onderzoek loopt en daarom de kennisneming van de hem betreffende politiegegevens wordt geweigerd in het belang van de goede uitvoering van de politietaak. Verder heeft de korpschef meegedeeld dat [appellant A] en anderen de onderliggende stukken kunnen komen inzien, maar dat de inhoudelijke kennisneming van bepaalde gegevens op grond van artikel 27 van de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) kan worden geweigerd. Nadat [appellant A] en anderen aan de korpschef hebben meegedeeld dat zij de hen betreffende politiegegevens willen inzien, heeft de korpschef bij het besluit van 5 maart 2018 een overzicht verstrekt van de gegevens waarvan inhoudelijke kennisneming mogelijk is en van de gegevens waarvan die kennisneming in het belang van de goede uitvoering van de politietaak wordt geweigerd.

Hoger beroep

4.    [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de korpschef in het besluit van 3 augustus 2017 heeft uiteengezet van welke politiegegevens de inhoudelijke kennisneming wordt geweigerd en bij het besluit van 5 maart 2018 in strijd met hun gerechtvaardigde vertrouwen dat zij van de overige hen betreffende politiegegevens kunnen kennisnemen, de kennisneming daarvan deels heeft geweigerd.

4.1.    Het besluit van 3 augustus 2017 is genomen op het verzoek van [appellant A] en anderen om verstrekking van een opgave van de hen betreffende politiegegevens. De korpschef heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, gelet op het in dat besluit uitdrukkelijk gemaakte voorbehoud dat de inhoudelijke kennisneming van bepaalde van deze gegevens op grond van artikel 27 van de Wpg geweigerd kan worden, [appellant A] en anderen ten onrechte stellen dat met dit besluit vaststond van welke gegevens zij inhoudelijk zouden kunnen kennisnemen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de korpschef met de weigering in het besluit van 5 maart 2017 van de inhoudelijke kennisneming van bepaalde daarin genoemde gegevens niet op het besluit van 3 augustus 2017 is teruggekomen en dat geen sprake is van schending van het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel, zoals [appellant A] en anderen betogen.

Het betoog faalt.

5.    [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de korpschef ten onrechte heeft volstaan met het verstrekken van een samenvatting van de hen betreffende politiegegevens. De gegevens zijn hierdoor onvoldoende concreet weergegeven om gebruik te kunnen maken van het recht op correctie daarvan, aldus [appellant A] en anderen.

5.1.    De korpschef heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet alleen een samenvatting van de politiegegevens heeft gegeven, maar [appellant A] en anderen heeft uitgenodigd om de onderliggende stukken te komen inzien, met uitzondering van de stukken of passages waarvan de kennisneming op grond van artikel 27 van de Wpg wordt geweigerd. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de korpschef zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aldus het recht op kennisneming en het correctierecht van artikel 28 van de Wpg voldoende zijn gewaarborgd.

Het betoog faalt.

6.    [appellant A] en anderen betogen dat het aan de weigering van de inhoudelijke kennisneming van een deel van de hen betreffende politiegegevens ten grondslag gelegde belang van de goede uitoefening van de politietaak is komen te vervallen nu de gegevens met derden buiten de strafrechtketen zijn gedeeld.

6.1.    De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het delen van de gegevens door de korpschef buiten de strafrechtketen niet automatisch meebrengt dat [appellant A] en anderen van de gegevens moeten kunnen kennisnemen en dat verschillende toetsingskaders van toepassing zijn op de verstrekking van de gegevens aan derden en de kennisneming daarvan door degenen op wie de gegevens betrekking hebben. De korpschef heeft uiteengezet dat de gegevens onder oplegging van geheimhouding ervan, als bedoeld in artikel 7 van de Wpg, met het Regionaal Informatie en Expertise Centrum te Amsterdam (hierna: het RIEC) en de Afdeling Toezicht op Rechtspersonen, Analyse, Controle en Kennisgeving zijn gedeeld, zodat de gegevens niet algemeen bekend zijn geworden.

Het betoog faalt.

7.    [appellant A] en anderen betogen dat, indien een procedure in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur wordt gestart of wordt getoetst of deze procedure moet plaatsvinden, de betrokkene op grond van die wet het recht heeft te worden geïnformeerd welke hem betreffende gegevens daarbij zijn verwerkt. Gelet hierop heeft de korpschef volgens [appellant A] en anderen ten onrechte de kennisneming van de hen betreffende politiegegevens geweigerd, nu deze ten behoeve van een eventuele bibob-procedure aan het RIEC zijn verstrekt, aldus [appellant A] en anderen.

7.1.    Dit betoog is voor het eerst in hoger beroep gevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en er geen reden is aan te nemen dat dit betoog niet in beroep kon worden aangevoerd, kan dit reeds om die reden niet leiden tot het ermee beoogde resultaat.

8.    [appellant A] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan hun betoog dat er geen opsporingsbelang is dat geheimhouding van de hen betreffende gegevens vereist. Zij worden niet verdacht van een strafbaar feit, maar zijn bij een strafrechtelijk onderzoek naar een voormalige zakelijke relatie onder de aandacht van het openbaar ministerie gekomen. Dit was aanleiding voor een tip van het openbaar ministerie aan de gemeenten Amsterdam en Amstelveen om het Bureau Bibob te verzoeken te komen met een bibob-advies met betrekking tot [appellant A] en anderen. Het openbaar ministerie heeft sinds de afronding van het strafrechtelijk onderzoek in 2017 geen opsporings- of vervolgingshandelingen ondernomen. De korpschef heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de kennisneming van de gegevens in verband met een eventueel nieuw strafrechtelijk onderzoek moet worden geweigerd. Hun belang bij kennisneming weegt zwaarder dan dit door de korpschef gestelde, abstracte belang bij het onthouden van die kennisneming, aldus [appellant A] en anderen.

8.1.    [appellant A] en anderen betogen met juistheid dat in de aangevallen uitspraak niet is ingegaan op deze door hen eerst ter zitting bij de rechtbank aangedragen beroepsgrond. In de uitspraak is ten onrechte geen oordeel gegeven of deze beroepsgrond in strijd met de goede procesorde te laat is aangevoerd. Naar het oordeel van de Afdeling is dat niet het geval, nu de afwijzing van de kennisneming van een deel van de gevraagde politiegegevens de kern van het geschil betreft en de korpschef daarom die afwijzing ter zitting bij de rechtbank inhoudelijk moest kunnen toelichten. Het vorenstaande leidt echter niet tot het door [appellant A] en anderen beoogde resultaat, gelet op het navolgende.

De korpschef heeft [appellant A] en anderen de kennisneming van een deel van de hen betreffende gegevens geweigerd, omdat ten tijde van de besluitvorming sprake is van een nog lopend onderzoek waarbij de gegevens betrokken zijn en omdat de gegevens bij een opvolgend strafrechtelijk onderzoek van belang kunnen zijn voor de waarheidsvinding. Bij zulk onderzoek kan het van belang zijn dat niet alleen verdachten, maar ook getuigen opnieuw worden gehoord en met eerder door hen afgelegde verklaringen worden geconfronteerd. Volgens het hogerberoepschrift heeft het openbaar ministerie niet bekend gemaakt hoe lang de vertrouwelijkheid van de gegevens nog is geboden. Hieruit volgt dat ook het openbaar ministerie die vertrouwelijkheid nog noodzakelijk acht. Op de bij brief van 13 mei 2020 door de Afdeling aan [appellant A] en anderen toegezonden nadere toelichting van de korpschef hebben zij niet gereageerd. De Afdeling ziet in het door hen in hoger beroep aangevoerde geen grond voor het oordeel dat de korpschef zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat noodzakelijk is dat kennisneming van de gegevens wordt onthouden in het belang van de goede uitvoering van de politietaak, meer in het bijzonder van een goede waarheidsvinding bij een mogelijk vervolgonderzoek. De rechtbank heeft in het betoog van [appellant A] en anderen dat hun belang bij kennisneming van de gegevens zwaarder weegt dan het belang bij onthouding daarvan, terecht geen grond gezien om tot een ander oordeel te komen. Zoals volgt uit eerdere uitspraken van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1062), heeft de korpschef, gelet op het dwingende karakter van artikel 27, eerste lid, van de Wpg, geen ruimte voor een afweging van de daarin genoemde belangen en het belang van [appellant A] en anderen bij kennisneming van de politiegegevens.

Het betoog faalt.

9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2020

598.

BIJLAGE

Wet politiegegevens

Artikel 7

1. De ambtenaar van politie of de persoon aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de politietaak in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt.

2. De persoon aan wie politiegegevens zijn verstrekt is verplicht tot geheimhouding daarvan behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht of zijn taak daartoe noodzaakt.

Artikel 25

1. De verantwoordelijke deelt een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt.

[-]

Artikel 27

1. Een verzoek, als bedoeld in artikel 25, eerste lid, wordt afgewezen voor zover het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:

a. de goede uitvoering van de politietaak;

[-]

Artikel 29

Een beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 25 of 28 geldt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.