Uitspraak 202003344/2/R3


Volledige tekst

202003344/2/R3.
Datum uitspraak: 7 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker] en anderen, allen wonend te Sibculo, gemeente Hardenberg,

en

1.    de raad van de gemeente Hardenberg,

2.    het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,

verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2020 heeft de raad het bestemmingsplan "Sibculo, woningbouw Kloosterterrein" vastgesteld.

Bij besluit van 8 april 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van tien woningen in het plangebied.

De besluiten tot vaststelling van het bestemmingsplan en verlening van de omgevingsvergunning zijn gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Tegen deze besluiten hebben onder meer [verzoeker] en anderen beroep ingesteld. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker] en anderen hebben voorafgaand aan de zitting een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 juni 2020. Ter zitting zijn de raad en het college, vertegenwoordigd door W.G.J. Sauer, verschenen. Voorts zijn ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], en Stichting Klooster Sibculo, vertegenwoordigd door [gemachtigde B].

Overwegingen

1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2.    Het plan maakt de realisatie van maximaal veertien nieuwe woningen mogelijk nabij het voormalige klooster in het dorp Sibculo gelegen in het zuidelijke gedeelte van het dorp. Voor de realisatie van tien nieuwe woningen in het plangebied heeft het college een omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning voor de realisatie van de overige vier woningen zal op een later tijdstip worden aangevraagd.

3.     [verzoeker] en anderen wonen nabij het plangebied. Zij kunnen zich niet verenigen met de realisatie van de nieuwe woningen in het plangebied vanwege de gevolgen die dit onder meer heeft voor hun woon- en leefklimaat en de natuur. Om te voorkomen dat vooruitlopend op de bodemprocedure ter uitvoering van de verleende omgevingsvergunning bouwwerkzaamheden worden verricht, hebben zij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

Procedureel

4.    [verzoeker] en anderen betogen dat de communicatie met de omwonenden voorafgaand aan de planvaststelling en vergunningverlening ontoereikend is geweest. Volgens hen hebben zij uitsluitend een brief ontvangen over de kap van bomen in het plangebied, maar is verdere communicatie uitgebleven. [verzoeker] en anderen betogen in dit verband dat zij zich niet serieus genomen voelen in de door hen naar voren gebrachte bezwaren over het plan en de omgevingsvergunning.

4.1.    In 2018 heeft een voorontwerp voor het bestemmingsplan ter inzage gelegen. Onder meer [verzoeker] en anderen hebben hierop een inspraakreactie naar voren gebracht, welke reactie van een beantwoording is voorzien in de Reactienota inspraakreacties bestemmingsplan ‘Sibculo, woningbouw Kloosterterrein’ van 22 januari 2019. Nadien hebben medio 2019 het ontwerpbestemmingsplan en de ontwerpomgevingsvergunning ter inzage gelegen, waarbij de mogelijkheid bestond een zienswijze naar voren te brengen. De ingekomen zienswijzen zijn van een reactie voorzien in een zienswijzenverslag. Dat mogelijk niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan en dat de zienswijzen niet tot aanpassingen in de besluiten hebben geleid, betekent op zichzelf niet dat de beantwoording van de zienswijzen ontoereikend is. Niet gebleken is dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken.

4.2.    Naast de hiervoor genoemde mogelijkheden die zijn geboden voor het naar voren brengen van een inspraakreactie en een zienswijze, bestond er voor het gemeentebestuur geen andere wettelijke verplichting om met [verzoeker] en anderen voorafgaand aan de planvaststelling en vergunningverlening in overleg te treden over de plannen voor woningbouw in het plangebied.

4.3.    De voorzieningenrechter ziet gelet op het vorenstaande voorshands geen aanleiding [verzoeker] en anderen te volgen in hun stelling dat de communicatie met omwonenden voorafgaand aan de planvaststelling en vergunningverlening ontoereikend is geweest.

Inhoudelijk

Woningbehoefte

5.    [verzoeker] en anderen betogen dat de raad zich bij de planvaststelling te veel heeft laten leiden door de belangen van de initiatiefnemer. Volgens hen sluit het plan niet aan bij de behoefte en de woonwensen van de inwoners van het dorp Sibculo. Zij stellen in dit verband dat zij hebben vernomen dat nog maar één woning in het plangebied definitief is verkocht. Gelet hierop twijfelen [verzoeker] en anderen aan de haalbaarheid van het plan.

5.1.     In de plantoelichting is wat betreft de woningbehoefte verwezen naar de "Structuurvisie herprogrammering woningbouw; Gemeente Hardenberg", vastgesteld door de raad op 12 december 2017 (hierna: de structuurvisie). In de structuurvisie is voor Sibculo een plancapaciteit vermeld van vijf tot tien woningen. Dit betekent volgens de raad echter niet dat aan de vier woningen die dit plan meer mogelijk maakt geen behoefte bestaat. Ter onderbouwing is in de zienswijzennota vermeld dat na de vaststelling van de structuurvisie de woningmarkt is veranderd. Door vertraging in de planvorming is er in Sibculo nog geen woning bijgebouwd, terwijl de woningbouwbehoefte alleen maar groter is geworden, zo staat in de zienswijzennota. Ter zitting hebben de raad en [belanghebbende] in dit verband vermeld dat de tien woningen waarvoor de omgevingsvergunning is verleend al zijn verkocht. Vanwege de grotere behoefte aan nieuwe woningen in Sibculo, zal ook worden gestart met de planvorming van een nieuw woningbouwproject voor ongeveer twintig woningen nabij de Gemeenteweg in Sibculo, zo heeft de raad ter zitting toegelicht. Ook voor dit project is, blijkens een in 2019 gehouden informatieavond, het aantal belangstellenden vanwege de toenemende woningbehoefte aanzienlijk groter dan het aantal woningen dat ter plaatse zal worden gerealiseerd, aldus de raad.

De voorzieningenrechter acht op basis van de door de raad gegeven toelichting voorshands aannemelijk dat behoefte bestaat aan de in het plan voorziene nieuwe woningen. Het aangevoerde bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestemmingsplan op dit punt in de bodemprocedure geen stand zal houden.

Bufferstrook

6.    [verzoeker] en anderen betogen tevens dat uit de planstukken blijkt dat tussen hun woningen en de nieuwe woningen een bufferstrook zal worden aangehouden van 10 m. [verzoeker] en anderen vrezen dat deze bufferstrook onderdeel zal worden van de tuinen behorende bij de nieuwe woningen met als gevolg dat in de praktijk van een bufferstrook geen sprake zal zijn.

6.1.    Aan de gronden in het plangebied waar de nieuwe woningen zijn voorzien, is de bestemming "Wonen" toegekend. De regels voor deze bestemming zijn opgenomen in artikel 6 van de planregels. In artikel 6, lid 6.4.3, van de planregels is het volgende bepaald:

"Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlage 2 opgenomen inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing."

In het inrichtingsplan, dat als bijlage 2 bij de planregels is gevoegd, is vermeld dat de bestaande houtopstand ter plaatse van de 10 m brede strook die zich tussen de nieuwe woningen en de woningen van verzoekers bevindt, wordt gehandhaafd. De vrees van [verzoeker] en anderen dat tussen hun woningen en de nieuwe woningen de bestaande 10 m bufferstrook zal verdwijnen en dat deze gronden onderdeel zullen worden van de tuinen bij de nieuwe woningen, is dan ook ongegrond. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er tevens op dat aan de 10 m bufferstrook op de verbeelding niet de bestemming "Wonen", maar de bestemming "Groen" is toegekend. Deze gronden zijn blijkens artikel 3, lid 3.1, van de planregels niet bestemd voor een tuin behorende bij de nieuwe woningen.

Bomenkap in het plangebied

7.    [verzoeker] en anderen wijzen erop dat het bestaande bos waar de nieuwe woningen zijn voorzien inmiddels is gekapt. Zij brengen over deze bomenkap verschillende beroepsgronden naar voren. De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure tot schorsing van het vastgestelde bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunning over te gaan. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat de bomenkap inmiddels al is verricht en met deze uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening dus niet meer kan worden voorkomen. Daarnaast biedt het aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bomenkap in het kader van de inhoudelijke behandeling in de bodemprocedure tot een vernietiging van de bestreden besluiten zou kunnen leiden.

Stikstof

8.    [verzoeker] en anderen wijzen verder op het bij de plantoelichting gevoegde rapport "Onderzoek stikstofdepositie Kloosterwonen te Sibculo". Volgens hen zijn in dit rapport bij de beoordeling van de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden te lage aantallen uren gerekend voor de mobiele werktuigen die worden ingezet voor de realisatie van het plan. Ook is volgens hen ten aanzien van bepaalde werkzaamheden niet uitgegaan van het juiste type werktuig.

8.1.    In artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

8.2.    De bescherming van Natura 2000-gebieden is geregeld in de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb). De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen.

8.3.    De afstand tussen de woonpercelen van [verzoeker] en anderen en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Engbertsdijksvenen" bedraagt ongeveer 800 m. De voorzieningenrechter is gelet op deze afstand van oordeel dat het Natura 2000-gebied "Engbertsdijksvenen" geen deel uitmaakt van de directe woonomgeving van [verzoeker] en anderen. Gelet hierop bestaat geen duidelijke verwevenheid van de individuele belangen van [verzoeker] en anderen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe leefomgeving met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, zodat moet worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen (vergelijk bijvoorbeeld overweging 5.2 van de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1308).

8.4.    Het voorgaande leidt ertoe artikel 8:69a van de Awb eraan in de weg staat dat de beroepsgronden van [verzoeker] en anderen over de stikstofuitstoot en de effecten daarvan op Natura 2000-gebieden in de bodemprocedure kunnen leiden tot een vernietiging van de bestreden besluiten. Deze beroepsgronden vormen daarom geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.

Archeologie

9.    [verzoeker] en anderen betogen dat het mogelijk is dat in het plangebied in de bodem waardevolle archeologische resten aanwezig zijn, zoals restanten van het nabijgelegen klooster. Volgens hen had hiernaar nader onderzoek moeten worden verricht.

9.1.    Het betoog van [verzoeker] en anderen over het onderzoek naar de archeologische waarden heeft geen betrekking op hun eigen belang, dat is gelegen in het gevrijwaard blijven van een aantasting van hun woon- en leefklimaat door het oprichten van bebouwing in het plangebied, maar ziet op het algemene belang van het behoud van archeologische waarden. Deze betogen kunnen, gelet op artikel 8:69a van de Awb, evenmin leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten en behoeven daarom geen inhoudelijke bespreking (vergelijk bijvoorbeeld overweging 26.3 van de uitspraak van de Afdeling van 6 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3759).

Planschade

10.    [verzoeker] en anderen stellen dat in de exploitatieovereenkomst die is gesloten met de initiatiefnemer is vermeld dat de gemeente zich zal inspannen voor een zo laag mogelijke planschade. [verzoeker] en anderen vrezen gelet hierop dat aan hen geen reële vergoeding in het kader van de planschade zal worden toegekend. Zij wensen dat de hoogte van de planschade wordt vastgesteld door een onafhankelijke partij.

10.1.    De betogen van [verzoeker] en anderen over de hoogte van de planschade en de vraag of de planschade onafhankelijk wordt vastgesteld, hebben betrekking op de planschadeprocedure. Deze betogen kunnen in de bodemprocedure niet leiden tot een vernietiging van de bestreden besluiten. De desbetreffende betogen kunnen naar voren worden gebracht in een eventuele toekomstige procedure over een verzoek om tegemoetkoming in de planschade.

Financiële uitvoerbaarheid

11.    [verzoeker] en anderen vrezen tot slot dat het bestemmingsplan niet financieel uitvoerbaar is. [verzoeker] en anderen betogen in dit verband dat blijkens de exploitatieovereenkomst de kosten voor de realisatie van het plan voor rekening zijn van de initiatiefnemer. Zij betwijfelen of het plan gelet hierop financieel uitvoerbaar is. Zij verzoeken de voorzieningenrechter en de Afdeling om de begroting voor de ontwikkeling van het plan kritisch te beoordelen.

11.1.      De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid, slechts kan leiden tot vernietiging van het bestreden bestemmingsplan indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de financiële aspecten van het plan aan de uitvoerbaarheid ervan in de weg staan.

11.2.    Blijkens de inspraaknota zullen de kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de initiatiefnemer. Het is in eerste instantie aan de initiatiefnemer om te beoordelen of zij het plan kan uitvoeren en of dit voor haar rendabel is. Gelet op de uitdrukkelijke verklaring van de initiatiefnemer dat zij de kosten van de uitvoering van het plan zal financieren, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich gelet op deze uitdrukkelijke verklaring niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er op voorhand van kan worden uitgegaan dat het plan financieel uitvoerbaar zal zijn. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de raad niet hoeft te treden in de door de initiatiefnemer gemaakte bedrijfseconomische afweging.

Conclusie

12.    Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in afwachting van de bodemprocedure een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.C. van Zuijlen, griffier.

De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2020

810.