Uitspraak 201900484/1/R3


Volledige tekst

201900484/1/R3.
Datum uitspraak: 1 juli 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    Petrochemical Pipeline Services B.V., gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen,

2.    [appellante sub 2] en anderen, gevestigd te [plaats],

en

de raad van de gemeente Korendijk, nu: Hoeksche Waard (hierna: de raad),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2018 heeft de raad van de toenmalige gemeente Korendijk het bestemmingsplan "Kernen Korendijk 2018" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben Petrochemical en [appellante sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Petrochemical heeft nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 7 november 2019 heeft de raad het bestemmingsplan "Kernen Korendijk 2018" gewijzigd vastgesteld.

Petrochemical heeft een zienswijze naar voren gebracht naar aanleiding van het besluit van 7 november 2019.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 mei 2020, waar [appellante sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. W. Krijger, en de raad, vertegenwoordigd door L. Bos, zijn verschenen. Voorts zijn [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ter zitting gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan voorziet in een actualisering en uniformering van bestemmingsplannen die gelden voor de kernen van de gemeente Korendijk. In het plan is onder andere aan de woning op het perceel [locatie 1] te Zuid-Beijerland de bestemming "Wonen" toegekend. [appellante sub 2] en anderen exploiteren op het naastgelegen perceel [locatie 2] een akkerbouwbedrijf. Verder houden zij op deze locatie paarden. Zij hebben bezwaren tegen deze woonbestemming, omdat zij vrezen in hun bedrijfsvoering te worden beperkt.

Petrochemical bezit en beheert een leiding voor transport van vloeibare koolwaterstoffen (PRB-leiding, hierna: de leiding) binnen het plangebied. Zij kan zich niet verenigen met het plan vanwege het ontbreken van een aanduiding op de verbeelding van een deel van de hartlijn van de leiding.

Gewijzigde planvaststelling

2.    De raad heeft het plan gewijzigd vastgesteld naar aanleiding van het beroep van Petrochemical. Petrochemical heeft in haar zienswijze aangegeven bezwaar te hebben tegen het wijzigingsbesluit. [appellante sub 2] en anderen handhaven hun bezwaren, die zien op een ander plandeel dan het wijzigingsbesluit.

3.    Artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt:

"1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.

2. Het eerste lid geldt ook indien het bezwaar is gemaakt of het beroep is ingesteld nadat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft ingetrokken, gewijzigd of vervangen."

4.    De Afdeling merkt het besluit van 7 november 2019 aan als besluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, omdat het betrekking heeft op een planonderdeel waarop ook het besluit van 4 december 2018 ziet en waartegen het beroep van Petrochemical en [appellante sub 2] en anderen aanhangig is.

Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, dient het beroep van Petrochemical tegen het besluit van 4 december 2018 te worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 7 november 2019.

Het beroep van [appellante sub 2] en anderen is gericht tegen een plandeel dat niet met het besluit van 7 november 2019 is gewijzigd. Artikel 6:19, eerste lid, heeft derhalve voor dit beroep geen betekenis.

Toetsingskader

5.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beroep Petrochemical

6.    Petrochemical heeft bij brief van 23 januari 2020 medegedeeld dat is tegemoetgekomen aan haar bezwaren tegen het besluit van 4 december 2018, maar dat het gewijzigde plan, zoals vastgesteld bij besluit van 7 november 2019, nog onvolledig is. Zij betoogt dat op de verbeelding in het oostelijke gedeelte van de noordelijke leidingstrook een deel van de hartlijn ontbreekt.

6.1.    De raad stelt dat de hartlijn alleen ter informatie is opgenomen op de verbeelding, op verzoek van Petrochemical. Het plan voldoet volgens de raad aan de eisen uit het Besluit externe veiligheid buisleidingen (hierna: Bevb), door toekenning van de bestemming "Leiding - Olie" en de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - Leiding" aan de gronden ter plaatse van de leiding.

6.2.    Op de verbeelding is aan gronden in de noordoostelijke hoek van de kern Nieuw-Beijerland de dubbelbestemming "Leiding - Olie" en de gebiedsaanduiding "veiligheidszone - Leiding" toegekend. Ter plaatse van dat gebied is op de verbeelding de hartlijn van de leidingen weergegeven. Bij één strook grond waaraan de dubbelbestemming is toegekend, de meest oostelijke van de meest noordelijke stroken, is geen hartlijn opgenomen.

Artikel 14, eerste lid, van het Bevb luidt:

"Een bestemmingsplan geeft de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding."

Artikel 29, lid 29.4.1, van de planregels luidt:

"Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Leiding - Olie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;

c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;

e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;

f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

g. het tijdelijk of permanent opslaan van goederen;

h. het inrichten van evenemententerreinen."

Artikel 39, lid 39.3.1, luidt:

"Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - leiding' is geen nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen, toegestaan."

Artikel 39, lid 39.3.2, luidt:

"Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 39.3.1 waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

a.  er dient voldaan te worden aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico;

b. indien sprake is van toename van het groepsrisico, moet het groepsrisico worden verantwoord;

c. er wordt advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder."

6.3.    De raad heeft het besluit op 7 november 2019 gewijzigd vastgesteld om eerdere gebreken met betrekking tot de leiding te herstellen.  In het gewijzigde plan is ter plaatse van de leiding een zone met de bestemming "Leiding - Olie" en de aanduiding "veiligheidszone - leiding" opgenomen. Deze bestemming en aanduiding bieden in combinatie met artikel 29, lid 29.4.1, en artikel 39, leden 39.3.1 en 39.3.2, van de planregels veiligheidswaarborgen. Petrochemical heeft geen gronden aangevoerd tegen deze planregeling en betwist niet dat hiermee wordt voldaan aan de in artikel 14, eerste lid, van het Bevb gestelde eisen.

Hoewel op de verbeelding de aanduiding "hartlijn" voorkomt, wordt deze aanduiding in de planregels niet verklaard. Hierdoor komt aan deze aanduiding geen juridische betekenis toe. Petrochemical heeft gesteld noch onderbouwd dat het ontbreken van een deel van de aanduiding "hartlijn" ertoe leidt dat het gewijzigde plan onvoldoende veiligheidswaarborgen biedt. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad het gewijzigde plan in strijd met de zorgvuldigheid heeft vastgesteld.

Het betoog faalt.

Beroep [appellante sub 2] en anderen

Bestemming woning [locatie 1]

7.    [appellante sub 2] en anderen betogen dat aan het perceel [locatie 1] ten onrechte de bestemming "Wonen" is toegekend. Door het toekennen van deze bestemming zal het bedrijf in zijn mogelijkheden worden beperkt. Het bedrijf zal niet kunnen voldoen aan de in dat geval vereiste afstand van 50 m tussen het dierenverblijf en de woning. Ter zitting hebben [appellante sub 2] en anderen aangegeven dat zij op termijn van plan zijn om het bedrijf uit te breiden door meer paarden te gaan houden.

Zij voeren aan dat de raad er ten onrechte van uitgaat dat het agrarisch bedrijf al in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd door het gebruik van die woning als burgerwoning. Niet de feitelijke situatie maar de planologische situatie is van belang, daarbij kan een gebruikssituatie die onder het overgangsrecht is gebracht niet worden vergeleken met een positieve bestemming. Zij wijzen in dit verband op artikel 2.14, zevende lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo).

[appellante sub 2] en andere voeren ook aan de raad er ten onrechte vanuit gaat dat de bestemming "Wonen" de enige planologische mogelijkheid is om aan te sluiten bij het feitelijke gebruik. De raad heeft al twee keer eerder kennelijk bewust gekozen om de woning als bedrijfswoning te bestemmen. Bovendien had de raad voor een persoonsgebonden beschikking of een functieaanduiding waarbij een burgerbewoning wordt toegestaan kunnen kiezen of de woning kunnen aanduiden als "plattelandswoning".

[appellante sub 2] en anderen betogen dat de raad de belangen van de bewoners van de [locatie 1] ten onrechte zwaarder heeft laten wegen dan hun belangen. Ook als de woning tot bedrijfswoning is bestemd kunnen de bewoners van [locatie 1] deze op grond van het overgangsrecht als burgerwoning gebruiken, verkopen en verhuren.

Volgens [appellante sub 2] en anderen wijzen de raad en de voorzieningenrechter ten onrechte op de belemmerende werking van de woningen ten westen van het bedrijf. [appellante sub 2] en anderen zouden, in het geval van bijbouwen, namelijk aan de kant van de [locatie 1] bijbouwen en niet aan de westkant van het bedrijf.

7.1.    De raad stelt dat de agrarische bestemming op het perceel niet overeenkwam met het feitelijk gebruik als burgerwoning. Het gebruik als burgerwoning vindt plaats op basis van het overgangsrecht. Het overgangsrecht vormt het planologisch regime voor dit perceel. Dit geeft echter belemmeringen voor de bewoners bij eventuele bouwplannen of verkoop van het perceel. Bovendien doet de bestemming geen recht aan het feitelijk gebruik dat al sinds 1978 onafgebroken plaatsvindt.

Op dit moment worden op het perceel [locatie 2] alleen paarden gehouden. Voor zover bij de raad bekend worden deze paarden niet gebruikt voor het agrarisch bedrijf dat ter plaatse wordt uitgeoefend. Er zijn geen concrete plannen van [appellante sub 2] en anderen bekend om het aantal dieren uit te breiden. Daarnaast liggen op kortere afstand ten westen van de [locatie 2] meerdere burgerwoningen welke het uitbreiden van het agrarisch bedrijf reeds belemmeren. Het opnemen van een woonbestemming voor [locatie 1] levert dan ook geen extra beperkingen voor het bedrijf op.

De door [appellante sub 2] en anderen genoemde mogelijkheden als een persoonsgebonden beschikking, een functieaanduiding waarbij burgerbewoning wordt toegestaan of de woning aan te duiden als plattelandswoning bieden geen oplossing omdat het bedrijf reeds door meerdere woningen wordt beperkt, aldus de raad. Daarnaast zouden deze mogelijkheden minder bescherming bieden aan de woning en dus nadelig zijn voor [belanghebbenden].

7.2.    Aan de gronden op het perceel [locatie 2], is de bestemming "Agrarisch" toegekend. Aan de gronden op het aangrenzende perceel [locatie 1], ten oosten van de [locatie 2], is de bestemming "Wonen" toegekend. De afstand tussen de woning op het perceel [locatie 1] en het dierverblijf op het perceel [locatie 2] bedraagt ongeveer 23 m. Ten westen van het dierverblijf zijn woningen aanwezig op ongeveer 22 m afstand.

7.3.    In de memorie van toelichting bij de Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) staat: "Bij het beschermen van woningen en andere bouwwerken in de omgeving van de inrichting moet niet langer worden uitgegaan van het feitelijk gebruik daarvan, maar van de planologische status van de betrokken gronden. In de meeste gevallen zal dit de bestemming uit het bestemmingsplan of de beheersverordening zijn.[…].Verder kan sprake zijn van een overgangsrechtelijke situatie op grond van het bestemmingsplan. Al deze gevallen worden gedekt door het voorgestelde zevende lid van artikel 2.14." (Kamerstukken II 2014/15, 33 078, nr. 3, blz. 17)

7.4.    Uit artikel 2.14, zevende lid, van de Wabo volgt dat moet worden uitgegaan van het gebruik van een bouwwerk dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Het gebruik van een bouwwerk is niet alleen in overeenstemming met een bestemmingsplan als het in overeenstemming met de toegekende bestemming wordt gebruikt, maar ook als dit gebruik onder het overgangsrecht valt. Artikel 2.14, zevende lid, van de Wabo ziet ook op een overgangsrechtelijke situatie. Dit wordt bevestigd in de memorie van toelichting, zoals hiervoor is weergegeven. Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO7343.

Niet in geschil is dat de woning op het perceel [locatie 1] sinds 1978 onafgebroken in gebruik is geweest als burgerwoning. In het bestemmingsplan van 1982 is de woning bestemd als burgerwoning, in de opvolgende bestemmingsplannen is het gebruik van de woning als burgerwoning onder het overgangsrecht komen te vallen. Aan het gebruik van de woning kwam gelet op het voorgaande al de bescherming van die van een burgerwoning toe. De toekenning van de bestemming "Wonen" leidt daarom niet tot een nieuwe of verdergaande belemmering ten opzichte van het hiervoor geldende bestemmingsplan.

Daarnaast worden de mogelijkheden tot uitbreiding en wijziging van de bedrijfsactiviteiten reeds beperkt door woningen ten westen van het bedrijf aan de [locatie 2]. Deze woningen bevinden zich op een vergelijkbare afstand van het bedrijfsgebouw waar de dieren worden gehouden.

De raad heeft in haar afweging betrokken dat de bewoners minder bescherming tegen hinder van het agrarische bedrijf zou toekomen bij de voorgestelde alternatieven, hetgeen de raad wil voorkomen omdat de woning al ruim 40 jaar de bescherming van een burgerwoning geniet. Hoewel de door [appellante sub 2] en anderen voorgestelde alternatieven, zoals een aanduiding van de woning als plattelandswoning, voor de huidige eigenaren van de woning aan de [locatie 1] geen belemmering zouden opleveren om de woning als burgerwoning te gebruiken, zou het mogelijk wel een belemmering kunnen opleveren bij verkoop of verhuur. De raad heeft de belangen van [appellante sub 2] en anderen voldoende in de afweging betrokken. De Afdeling acht de belangenafweging van de raad niet onredelijk.

Gelet op het voorgaande heeft de raad bij afweging van alle betrokken belangen in het plan aan de woning op het perceel [locatie 1] in redelijkheid de bestemming "Wonen" kunnen toekennen.

Het betoog faalt.

Zienswijze herhaald en ingelast

8.    [appellante sub 2] en anderen hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijzen. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijzen. [appellante sub 2] en anderen hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Het betoog faalt.

Conclusie

9.    Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellante sub 2] en anderen ongegrond.

10.    Het beroep van Petrochemical tegen het gewijzigde besluit van 7 november 2019 is ongegrond.

Nu het beroep van Petrochemical tegen het gewijzigde besluit niet leidt tot vernietiging van dat besluit, wordt gewijzigd vastgestelde bestemmingsplan onherroepelijk. Hieruit volgt dat aan het oorspronkelijke besluit van 4 december 2018 geen betekenis meer toekomt. Onder deze omstandigheden heeft Petrochemical geen belang meer bij een uitspraak op zijn beroep, voor zover gericht tegen het besluit van de raad van 4 december 2018. Het beroep tegen het besluit van 4 december 2018 is daarom niet-ontvankelijk.

Proceskosten

11.    Voor een proceskostenvergoeding voor [appellante sub 2] en anderen bestaat geen aanleiding.

12.    Nu de raad met het gewijzigde besluit aan het beroep van Petrochemical tegemoet is gekomen, ziet de Afdeling aanleiding om de raad op de hierna te vermelden wijze tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep van Petrochemical tegen het besluit van de raad van de toenmalige gemeente Korendijk (nu: gemeente Hoeksche Waard) van 4 december 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kernen Korendijk 2018" niet-ontvankelijk;

II.    verklaart het beroep van Petrochemical tegen het besluit van de raad van de gemeente Hoeksche Waard van 7 november 2019 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "Kernen Korendijk 2018" ongegrond;

III.    verklaart het beroep van [appellante sub 2] en anderen tegen het besluit van de raad van de toenmalige gemeente Korendijk (nu: gemeente Hoeksche Waard) van 4 december 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kernen Korendijk 2018" ongegrond;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Hoeksche Waard tot vergoeding van bij Petrochemical Pipeline Services B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 525,00 (zegge: vijfhonderdvijfentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Hoeksche Waard aan Petrochemical Pipeline Services B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.D. van Heijningen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020

270-944.