Uitspraak 201003073/1/M2


Volledige tekst

201003073/1/M2.
Datum uitspraak: 15 december 2010

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 februari 2010 heeft het college aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een melkrundveehouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 25 februari 2010 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 november 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door E.J.M. Sloot-Vet en R. Rubbers-Otten, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] stelt dat de woning aan de [locatie] ten onrechte niet is meegenomen in de beoordeling van de geurhinder vanwege de inrichting, omdat het een burgerwoning en niet - zoals het college stelt - een agrarische bedrijfswoning behorende bij de inrichting is. Volgens [appellant] valt het gebruik van de woning als burgerwoning onder het overgangsrecht van het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied Angerlo 2005, zodat de woning bescherming tegen geurhinder vanwege de inrichting toekomt.

2.1.1. Het college stelt zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2009 in zaak nr. 200806627/1/H1 op het standpunt dat de woning aan de [locatie] terecht buiten beschouwing is gelaten bij de toetsing aan de Wet geurhinder en veehouderij, nu de woning is gelegen op een perceel dat is bestemd als agrarisch gebied. Planologisch gezien - zo stelt het college - behoort de woning nog steeds tot de inrichting, zodat deze geen bescherming toekomt tegen geuremissie afkomstig van die inrichting.

2.1.2. In de uitspraak van 8 juli 2009 heeft de Afdeling - kort weergegeven en voor zover hier van belang - geoordeeld dat een woning die is afgesplitst van een veehouderij en als burgerwoning wordt gebruikt, terwijl deze woning op basis van het geldende bestemmingsplan slechts mag worden gebruikt als bedrijfswoning bij de veehouderij, voor de toepassing van de Wet geurhinder en veehouderij moet worden aangemerkt als een bedrijfswoning bij de veehouderij die ten opzichte van die veehouderij geen bescherming toekomt tegen geurhinder.

Anders dan het college veronderstelt, doet deze situatie zich hier niet voor. Ten aanzien van de onderhavige situatie overweegt de Afdeling het volgende.

2.1.3. Niet in geschil is dat de woning reeds vóór 1989 is afgesplitst van de veehouderij en in gebruik is genomen als burgerwoning. Op grond van de overgangsbepaling artikel 32 uit het nadien in werking getreden bestemmingsplan Buitengebied Angerlo 1989 mocht een gebruik van de opstallen, dat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestond en dat afweek van de bestemming, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits het gewijzigde gebruik niet in meerdere mate ging afwijken van het plan. Het gebruik van de woning als burgerwoning was derhalve toegestaan op grond van dit overgangsrecht.

Vervolgens is het bestemmingsplan Buitengebied Angerlo 2005 in werking getreden. Ingevolge dit bestemmingsplan rust op het perceel [locatie] weliswaar de bestemming agrarisch gebied, maar ingevolge artikel 37, eerste en tweede lid, van het bestemmingsplan is een gebruik van de opstallen dat afwijkt van die bestemming toegestaan, mits dit gebruik bestond op het tijdstip van het in werking treden van het plan en dit gebruik niet reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. Aan deze voorwaarde wordt voldaan, aangezien het gebruik van de woning als burgerwoning bij het in werking treden van het bestemmingplan Buitengebied Angerlo 2005 reeds bestond, en vanwege de daarin opgenomen overgangsbepaling niet in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.

2.1.4. Gelet op het voorgaande is het gebruik van de woning [locatie] als burgerwoning juridisch-planologisch toegestaan. De woning wordt ook daadwerkelijk als burgerwoning gebruikt. Het college heeft daarom de woning [locatie] bij de toepassing van de Wet geurhinder en veehouderij ten onrechte niet als zelfstandig geurgevoelig object aangemerkt, en ten onrechte niet beoordeeld of de geurbelasting bij deze woning in overeenstemming is met de daarvoor in de genoemde wet gegeven normen.

2.2. Het beroep is gegrond. Het besluit van 9 februari 2010 dient wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.

2.3. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar van 9 februari 2010, kenmerk OPR20100097;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zevenaar aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 december 2010

262-632.