Uitspraak 201906861/1/R4


Volledige tekst

201906861/1/R4.
Datum uitspraak: 27 mei 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend in Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 2 juli 2019 heeft het college zijn beslissing om op 24 juni 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 125,00 per doos) voor rekening van [appellant] komen.

Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, samen met de zaak ECLI:NL:RVS:2020:1244, ter zitting behandeld op 11 mei 2020, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door I. Keric, zijn verschenen. Na de zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.    Op 24 juni 2019 heeft het college spoedeisende bestuursdwang toegepast door twee dozen te verwijderen die naast een ondergrondse afvalcontainer op de Stadhoudersweg ter hoogte van nummer 62 en het Stadhoudersplein ter hoogte van nummer 10a in Rotterdam zijn aangetroffen. Ter zitting is door het college gesteld dat het om dezelfde ondergrondse afvalcontainer gaat. Het aanbieden van afval naast een ondergrondse afvalcontainer is in strijd met artikel 10 van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 in samenhang met artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2018. Omdat op de dozen de naam en het adres van [appellant] zijn aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat hij degene is die de dozen naast de afvalcontainer heeft geplaatst en dat hij daarom de kosten van het verwijderen van de dozen moet betalen.

2.    Tegelijk met de hier aan de orde zijnde besluiten heeft het college nog een besluit genomen. Dit besluit, ook van 2 juli 2019, is gericht aan de partner van [appellant], [persoon], en gaat ook over het toepassen van spoedeisende bestuursdwang vanwege het verkeerd aanbieden van oud papier. Samen hebben ze dus drie besluiten gekregen en in totaal wordt er voor € 375,00 aan kosten op hen verhaald.

3.    Niet in geschil is dat [appellant] oud papier naast de ondergrondse afvalcontainer heeft geplaatst en dat dat een overtreding is van artikel 10 van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 in samenhang met artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2018.

4.    [appellant] betoogt dat hij het niet redelijk vindt dat het college op [persoon] en hem drie keer de kosten voor het verwijderen van het oud papier heeft verhaald, terwijl het oud papier allemaal samen naast de ondergrondse afvalcontainer is geplaatst. Hij voert aan dat het college geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat er drie verschillende eenheden zijn aangeboden. Volgens [appellant] is het mogelijk dat een derde het oud papier dat naast de container lag, heeft herschikt waardoor het niet meer allemaal bij elkaar lag.

4.1.    Ter zitting heeft het college zich bij nader inzien op het standpunt gesteld dat de twee dozen als één eenheid moeten worden beschouwd, omdat het aannemelijk is dat [appellant] deze samen heeft aangeboden en dat daarna de kleinere doos van de grotere is afgevallen. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is dat het papieren tasje dat verder is aangetroffen en waarop de naam en het adres van [persoon] staan, tegelijk met de twee dozen is aangeboden, omdat dat tasje, zo heeft het college onweersproken gesteld, bij een andere ondergrondse container is gevonden.

Het voorgaande betekent dat het college ten onrechte op [appellant] tweemaal de kosten voor de toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft verhaald. Gelet op het feit dat de papieren tas niet bij dezelfde container is aangetroffen als de twee dozen, is de Afdeling van oordeel dat het college wel eenmaal de kosten voor het verwijderen van het oud papier op [appellant] mocht verhalen, ondanks dat er ook kosten voor het verwijderen van oud papier worden verhaald op zijn partner.

Het betoog slaagt.

5.    Het beroep is gegrond. Het besluit van 16 augustus 2019 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 2 juli 2019, kenmerk 3390057, ongegrond is verklaard en er € 125,00 op hem wordt verhaald voor het verwijderen van de doos waar dat besluit op ziet. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het primaire besluit van 2 juli 2019, kenmerk 3390057, zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit van 16 augustus 2019.

Het voorgaande betekent dat [appellant] € 125,00 in plaats van € 250,00 aan kosten voor het verwijderen van het oud papier moet betalen.

6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep gegrond;

II.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 16 augustus 2019, kenmerk A.B.2019.4.09876/LB, voor zover daarbij het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 2 juli 2019, kenmerk 3390057, ongegrond is verklaard en er € 125,00 op hem wordt verhaald voor het verwijderen van de doos waar dat besluit op ziet;

III.    herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 2 juli 2019, kenmerk 3390057;

IV.    bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V.    gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 47,00 (zegge: zevenenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V.H.Y. Huijts, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2020

811.