Uitspraak 201906862/1/R4


Volledige tekst

201906862/1/R4.
Datum uitspraak: 27 mei 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend in Rotterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 juli 2019 heeft het college zijn beslissing om op 24 juni 2019 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 125,00) voor rekening van [appellante] komen.

Bij besluit van 16 augustus 2019 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak, samen met de zaak ECLI:NL:RVS:2020:1243, ter zitting behandeld op 11 mei 2020, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door I. Keric, zijn verschenen. Na de zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst.

Overwegingen

1.    Op 24 juni 2019 heeft het college spoedeisende bestuursdwang toegepast door een papieren tas te verwijderen die naast een ondergrondse afvalcontainer op de Stadhoudersweg ter hoogte van nummer 62 in Rotterdam is aangetroffen. Het aanbieden van afval naast een ondergrondse afvalcontainer is in strijd met artikel 10 van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 in samenhang met artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2018. Omdat op de papieren tas de naam en het adres van [appellante] zijn aangetroffen, stelt het college zich op het standpunt dat zij degene is die deze tas naast de afvalcontainer heeft geplaatst en dat zij daarom de kosten van het verwijderen van de papieren tas moet betalen.

2.    Tegelijk met het hier aan de orde zijnde besluit, heeft het college nog twee besluiten genomen. Deze besluiten, ook van 2 juli 2019, zijn gericht aan de partner van [appellante], [persoon], en gaan ook over het toepassen van spoedeisende bestuursdwang vanwege het verkeerd aanbieden van oud papier. [persoon] en [appellante] wonen op hetzelfde adres. Samen hebben ze drie besluiten gekregen en in totaal wordt er voor € 375,00 aan kosten op hen verhaald.

3.    Niet in geschil is dat [appellante] oud papier naast de ondergrondse container heeft geplaatst en dat dat een overtreding is van artikel 10 van de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 in samenhang met artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen Rotterdam 2018.

4.    [appellante] betoogt dat zij het niet redelijk vindt dat het college op [persoon] en haar drie keer de kosten voor het verwijderen van het oud papier verhaalt, terwijl het oud papier allemaal tegelijkertijd naast de ondergrondse afvalcontainer is geplaatst. Zij voert aan dat het college geen bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat er drie verschillende eenheden zijn aangeboden. Volgens [appellante] is het mogelijk dat een derde het oud papier dat naast de container lag, heeft herschikt, waardoor het afval niet allemaal meer bij elkaar lag.

4.1.    Het college beschouwt de papieren tas en de dozen die zijn aangetroffen met de naam en het adres van [persoon] er op, niet als één eenheid, omdat de papieren tas bij een andere container is aangetroffen dan de dozen. De Afdeling vindt dit standpunt niet onredelijk. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat het college de kosten voor het verwijderen van de papieren tas op [appellante] mocht verhalen, ondanks dat er ook kosten voor het verwijderen van oud papier worden verhaald op haar partner.

Het betoog slaagt.

5.    Het beroep is ongegrond.

6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V.H.Y. Huijts, griffier.

Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2020

811.