Uitspraak 201805956/2/R1


Volledige tekst

201805956/2/R1.
Datum uitspraak: 27 mei 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante A], gevestigd te [plaats], en [appellant B]

en

de raad van de gemeente Aalsmeer,

verweerder.

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3020, heeft de Afdeling de raad opgedragen het geconstateerde gebrek in het besluit van 31 mei 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Herziening Hornmeer - Meervalstraat-Roerdomplaan" te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.

De raad heeft bij besluit van 23 januari 2020 het bestemmingsplan "2e Herziening Hornmeer - Meervalstraat-Roerdomplaan" gewijzigd vastgesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, hebben [appellante A] en [appellant B] een zienswijze naar voren gebracht over het gewijzigd vastgestelde plan.

De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Het besluit van 31 mei 2018

1.    De Afdeling heeft in de tussenuitspraak geoordeeld dat het besluit van 31 mei 2018 (hierna: het besluit) is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), omdat de raad zich niet ervan had verzekerd dat het besluit niet zou leiden tot een onaanvaardbare toename van de wateroverlast voor naburige percelen. Het beroep tegen het besluit is gegrond, zodat dat besluit moet worden vernietigd.

Het besluit van 23 januari 2020

Nieuw onderzoek

2.    De raad heeft door het bureau Wareco nieuw onderzoek laten uitvoeren naar de gevolgen van het plan voor de wateroverlast. Wareco heeft haar bevindingen neergelegd in het rapport "Maatregelenadvies nieuwbouwplan Roerdomplaan Aalsmeer" van 28 november 2019. In het maatregelenadvies wordt geconcludeerd dat een geohydrologische scheiding kan worden gemaakt tussen het plangebied en de bestaande bebouwing. Dat houdt in dat als er maatregelen worden genomen, vanuit het plangebied geen significante hoeveelheid grondwater en/of hemelwater naar het gebied buiten het plangebied, en meer specifiek de bestaande bebouwing buiten het plangebied kan stromen. Volgens het maatregelenadvies is uit eerder onderzoek gebleken dat het bestaande DIT-riool in de Roerdomplaan naar behoren functioneert. Op basis van grondwaterstandsmetingen is geconcludeerd dat het DIT-riool voor goede ontwatering zorgt op openbaar terrein. Hiermee is sprake van een adequate basis voor een geohydrologische scheiding tussen het plangebied en de bestaande bebouwing buiten het plangebied. Volgens het maatregelenadvies kunnen maatregelen verzekeren dat het bestaande DIT-riool niet extra wordt belast. Dat kan door in het plangebied een DIT-riool aan te leggen dat aan een aantal eisen voldoet. In het maatregelenadvies is een schetsontwerp van het in het plangebied aan te leggen DIT-riool opgenomen en is een programma van eisen opgesteld waaraan dit riool moet voldoen, waaronder de eisen dat het nieuwe DIT-riool los van het bestaande DIT-riool functioneert en er geen verbindingen tussen beide DIT-riolen zijn of met de aanwezige drainage op naastgelegen particulier terrein.

Gewijzigd plan

3.    De raad heeft het plan gewijzigd vastgesteld door in artikel 5, lid 5.4.2 en artikel 6, lid 6.4.3 een voorwaardelijke verplichting over de waterhuishoudkundige voorziening op te nemen. Deze luidt als volgt: "Een omgevingsvergunning voor bouwen kan slechts worden verleend indien hierin de aanleg en instandhouding van een DIT-riool zoals opgenomen in het schetsontwerp en programma van eisen (bijlage 1 van de planregels) is voorzien."

Zienswijze [appellante A] en [appellant B]

4.    Volgens [appellante A] en [appellant B] wordt met deze voorwaardelijke verplichting nog steeds niet voorkomen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare toename van de wateroverlast. Zij voeren in de eerste plaats aan dat het maatregelenadvies op onvoldoende onderzoek is gebaseerd. Daarbij wijzen zij erop dat in het advies staat dat het effect van een eventuele extra belasting van het bestaande, volgens [appellante A] en [appellant B] niet functionerende DIT-riool op de grondwaterstanden in de omgeving, niet kan worden bepaald op basis van de huidige gegevens. De relatie tussen de stijghoogte in het bestaande DIT-riool en de grondwaterstand op het naastgelegen particulier terrein is daarvoor nog onvoldoende inzichtelijk. Ter ondersteuning van hun betoog hebben [appellante A] en [appellant B] een contra-expertise van het bureau Boot Adviseurs van 25 februari 2020 overgelegd. Daarin staat dat de waterhuishoudkundige situatie en de werking van het ont- en afwaterend systeem rond de Roerdomplaan en de Meervalstraat niet nauwkeurig is gedocumenteerd. Bovendien is een geohydrologische scheiding alleen verzekerd als het bestaande DIT-riool in de Roerdomplaan en Meervalstraat controleerbaar goed werkt. In de contra-expertise is geconstateerd dat dit niet het geval is, vooral omdat onvoldoende inzicht bestaat in de systeemwerking van de "oude" gemengde riolering, de buisdrainage en het DIT-riool in de Roerdomplaan en de Meervalstraat.

In de tweede plaats voeren [appellante A] en [appellant B] aan dat een DIT-riool in het plangebied geen geschikte maatregel is om te voorkomen dat de wateroverlast onaanvaardbaar toeneemt. Zij wijzen er daarbij op dat in het onderzoek uit 2014 van Wareco naar de grondwateroverlast in de Roerdomplaan is geconstateerd, dat de invloedssfeer van de drainerende werking van het bestaande DIT-riool in de Roerdomplaan zeer beperkt is vanwege de bodemopbouw in het gebied, een kleilaag die water slecht doorlaat. De raad heeft daarom eerder verklaard dat het plangebied niet zal worden aangesloten op het bestaande DIT-riool, maar een eigen gescheiden rioolstelsel krijgt. Ook wordt in het maatregelenadvies het risico benoemd van interactie van het nieuwe DIT-riool met het bestaande DIT-riool. Verder zal het DIT-riool volgens [appellante A] en [appellant B] afwateren op oppervlaktewater dat vaak te hoog staat voor een goede afwatering. Bovendien zal het plangebied worden opgehoogd met 0,2 tot 0,3 m en zal een ondergrondse parkeergarage worden aangelegd. Dat zal volgens hen negatieve effecten hebben op de grondwaterstanden.

Tot slot voeren [appellante A] en [appellant B] aan dat de voorwaardelijke verplichting die in het gewijzigde plan is opgenomen ook overigens onvoldoende is. Volgens hen is het van groot belang dat de werking van het DIT-riool en de invloed daarvan op de gronden die aan het plangebied grenzen periodiek wordt gecontroleerd met behulp van een monitorings- en onderhoudsplan. Weliswaar is in het schetsontwerp en het programma van eisen in bijlage bij de planregels vermeld dat sprake moet zijn van een monitorings- en onderhoudsplan, maar er wordt niet voorzien in een oplossing als uit de monitoring blijkt dat het DIT-riool niet effectief is. Bovendien staat in de contra-expertise dat het instelniveau van het DIT-riool moet worden opgenomen in het programma van eisen, wat niet is gebeurd.

Beoordeling Afdeling

5.    De Afdeling is van oordeel dat het maatregelenadvies deugdelijk is en op voldoende onderzoek berust. Daarbij is van belang dat het advies wordt ondersteund door de contra-expertise. In de contra-expertise wordt vastgesteld dat het maatregelenadvies voldoende overtuigend aantoont en modelmatig onderbouwt dat de geohydrologische scheiding van het plangebied met de Roerdomplaan en Meervalstraat kan worden gerealiseerd door middel van het bestaande DIT-riool in de Roerdomplaan en Meervalstraat. [appellante A] en [appellant B] hebben, op basis van de contra-expertise, erop gewezen dat volgens het maatregelenadvies de relatie tussen de het bestaande DIT-riool en de grondwaterstand op naastgelegen particulier terrein nog onvoldoende inzichtelijk is. Vanwege deze onduidelijkheid is echter in het maatregelenadvies geadviseerd om een DIT-riool in het plangebied aan te leggen dat geheel los van het bestaande DIT-riool in de Roerdomplaan en de Meervalstraat functioneert om ervoor te zorgen dat het bestaande DIT-riool niet extra wordt belast vanuit het plangebied. In de contra-expertise is daarbij het standpunt ingenomen dat het voorstel voor een DIT-riool in het plangebied met een afvoer naar de oppervlaktewater aan de zuidzijde van het plangebied een afdoende voorstel is waarvan het effect voldoende modelmatig is onderbouwd. De contra-expertise ondersteunt dan ook niet de vrees van [appellante A] en [appellant B] dat een DIT-riool in het plangebied geen geschikte maatregel is om een onaanvaardbare toename van de wateroverlast te voorkomen.

De Afdeling is verder van oordeel dat met de voorwaardelijke verplichting verzekerd is dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare toename van de wateroverlast, al dan niet vanwege de hoge grondwaterstand. In de voorwaardelijke verplichting zijn het schetsontwerp voor het DIT-riool en het programma van eisen uit het maatregelenadvies opgenomen om te verzekeren dat het DIT-riool in het plangebied los van het bestaande DIT-riool in de Roerdomplaan en de Meervalstraat functioneert. Bovendien zal in het kader van de afgifte van de omgevingsvergunning(en) moeten worden beoordeeld of de aanleg en de instandhouding zal plaatsvinden conform de eisen neergelegd in bijlage 1. De raad hoefde in het plan geen regeling op te nemen voor een situatie waarin het DIT-riool niet effectief is, omdat hij ervan uit heeft mogen gaan dat een DIT-riool een geschikte maatregel is, die bovendien in stand moet worden gehouden. In het plan hoefde ook niet het instelniveau van het DIT-riool te worden opgenomen. Dit is een kwestie van uitvoering die niet in een bestemmingsplan hoeft te worden geregeld, maar in het beheer- en onderhoudsplan dat op grond van de voorwaardelijke verplichting moet worden opgesteld.

Het betoog slaagt niet.

6.    De conclusie is dat het beroep tegen het besluit van 23 januari 2020 ongegrond is.

Proceskosten

7.    De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het beroep tegen het besluit van raad van de gemeente Aalsmeer van 31 mei 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Herziening Hornmeer - Meervalstraat-Roerdomplaan" gegrond;

II.    vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Aalsmeer van 31 mei 2018 tot vaststelling van het bestemmingsplan "2e Herziening Hornmeer - Meervalstraat-Roerdomplaan";

III.    verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Aalsmeer van 23 januari 2020 tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan "2e Herziening Hornmeer - Meervalstraat-Roerdomplaan" ongegrond;

IV.    veroordeelt de raad van de gemeente Aalsmeer tot vergoeding van bij [appellante A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.324,26 (zegge: tweeduizend driehonderdvierentwintig euro en zesentwintig cent), waarvan € 1.312,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

V.    gelast dat de raad van de gemeente Aalsmeer aan [appellante A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 338,00 (zegge: driehonderdachtendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. A. ten Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

De Voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2020

703.