Uitspraak 201906596/1/R4


Volledige tekst

201906596/1/R4.
Datum uitspraak: 13 mei 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellant], wonend te Deventer,

en

het college van burgemeester en wethouders van Deventer,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 mei 2019 heeft het college zijn beslissing om op 6 mei 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Deventer (hierna: de Afvalstoffenverordening 2009) neerzetten van een vuilniszak, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 91,00) voor rekening van [appellant] komt.

Bij besluit van 23 juli 2019 heeft het college het hiertegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.

Overwegingen

1.    Gelet op de in Nederland ontstane uitzonderlijke situatie door het uitbreken van het coronavirus en de in verband daarmee door de Nederlandse regering getroffen maatregelen om verspreiding van dit virus te voorkomen heeft de zitting van 15 april 2020 geen doorgang kunnen vinden. De Afdeling heeft besloten de zaak zonder zitting af te doen.

2.    Op 6 mei 2019 is een in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 neergezette vuilniszak met huishoudelijke afvalstoffen aangetroffen buiten de daarvoor aangewezen inzamelvoorzieningen, nabij de ondergrondse container met zuilnummer DEO 172-3, gelegen aan de Leusensteeg te Deventer. Het college heeft spoedeisende bestuursdwang toegepast door deze vuilniszak te verwijderen.

In de vuilniszak zat een poststuk geadresseerd aan [persoon] aan de [locatie 1] te Deventer. [appellant] woont op dit adres. Het college meent dat op basis hiervan de aangetroffen vuilniszak kan worden herleid tot [appellant]. Het college heeft hem daarom aangemerkt als overtreder ten laste van wie de kosten van de bestuursdwang kunnen worden gebracht.

3.    [appellant] betwist dat de aangetroffen vuilniszak door hem is neergezet. Hij betoogt dat het in de vuilniszak aangetroffen poststuk is gericht aan [persoon], de vorige bewoner van zijn woning, die thans op slechts één kilometer afstand van de [locatie 1] woonachtig is.

Volgens [appellant] lagen er in het verleden in de voor iedere bewoner van de [locatie 2] toegankelijke galerij aan [persoon] gerichte poststukken, zodat één van de andere bewoners van de [locatie 2] mogelijk verantwoordelijk is voor het onjuist aanbieden van het afval.

Onder verwijzing naar een overzicht van door hem verrichte stortingen betoogt [appellant] verder dat hij gemiddeld om de 10 dagen een storting verricht bij de afvalcontainer aan de Leusensteeg. Op 4 mei 2019 heeft hij een storting verricht, zodat het niet aannemelijk is dat hij op 6 mei 2019 opnieuw een storting zou hebben verricht.

Voorts betoogt [appellant] dat geen bewijs is overgelegd van het feit dat de huisvuilzak naast de container is aangetroffen. In het dossier zit immers een foto van een vuilniszak die in de container ligt met daarin het aangetroffen poststuk. Er is verder geen foto in het dossier opgenomen waarop de overige inhoud van de vuilniszak zichtbaar is, zodat [appellant] niet kan aantonen dat het afval niet aan hem toebehoort. Bovendien zijn ter plaatse meerdere huisvuilzakken aangetroffen, terwijl niet duidelijk is of deze allemaal zijn geopend. [appellant] beschikt daarmee niet over verdere aanknopingspunten op grond waarvan hij kan aantonen dat het afval tot een ander te herleiden is.

[appellant] betoogt verder dat een juridisch medewerker van de gemeente Deventer in een telefoongesprek op 6 september 2019 heeft aangegeven dat [appellant] de dupe is van een procedure waarvoor geen bewijs nodig is. Hiermee wordt volgens [appellant] aangegeven dat de gemeente Deventer niet gelooft dat hij schuldig is aan de geconstateerde overtreding.

[appellant] wijst er voorts op dat hij principieel tegen het weggooien van papier op straat is en dat hij nooit poststukken bij het restafval gooit, omdat hij papier scheidt.

Tot slot wijst [appellant] er op dat het gemeentebestuur zelf fouten heeft gemaakt. [appellant] heeft drieënhalve maand moeten wachten voordat hij een milieupas kreeg. Verder heeft hij een boete van het incassobureau gekregen zonder dat hij een eerste aanmaning heeft ontvangen, aldus [appellant].

3.1.    Artikel 10 van de Afvalstoffenverordening 2009 luidt:

"1. Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid, een inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot.

[…]"

Artikel 5:1, tweede lid, van de Awb luidt: "Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt."

3.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Daarbij is onderkend dat het voor de betrokkene lastig of zelfs onmogelijk kan zijn om het bewijsvermoeden te weerleggen. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432.

3.3.    Dat het in de vuilniszak aangetroffen poststuk niet aan [appellant] is gericht, betekent naar het oordeel van de Afdeling niet dat de vuilniszak niet tot hem te herleiden is. Van belang is dat het poststuk naar zijn adres is gestuurd, zodat de vuilniszak tot zijn adres, en daarmee tot hem, te herleiden is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:581). De stellingen van [appellant] dat hij oud papier scheidt van restafval en principieel tegen het weggooien van afval op straat is, alsmede het niet nader onderbouwde vermoeden van [appellant] dat één van de andere bewoners van [locatie 2] het aan [persoon] gerichte poststuk wellicht heeft weggegooid, zijn onvoldoende om aannemelijk gemaakt te achten dat [appellant] desondanks niet degene is geweest die de vuilniszak verkeerd heeft neergezet. Dat in het dossier geen foto’s zijn opgenomen waaruit de overige inhoud van de huisvuilzak met daarin het poststuk blijkt en dat van de inhoud van de overige op 6 mei 2019 aangetroffen huisvuilzakken geen foto’s in het dossier zijn opgenomen, laat naar het oordeel van de Afdeling onverlet dat de in de huisvuilzak aangetroffen envelop naar [appellant] te herleiden is.

Het college heeft voorts toegelicht dat onjuist aangeboden afvalzakken ter plaatse worden doorzocht en dat afval waarvan de overtreder is te achterhalen in de opening van de container wordt gefotografeerd om de adresgegevens vast te leggen en aan te tonen dat de container op het moment van de constatering functioneert.

Voor zover [appellant] er op heeft gewezen dat de vorige bewoner van zijn woning, [persoon], op slechts één kilometer afstand woonachtig is, zodat hij mogelijk degene is die het afval onjuist heeft aangeboden, overweegt de Afdeling dat [appellant] dit vermoeden niet nader heeft onderbouwd.

De omstandigheid dat [appellant] zijn afval volgens een regelmatig patroon stort en een paar dagen voor de constatering van de overtreding nog afval heeft gestort, maakt naar het oordeel van de Afdeling evenmin dat [appellant] daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet degene is geweest is die de vuilniszak verkeerd heeft aangeboden.

Dat in het dossier geen foto’s zijn opgenomen waaruit de overige inhoud blijkt van de huisvuilzak waarin het poststuk is aangetroffen en dat van de inhoud van de overige aangetroffen huisvuilzakken geen foto’s in het dossier zijn opgenomen, laat naar het oordeel van de Afdeling onverlet dat de in de huisvuilzak aangetroffen envelop tot [appellant] te herleiden is.

Dat [appellant] geruime tijd heeft moeten wachten voordat hij over een milieupas kon beschikken kan in de onderhavige procedure voorts niet tot een ander oordeel leiden. Dat geldt eveneens voor de stelling dat [appellant] geen aanmaning zou hebben ontvangen.

Ten slotte heeft [appellant] niet nader onderbouwd dat een juridisch medewerker van de gemeente Deventer telefonisch zou hebben aangegeven dat hij onterecht voor een gedeelte van de kosten van de toepassing van spoedeisende bestuursdwang is aangeschreven.

Uit het voorgaande volgt dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet hij, maar een ander, de vuilniszak op onjuiste wijze heeft aangeboden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college [appellant] terecht als overtreder aangemerkt.

Het betoog faalt.

4.    Het beroep is ongegrond.

5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

w.g. Sevenster    w.g. Melenhorst
lid van de enkelvoudige kamer    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2020

490.