Uitspraak 201904682/1/A3


Volledige tekst

201904682/1/A3.
Datum uitspraak: 29 april 2020

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Weert,

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 mei 2019 in zaken nrs. 18/2640 en 18/2641 in het geding tussen:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Weert,

en

het college.

Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 9 mei 2018 heeft het college verzoeken van [verzoekers] om wijziging van hun persoonsgegevens in de basisregistratie personen (hierna: de brp), afgewezen.

Bij onderscheiden besluiten van 17 september 2018 heeft het college de door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 mei 2019 heeft de rechtbank de door [verzoekers] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de onderscheiden besluiten van 17 september 2018 vernietigd en bepaald dat het college nieuwe besluiten op de gemaakte bezwaren neemt met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[verzoekers] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2020, waar het college, vertegenwoordigd door mr. P.A.P.J. Hecker, en [verzoekers], vertegenwoordigd door mr. A.H. Diels, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.    De relevante wetgeving, zoals die ten tijde van belang luidde, is opgenomen in de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.

2.    [verzoekers] zijn in 1999 in Nederland gekomen. Zij zijn afkomstig uit China en wonen thans samen met hun kinderen in Weert. Zij hebben op 22 augustus 2017 verzoeken ingediend om correctie van hun persoonsgegevens in de brp. Deze gegevens zijn destijds opgenomen op basis van onder ede door hen afgelegde verklaringen over hun persoonsgegevens, omdat zij bij hun asielaanvraag niet beschikten over documenten. [verzoeker A] vraagt wijziging van [verzoeker A] [voornaam A], geboren op [geboortedatum] 1984 te Fujian naar [verzoeker A] [voornaam B], geboren op [geboortedatum] 1980 te Fuking. [verzoeker B] vraagt wijziging van [verzoeker B] [voornaam C] geboren op [geboortedatum] 1983 te Nanjing naar [verzoeker B] [voornaam D], geboren op [geboortedatum] 1976 te Fuzhou. Gelet op de grote hoeveelheid gegevens die zij gewijzigd willen hebben, is bij beiden sprake van een identiteitswijziging. Het college heeft deze verzoeken afgewezen omdat niet onomstotelijk vaststaat dat de gegevens in de brp feitelijk onjuist zijn.

Aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft overwogen dat [verzoekers] door middel van door hen beiden overgelegde DNA-verwantschapsonderzoeken, hukou en geboorteakte, hebben aangetoond dat hun namen, geboortedata, geboorteplaatsen en oudergegevens zoals die nu in de brp zijn opgenomen, onjuist zijn. Door het college is alleen naar voren gebracht dat van de echtheid van documenten uit China en van de juistheid van de daarin opgenomen gegevens niet zonder meer kan worden uitgegaan. Het college heeft geen concrete grond voor twijfel naar voren gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank kan die grond in het geval van [verzoeker B] ook niet worden gevonden. Hij is de enige zoon in het gezin en uit het DNA-onderzoek blijkt dat hij een zoon van zijn ouders is. Het college heeft erop gewezen dat in de jurisprudentie steeds wordt bevestigd dat met het overleggen van een gewaarmerkte kopie van een hukou en een notarieel certificaat niet wordt aangetoond dat die documenten op [verzoeker B] betrekking hebben, maar daarmee wordt volgens de rechtbank miskend dat er een DNA-onderzoek is gedaan dat het verband met hem legt. De rechtbank is daarom van oordeel dat [verzoeker B] heeft aangetoond dat de gegevens die hij heeft aangedragen de juiste zijn en dat de gegevens in de brp onjuist zijn. In het geval van [verzoeker A] heeft het college ook geen concrete grond voor twijfel aan de juistheid van de gegevens in de hukou naar voren gebracht. De rechtbank heeft wel geconstateerd dat zij nog een zus heeft. Behalve [verzoeker A] [voornaam B] die op [geboorte datum] 1980 in Fujian is geboren, is op [geboortedatum] 1992 [verzoeker A] [voornaam E], geboren. Indien het college van mening is dat van een persoonsverwisseling sprake kan zijn, zou het [verzoeker A] nog in de gelegenheid kunnen stellen om die twijfel weg te nemen door nadere gegevens over de oudere zus te verstrekken. De rechtbank heeft daarom de beroepen gegrond verklaard.

Beoordeling gronden

4.    Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het geen concrete gronden voor twijfel aan de juistheid van de gegevens in de hukou naar voren heeft gebracht. Daartoe voert het college aan dat de bewijslast volgens de Afdelingsjurisprudentie bij de verzoekers ligt en het daarom aan hen is om aan te tonen dat de in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn. Het college heeft afdoende argumenten naar voren gebracht die aanleiding geven voor gegronde twijfel om de correctieverzoeken met de nodige terughoudendheid te benaderen en uiteindelijk niet in te willigen. Het college wijst op het grote tijdverloop tussen het moment van inschrijving in de brp op basis van de in 2000 onder ede afgelegde verklaringen en de correctieverzoeken. Het college heeft daarom de door [verzoekers] overgelegde documenten laten onderzoeken door Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: Bureau Documenten). Bureau Documenten heeft vastgesteld dat de overgelegde paspoorten, notariële akten over de identiteit en de identiteitskaart van [verzoeker B] echt zijn. Omdat de overige documenten - waaronder de hukou - kopieën zijn, kan Bureau Documenten deze niet beoordelen. Over de opmaak, afgifte en de inhoudelijke juistheid van de documenten heeft Bureau Documenten geen uitspraak gedaan. [verzoekers] hebben geen contra-expertise overgelegd om de bevindingen van Bureau Documenten te bestrijden. Het college blijft daarom van mening dat onduidelijk is op basis van welke gegevens door de Chinese ambassade Chinese paspoorten aan [verzoekers] zijn verstrekt. Onduidelijk is hoe door de Chinese ambassade de identiteit van de in de paspoorten genoemde personen is onderzocht en vastgesteld. Gegronde reden voor twijfel is ook gelegen in het gegeven dat het documenten afkomstig uit China betreft. Immers, uit ambtsberichten over China valt op te maken dat daar valse documenten ter legalisatie door betrokkenen worden aangeboden. De rechtbank heeft ten onrechte geen waarde toegekend aan deze ambtsberichten.

4.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:233) dient voorop te worden gesteld dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een "lager" document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen "hoger" document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens feitelijk onjuist zijn, kan alleen maar worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten. Voor het wijzigen van eenmaal in de brp geregistreerde gegevens zal gelet op het systeem van de Wet basisregistratie personen onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.

4.2.    De persoonsgegevens van [verzoeker B] en [verzoeker A] zijn ingeschreven in de brp op basis van een laag document, namelijk een onder ede afgelegde verklaring als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet brp. Op hen blijft dan de plicht rusten om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren.

4.3.    [verzoeker A] heeft een geldig Chinees paspoort overgelegd met nummer [...] dat is afgegeven op basis van het oude Chinese paspoort dat ook is overgelegd en is afgegeven op [1999], vóór haar komst naar Nederland.

In de hukou van [verzoeker A] staat vermeld dat [verzoeker A] [voornaam B] een dochter is van [moeder A] en [vader A]. Verder staat vermeld dat [verzoeker A] [voornaam B] is geboren op [geboortedatum] 1980 in Fuqing, provincie Fujian in China. Tevens heeft [verzoeker A] een rapport DNA-verwantschapsonderzoek van 16 maart 2017, uitgevoerd door Sanquin, overgelegd. Door het Nederlands Consulaat te Guangzhou (China) is op 9 februari 2017 wangslijm afgenomen bij [moeder A] en [vader A]. Sanquin heeft op 9 maart 2017 wangslijm afgenomen bij [verzoeker A]. De conclusie van het DNA-onderzoek van Sanquin is dat [moeder A] en [vader A] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische ouders zijn van het kind [voornaam A] [verzoeker A]. De ouderschapswaarschijnlijkheid, berekend volgens de methode van Essen-Möller, bedraagt meer dan 99,9999%. Verder is bij dit onderzoek een verklaring opgenomen van dr. N.M. Lardy waarin onder andere wordt verklaard dat de identiteit van alle betrokkenen door medewerkers van Sanquin en door het Nederlandse consulaat in Guangzhou aan de hand van geldige legitimatiebewijzen is vastgesteld. Ondersteunend daaraan heeft zij een rapport van het door het NFO uitgevoerd gezichtsvergelijkend onderzoek overgelegd.

4.4.    Voor het wijzigen van haar geregistreerde persoonsgegevens heeft [verzoeker A] onder meer een geldig Chinees paspoort overgelegd. Het paspoort is een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet brp en derhalve van hogere rangorde dan de verklaring onder ede. In beginsel dient van de juistheid van een door de Chinese autoriteiten afgegeven paspoort te worden uitgegaan. De verwijzing naar algemene ambtsberichten over China is onvoldoende om reeds daarom ten aanzien van de door [verzoekers] overgelegde documenten te twijfelen aan de echtheid. Het paspoort bevat bovendien een pasfoto aan de hand waarvan [verzoeker A] kan worden geïdentificeerd. Verder bevat het dossier een e-mailbericht van de Chinese ambassade in België, die het geldige paspoort heeft afgegeven. In dit bericht bevestigt de Chinese ambassade in België dat [verzoeker A] daar is gekomen om haar oude Chinese paspoort te vernieuwen. Na het verifiëren van de authenticiteit van het oude paspoort en de identiteit van [verzoeker A] met de relevante Chinese autoriteiten, heeft de ambassade aan [verzoeker A] haar nieuwe paspoort afgegeven, dat juist en geldig is. Er is daarom een concreet aanknopingspunt voor de stelling van [verzoeker A] dat zij [verzoeker A] [voornaam B] is, gelet op het paspoort aan de hand waarvan zij kan worden geïdentificeerd.

4.5.    De in de hukou weergegeven persoonsgegevens van [verzoeker A] komen overeen met het door haar overgelegde paspoort, haar oude paspoort en de gelegaliseerde notariële geboorteakte, die door Bureau Documenten echt zijn bevonden. Op de hukou zijn naast de gegevens over [verzoeker A] ook de gegevens van haar ouders vermeld. Het door het college aangehaalde tijdverloop is geen concrete grond voor twijfel aan de juistheid van de gegevens in de hukou. De overgelegde hukou is dubbel gelegaliseerd en voorzien van een verklaring van een notaris die bevestigt dat het een gewaarmerkte kopie is van de originele hukou. Het college heeft niet de originele gelegaliseerde notariële aktes aan Bureau Documenten voorgelegd, maar kopieën daarvan. Bureau Documenten heeft daardoor geen oordeel kunnen geven over de echtheid hiervan. Het college heeft de besluiten in zoverre onvoldoende gemotiveerd. De gelegaliseerde hukou is een gewaarmerkte kopie. De gewaarmerkte kopie van de hukou bezit volgens [verzoeker A] diverse echtheidskenmerken die Bureau Documenten had kunnen onderzoeken. Omdat Bureau Documenten geen oordeel heeft gegeven over de authenticiteit van de door [verzoeker A] overgelegde hukou, is er geen oordeel dat zij met een contra-expertise zou kunnen weerleggen.

4.6.    Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:233, kan een DNA-onderzoek als aanvullend bewijs dienen. Een beoordeling van een DNA-onderzoek kan echter pas aan de orde komen als er aanknopingspunten zijn voor de stelling dat een persoon is wie hij zegt te zijn, maar nader bewijs noodzakelijk is. In dit geval is er een concreet aanknopingspunt voor de stelling van [verzoeker A] dat zij [verzoeker A] [voornaam B] is.

Uit het overgelegde DNA-onderzoek blijkt dat [moeder A] en [vader A] met een grotere zekerheid dan 99,9999% de biologische ouders zijn van [verzoeker A]. Voor zover het college erop heeft gewezen dat de DNA-onderzoeken onvoldoende betrouwbaar zijn, omdat onduidelijk is of de identiteit van de betrokken personen op juiste wijze is vastgesteld, overweegt de Afdeling dat in het DNA-onderzoek van [verzoeker A] en de daarbij gevoegde verklaring van dr. Lardy is vermeld dat de identificatie en de afname van lichaamsmateriaal van [moeder A] en [vader A] zijn uitgevoerd door het Nederlands Consulaat te Guangzhou in China, en welke procedure daarbij is gevolgd. Ook zijn er geen afwijkingen geconstateerd ten aanzien van de monsters en de procedures. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat de door het personeel van het Consulaat gevolgde procedure voldoende waarborgen bevat.

4.7.    De rechtbank heeft wel geconstateerd dat [verzoeker A] nog een zus heeft. Behalve [verzoeker A] [voornaam B] die op [geboortedatum] 1980 in Fujian is geboren, is op [geboortedatum] 1992 [verzoeker A] [voornaam E], geboren. Met betrekking tot de jongere zus van [verzoeker A], heeft zij bij haar schriftelijke uiteenzetting een afschrift van een geldig Chinees paspoort op naam van [verzoeker A] [voornaam E], geboren op [geboortedatum] 1992 overgelegd.

4.8.    Gezien het vorenstaande heeft [verzoeker A] met het DNA-verwantschapsonderzoek aangetoond dat het paspoort en de overige gelegaliseerde documenten op haar betrekking hebben. Het college heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom [verzoeker A] met deze documenten niet heeft aangetoond dat haar naam, geboortedatum en geboorteplaats thans onjuist in de brp zijn opgenomen.

In de brp staan nu geen oudergegevens van [verzoeker A] opgenomen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat zij voldoende heeft aangetoond dat op de dubbel gelegaliseerde hukou vermelde gegevens op haar betrekking hebben. De daarin opgenomen namen en geboortedata van haar ouders komen overeen met de ten behoeve van het DNA-onderzoek vastgestelde gegevens op basis van hun legitimatiebewijzen. Anders dan het college, is de Afdeling daarom van oordeel dat voldoende vaststaat dat de in de hukou opgenomen oudergegevens juist zijn.

4.9.    Het betoog faalt.

5.    Voorts betoogt het college dat de rechtbank ook in het geval van [verzoeker B] ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het geen concrete gronden voor twijfel aan de juistheid van de gegevens in de hukou naar voren heeft gebracht.

5.1.    [verzoeker B] heeft een origineel Chinees identiteitsbewijs dat is afgegeven op een datum van voor zijn komst naar Nederland en een geldig Chinees paspoort met nummer […], afgegeven op basis van het oude Chinese identiteitsbewijs van [1992]. Verder heeft hij een dubbel gelegaliseerde hukou overgelegd. In de hukou van [verzoeker B] staat vermeld dat [verzoeker B] [voornaam D] een zoon is van [moeder B] (moeder) en [vader B] (vader). Verder staat vermeld dat [verzoeker B] [voornaam D] is geboren op 5 februari 1976 in Fuzhou, provincie Fujian in China. Daarbij is gevoegd een verklaring van de notaris dat de kopie hetzelfde is als het origineel. Verder heeft hij een dubbel gelegaliseerde notariële geboorteakte overgelegd.

Tevens heeft hij een rapport DNA-verwantschapsonderzoek van 4 augustus 2017, uitgevoerd door Sanquin Diagnostiek (hierna: Sanquin), overgelegd. Door het Consulaat-Generaal der Nederlanden New York (USA) is op 29 juni 2017 wangslijm afgenomen bij [moeder B] en [vader B]. Sanquin heeft op 27 juli 2017 wangslijm afgenomen bij [verzoeker B]. De conclusie van de uitkomsten van het DNA-onderzoek van Sanquin is dat [moeder B] en [vader B] met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de biologische ouders zijn van het kind [verzoeker B] [voornaam C]. De ouderschapswaarschijnlijkheid, berekend volgens de methode van Essen-Möller, bedraagt meer dan 99,9999%. Verder is ook bij dit onderzoek een verklaring opgenomen van dr. N.M. Lardy waarin onder andere wordt verklaard dat de identiteit van alle betrokkenen is vastgesteld door medewerkers van Sanquin en door het Nederlandse Consluaat Generaal in New York aan de hand van geldige legitimatiebewijzen. Ondersteunend daaraan heeft hij een rapport van het door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: het NFO) uitgevoerd gezichtsvergelijkend onderzoek overgelegd.

5.2.    Voor het wijzigen van zijn geregistreerde persoonsgegevens heeft [verzoeker B] onder meer een geldig Chinees paspoort overgelegd. Het paspoort is een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet Brp en derhalve van hogere rangorde dan de verklaring onder ede. In beginsel dient van de juistheid van een door de Chinese autoriteiten afgegeven paspoort te worden uitgegaan. Het paspoort bevat bovendien een pasfoto aan de hand waarvan [verzoeker B] kan worden geïdentificeerd.

Overigens volgt uit een aan [verzoeker B] gerichte brief in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet dat in de asielprocedure in rechte is komen vast te staan dat [verzoeker B] onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit en/of nationaliteit.

5.3.    De overgelegde hukou is dubbel gelegaliseerd en voorzien van een verklaring van een notaris die bevestigt dat het een gewaarmerkte kopie is van de originele hukou. Bureau Documenten heeft geen oordeel gegeven over de echtheid hiervan, zodat er geen oordeel is dat [verzoeker B] met een contra-expertise zou kunnen weerleggen. De persoonsgegevens van [verzoeker B] komen overeen met het door hem overgelegde paspoort, identiteitsbewijs en de gelegaliseerde notariële geboorteakte, die door Bureau Documenten echt zijn bevonden. De vraag is evenwel of deze documenten betrekking hebben op [verzoeker B]. Op de hukou zijn naast de gegevens over [verzoeker B] ook de gegevens van zijn ouders vermeld.

5.4.    Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:233, kan een DNA-onderzoek als aanvullend bewijs dienen. Een beoordeling van een DNA-onderzoek kan echter pas aan de orde komen als er aanknopingspunten zijn voor de stelling dat een persoon is wie hij zegt te zijn, maar nader bewijs noodzakelijk is. In dit geval is er een concreet aanknopingspunt voor de stelling van [verzoeker B] dat hij [verzoeker B] [voornaam D] is, gelet op het paspoort aan de hand waarvan hij kan worden geïdentificeerd.

Uit het overgelegde DNA-onderzoek blijkt dat [moeder B] en [vader B] met een grotere zekerheid dan 99,9999% de biologische ouders zijn van [verzoeker B]. In het DNA-onderzoek van [verzoeker B] en de daarbij gevoegde verklaring van dr. Lardy is vermeld dat de identificatie en de afname van lichaamsmateriaal van [moeder B] en [vader B] zijn uitgevoerd door het Consulaat-Generaal der Nederlanden New York, in de Verenigde Staten van Amerika, en welke procedure daarbij is gevolgd. Ook zijn er geen afwijkingen geconstateerd ten aanzien van de monsters en de procedures. Gelet hierop moet ervan worden uitgegaan dat de door het personeel van het Consulaat gevolgde procedure voldoende waarborgen bevat.

5.5.    Gelet op het vorenstaande heeft [verzoeker B] met het DNA-verwantschapsonderzoek aangetoond dat het paspoort en de overige gelegaliseerde documenten op hem betrekking hebben. Het college heeft daarom onvoldoende gemotiveerd waarom [verzoeker B] met deze documenten niet heeft aangetoond dat zijn naam, geboortedatum, geboorteplaats thans onjuist in de brp zijn opgenomen.

In de brp staan nu geen oudergegevens van [verzoeker B] opgenomen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat hij voldoende heeft aangetoond dat de dubbel gelegaliseerde hukou op hem betrekking heeft. De daarin opgenomen namen en geboortedata van zijn ouders komen bovendien overeen met de ten behoeve van het DNA-onderzoek vastgestelde gegevens op basis van hun legitimatiebewijzen. Anders dan het college, is de Afdeling daarom van oordeel dat voldoende vaststaat dat de in de hukou opgenomen oudergegevens juist zijn.

5.6.    Het betoog faalt.

6.    Verder betoogt het college dat de rechtbank ten onrechte aan de gezichtsvergelijkende onderzoeken door NFO de conclusie heeft verbonden dat hiermee is aangetoond dat de gegevens waarmee [verzoekers] om correctie hebben verzocht de juiste zijn en dat de gegevens in de brp onjuist zijn. Daartoe voert het college aan dat de rapporten slechts ondersteunend bewijs zijn omdat het niet gaat om brondocumenten als bedoeld in de Wet brp. Het onderzoek zegt niets over de beweerdelijke onjuistheid van de gegevens waarvan [verzoekers] wijziging vragen. Met de rapportages kan niet worden aangetoond dat hun naam, voornaam en geboortedatum in de brp onjuist staan weergegeven. Voorts wijst het college erop dat het door het NFO uitgevoerde onderzoek niet is gebaseerd op foto’s van [verzoekers] op brondocumenten van voor hun komst naar Nederland. Voor zover deze foto’s wel dateren van voor 1999 zijn deze niet afkomstig van brondocumenten, dan wel zijn deze afkomstig van kopieën van brondocumenten. Het NFO-rapport kan daarom niet dienen als ondersteunend bewijs.

6.1.    De gezichtsvergelijkende onderzoeken van [verzoekers] zijn uitgevoerd door het NFO. Bij het onderzoek van [verzoeker B] zijn de pasfoto’s op een examenbewijs uit 1991, een Chinees identiteitsbewijs uit 1992, een document van arbeidsdienstverlening uit 1993 en het geldende Chinese paspoort vergeleken met de pasfoto op het Nederlandse verblijfsdocument van [verzoeker B]. Bij het onderzoek van [verzoeker A] zijn de pasfoto's op haar oude en haar geldende Chinese paspoort vergeleken met de pasfoto op haar Nederlandse verblijfsdocument. Niet is gebleken dat de onderzoeken ondeugdelijk zijn uitgevoerd. In de rapporten staat dat bij het onderzoek diverse morfologische overeenkomsten zijn aangetroffen en dat geen significante en karakteristieke morfologische verschillen zijn aangetroffen. In de rapporten staat als conclusie dat de resultaten van het gezichtsvergelijkende onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de persoon op de vergeleken pasfoto's dezelfde persoon is als de persoon op de pasfoto op het verblijfsdocument, dan wanneer dit niet zo is.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat dit de conclusie ondersteunt dat de op de overgelegde documenten vermelde gegevens op [verzoekers] betrekking hebben. Het college heeft de besluiten in zoverre onvoldoende gemotiveerd.

6.2.    Het betoog faalt.

Conclusie

7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Het college hield ter zitting bij de Afdeling vast aan het standpunt dat aan de inhoud van de door [verzoekers] overgelegde hukou geen betekenis kan worden gehecht omdat de authenticiteit niet kan worden gecontroleerd. Daarom ziet de Afdeling, anders dan in haar uitspraak van 26 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:611, geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ter zitting is gebleken dat [verzoekers] in het bezit zijn van de originele hukou. Zij zijn bereid deze over te leggen ter beoordeling door Bureau Documenten.

Gelet hierop en gezien hetgeen de Afdeling verder in deze uitspraak heeft overwogen, heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom niet kan worden vastgesteld dat de in de brp geregistreerde gegevens over [verzoekers] onjuist zijn. Het college moet daarom alsnog nieuwe besluiten nemen op de door [verzoekers] gemaakte bezwaren. De Afdeling geeft het college daarbij in overweging om zo nodig alsnog de dubbel gelegaliseerde hukou dan wel de originele hukou ter beoordeling voor te leggen aan Bureau Documenten. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen de nieuw te nemen besluiten slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

8.    Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.    bepaalt dat tegen de nieuw te nemen besluiten slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

III.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Weert tot vergoeding van bij [verzoeker A] en [verzoeker B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.050,00 (zegge: duizendvijftig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand

IV.    bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Weert een griffierecht van € 519,00 (zegge: vijfhonderdnegentien euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A.M. van Deventer-Lustberg, griffier.

w.g. Sevenster
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2020

587.

BIJLAGE

Wet basisregistratie personen

Artikel 2.8

1. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich in Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a en bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de burgerlijke stand in Nederland;

b. een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte, een besluit, een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of een notariële akte, over het desbetreffende feit.

2. De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:

a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;

b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;

c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;

d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;

e. een verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.

[…]

Artikel 2.58

1. Het college van burgemeester en wethouders voldoet binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisregistratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

[…]